Toyota US Woordfees 2020: My moeder se moeder se moedertaal

  • 0
“Uit dat prachtige lage struikgewas van de Nederlandse vrouwenletterkunde in Zuid-Afrika is het hoge schitterende geboomte van de Afrikaanse vrouwenletterkunde gegroeid.” ‒ Pieta van Beek

My Mother’s Mother’s Mother: South African Women’s Writing from 17th-Century Dutch to Contemporary Afrikaans (hierna MMMM) deur Pieta van Beek en Annemarié van Niekerk plaas die fokus op die bekendstelling van Nederlandse en Afrikaanse tekste deur vroueskrywers uit Suid-Afrika vanaf 1652 tot op hede.

.....

Komende Donderdag 12 Maart gesels Anastasia de Vries met skrywers Annemarié van Niekerk en Pieta van Beek, waarna verskeie skrywers voorlees:
Toyota US Woordfees 2020
Jongste Skrywersfees-program
Nederlandse komponent

My moeder se moeder se moedertaal

Moontlik gemaak deur SASNEV

My Mother’s Mother’s Mother is die grootste boek nóg oor Afrikaanse vroueliteratuur. Dit strek vanaf 17de eeuse Nederlandse tekste geskryf op Suid-Afrikaanse bodem tot en met hedendaagse Afrikaanse letterkunde. Dié magistrale werk van byna 1 000 bladsye, wat in Amsterdam in ’n stampvol saal bekend gestel is, maak nou in Suid-Afrika sy buiging.

12 Maart 12:30
60 min | Drostdy Teater
R65 | R85 by die deur

.....

Menán van Heerden gesels met Pieta van Beek oor die heel vroegste teks wat deur ’n vrou, in haar eie woorde, geskryf is, oor die navorsingsproses en vandag se vroulike trailblazers. Dineke Ehlers, vertaler van die ouer, voorheen meestal ongepubliseerde tekste in MMMM, vertel meer oor die vertalingsproses en taalontwikkeling.

Pieta van Beek:

Pieta, baie dankie dat jy met ons gesels! Karen de Wet noem in haar LitNet-resensie dat Krotoa die eerste tolk en enigste vroulike lid van Van Riebeeck se handelsekspedisies was. Van Riebeeck het in die 1650’s haar woorde opgeteken.

Watter teks is die heel vroegste teks wat deur ’n vrou self, in haar eie woorde, geskryf is?

Er moet nog een heel veld vol onontdekte brieven liggen en misschien is het anonieme gedicht op de eerstesteenlegging van het Kasteel in 1666 ook wel door een vrouw geschreven, maar het eerste werk dat we nu met zekerheid aan een vrouw kunnen toekennen zijn de geboortegedichtjes van Marie Jeanne des Pres voor haar kinderen, geschreven vanaf 1698.

Karen de Wet verwys in haar resensie na ’n verskeidenheid deurbrake deur vroue, byvoorbeeld:

  • die eerste gedrukte teks van ’n vroueskrywer wat onder haar eie naam verskyn het (Johanna Grobbelaar)
  • die eerste vrou met ’n permanente pos by ’n koerant of tydskrif (Ella Neethling)
  • die eerste vrou wat ’n digbundel in Afrikaans publiseer (Elisabeth Eybers)

Wie is volgens jou vandag se “trailblazers”? 

Pioniers vandaag de dag zijn volgens mij de vrouwen van allerlei kleur en van allerlei rang en stand die openlijk over taboes durven te schrijven of te spreken, zoals over #Metoo. In Nederland begon Kim van Kooten een paar jaar geleden met haar roman Lieveling en Manon Uphoff onlangs met Vallen is als vliegen. In het verleden schreef de Kaapse Maria Hamman er ook al over, maar haar manuscript ziet nu pas in ons boek MMMM ten dele het licht.

Wat is die mees opvallende aspek van taalontwikkeling (vroegste Nederlandse tekste > hedendaagse Afrikaanse tekste) oor meer as drie-en-’n-half eeue?

In het algemeen is de verandering van het Nederlands naar het Afrikaans nog altijd een prachtwonder: Afrikaans, een volwaardige taal met een soepelheid die steeds weer verbaast. Maar het is nog te vroeg om te zeggen wat nu de specifieke veranderingen zijn in de taal van vrouwen. Ja, we zien de algemene kenmerken van wat Afrikaans zal worden, met de dubbele ontkenning, de ontbrekende congruentie tussen werkwoord en onderwerp, de verkleinwoorden, etc.

Wat de vrouwengeschriften betreft hebben we nog te weinig oorspronkelijke handschriften van vrouwen gezien om te kunnen zeggen: dit is nu typisch voor de taalontwikkeling van vrouwen. Vaak zijn de manuscripten na de dood van vrouwen pas gepubliceerd en dan werden ze ook vaak nog verbeterd. Maar met Maria van Hoeven, Johanna Duminy, Johanna Grobbelaar hebben we wel met originele teksten te maken. Maar je zou een historisch taalkundige als Dineke Ehlers, Ana Deumer of een Teresa Biberauer nodig hebben om dat precies uit te gaan zoeken.

Dineke Ehlers:

Dineke, dankie dat jy met ons gesels! Wat is jou mening oor hierdie ontwikkeling?

Mense in vroeëer eeue in Suid-Afrika, wie se vernaamste leesstof die Bybel of verwante godsdienstige tekste was, se ideaal was deurgaans om korrekte Nederlands te skryf. Die vroue wat hoegenaamd pen op papier sit, is dikwels verwant aan die geleerde mans van die tyd: predikante, landdroste, dokters, hoë amptenare. Daardeur is hulle meer in voeling met die Nederlandse taalnorme van die tyd.

So kry mens byvoorbeeld in die dagboektekste van Susanna Smit (getroud met die Nederlandse moedertaalspreker Erasmus Smit en in noue kontak met die Bybel) bitter min Nederlandse “foute” ten opsigte van die vervoeging van die werkwoord, terwyl Johanna Duminy reeds 50 jaar vóór Susanna Smit ’n veel gevorderder vorm van verafrikaansing in haar skryfwerk laat sien.

Maar Johanna Duminy hou ’n vrolike dagboek by van haar daaglikse lewe, en die alledaagse spreektaal kom sterk deur in haar skryfwerk. Dit is dus nie noodwendig die jaartal wat die graad van verafrikaansing bepaal nie, maar ook die konteks of onderwerp waaroor daar geskryf word. En dan natuurlik die graad van ingeburgerdheid van die betrokke vrou in die Kaapse samelewing – ’n sendelingvrou wat pas uit Nederland aangekom het in die Kaap, gaan minder tekens van Afrikaanse taalgebruik wys as iemand wat aan die Kaap gebore en getoë is. Die verafrikaansing vind dus nie lineêr plaas nie, maar met horte en stote, in verskillende sosiale lae teen ’n verskillende tempo. Dit bly in elk geval problematies om uit die weergawe van geskrewe tekste afleidings te maak oor die gesproke taal van die tyd.

Pieta van Beek en Annemarié van Niekerk (Foto: Guido van den Berg)

Pieta van Beek:

Pieta, watter tema(s) het vir jou bygebly waaroor vroue deur die eeue geskryf het?

Over het huiselijke leven, de hoge sterfte onder kinderen en kraamvrouwen, het leven onderweg in vreemde landen, over hun spiritualiteit en over de actualiteit zoals de aardbeving in Kaapstad in 1810. Maar ook de hartverscheurende ervaringen in de Britse concentratiekampen. 

Tot mijn favoriete schrijfsters in het Nederlands in Zuid-Afrika behoort bijvoorbeeld Petronella Camijn van Stellenbosch die een mooi reisverhaal over de pas ontdekte Cangogrotten heeft geschreven, maar ook een bijzonder gedicht over Stellenbosch waarin ze veel inwoners uit 1841 karakteriseert. Ze bekommerde zich om voormalige slavinnen als Latea die samenwoonde met de kopersmid Christaan Bruins. Ze was verder kunstzinnig en maakte originele collages van bijvoorbeeld La Gratitude of van de Drosdy of Moederkerk.

Ook een favoriet van mij is Johanna Grobbelaar over wie we nog zo weinig weten, maar die als jong meisje in 1896 van Riebeek-Wes naar Windhoek reisde met een klein reisgezelschap met ossenwagens. Zij schrijft onopgesmukt en eerlijk op wat ze ziet, in een taal die al half Afrikaans is. Ze was de eerste vrouw die met naam en toenaam op de titelpagina van haar reisjournaal uit 1897 vermeld werd, een eeuw nadat gebruik van de drukpers in Zuid-Afrika werd toegestaan. 

Hoe het jy te werk gegaan om die oudste primêre bronmateriaal op te spoor? 

Soms werd het mij door het lot in de schoot geworpen, bijvoorbeeld de grafsteen met het gedicht “Graft-dicht” in de Botaniese Tuin van Stellenbosch. De grafsteen was tot een tafeltje omgebouwd en stond bij een lieflijk vijvertje. Ik ging er op zitten, maar kreeg een onbehaaglijk gevoel. Toen ik opstond, zag ik pas dat ik op een grafsteen was gaan zitten. In het in de grafsteen gegrifte gedicht klaagt een vrouw in het Nederlands over het verlies van man en kinderen. Dat was het begin. 

Verder kende ik het standaardwerk van Elisabeth Conradie, Hollandse skrywers uit Suid-Afrika, waarin enkele vrouwen genoemd worden. Ook heb ik veel boeken over de geschiedenis van Zuid-Afrika gelezen, net als veel boeken over kerk- en zendings­geschiedenis, de literatuurgeschiedenis, boeken over de taalkunde van het Afrikaans, en over vrouwen en taal. De hele Mendelssohn’s South African Bibliography heb ik lemma voor lemma doorgenomen en zo stuitte ik op prachtige vondsten. Al die boeken heb ik dan via interbibliothecair leenverkeer aangevraagd, ook de anonieme. Of ik ging, als ik een lezing moest geven in bijvoorbeeld Bloemfontein, zelf naar de bibliotheek of naar het archief.

Zo vond ik ook de ontroerende liefdesbrieven van Maria van Hoeven van Meerendal. Het prachtige reisjournaal van Johanna Grobbelaar lag in de parlementsbibliotheek. Ik heb gezocht in de VOC-archieven, de kerkarchieven, de zendingsarchieven, en in de voetsporen van belangrijke mannen. Ik wist uit mijn onderzoek naar geleerde vrouwen in Europa, zoals Anna Maria van Schurman, dat vaders, ooms en broers een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van vrouwen. Dat moest ook zo in Zuid-Afrika zijn. En inderdaad was dat zo voor bijvoorbeeld de Neethling-schrijfsters van Stellenbosch.

Dineke Ehlers

Dineke Ehlers:

Dineke, jy is die vertaler van die ouer tekste in MMMM. Vertel vir ons meer van die vertalingsproses (uitdagings / interessante ontdekkings).

Die vertaling van die ouer tekste was ’n uitdagende opdrag. Baie van die vroueskrywers skryf byvoorbeeld diep godsdienstige mymeringe vanuit ’n piëtistiese, calvinistiese lewensbeskouing. En dit dikwels juis nie in die tipe mengelmoes-geselstaal van hulle tyd wat Afrikaans in wording verteenwoordig nie, maar juis in ’n moeisame poging om boeke-Nederlands te skryf. Om dit te kon vertaal, moes ek staatmaak op my kennis van ouer Afrikaans en Nederlands, op moedertaalkennis van Nederlands, maar veral ook op kennis wat deel vorm van my en Pieta se eie streng gereformeerde kerklike agtergrond uit Nederland; ’n agtergrond wat baie van hierdie vroueskrywers gedeel het. In hierdie kringe word ’n baie tipiese vorm van taal gebruik wat onder ingewydes bekend staan as “de tale Kanaäns”; ’n godsdienstige jargon wat soms baie moeilik is om te verstaan vir nie-ingewydes, en wat deurspek is met Bybelaanhalings en brokstukke uit die berymde psalms en gesange van die tyd, wat mens dan ook as sodanig moet kan herken en vertaal. As Christiana Thom byvoorbeeld praat van die “verduisterde” verstand van die slawekinders in die sendingskool, bedoel sy nie dat hulle dom of agtergeblewe is nie, maar dat die lig van die Evangelie nog nie hulle verstand verhelder het nie. Ook geleerde mense sou in daardie idioom beskryf word as mense met ’n verduisterde verstand as hulle nog nie die lig van die Goddelike wysheid in hul lewe ervaar het nie.

’n Interessante ontdekking tydens die vertaalproses was dat die publikasie waarop ons kennis van Machteld Smith se lewe en werk hoofsaaklik berus, naamlik John Philip se Memoir of Mrs. Matilda Smith, late of Cape Town, Cape of Good Hope, Londen, 1824, glad nie ’n oorspronklike bron is nie en eintlik ten minste gedeeltelik op plagiaat berus. Philip was self nie Nederlands magtig nie en dus nie daartoe in staat om Smith se Nederlandse dagboekinskrywings en briewe te lees nie. ’n Goeie vriendin van Smith, aan ons slegs bekend as “a lady”, het self baie navorsing oor Machteld se lewe gedoen en het Engelse vertalings gemaak van dié se skryfwerk omdat sy beplan het om dit self te publiseer ter nagedagtenis aan haar vriendin. Philip het haar egter genader vir hulp en sy het al haar materiaal sonder enige voorbehoud aan hom afgestaan, soos wat dit tipies was vir vroue in daardie tyd: so ’n geleerde man sou immers ’n beter boek oor haar vriendin kon skryf as wat sy self sou kon. Philip het haar werk skaamteloos maar slordig gebruik vir sy boek sonder om enigsins aan haar erkenning te gee of selfs haar naam te noem. Ná die verskyning van die boek was die vriendin bitter ongelukkig oor die inhoud daarvan en sy het tien jaar later, in 1834, tog haar eie weergawe in Londen gepubliseer. Hierdie werk is egter geheel en al onbekend en is nooit tevore as bron gebruik vir navorsing oor Machteld Smith nie. Ek het die bestaan van die bron op die internet ontdek tydens soektogte oor die betekenis van sekere frases in Smith se skryfwerk; dit is gedigitaliseer as ’n Google-boek. Geen kopie daarvan is beskikbaar in ’n Suid-Afrikaanse biblioteek nie; die vier kopieë wat gevind kon word, is almal in Engelse universiteitsbiblioteke (sien bydrae oor Smith, asook die Inleiding van MMMM op bl. 192).

Pieta van Beek:

Pieta, wat was die grootste uitdagings mbt die navorsing / die interessantste vonds(te)?

Dat je in het ene land zat en dan een document nodig had dat 12 000 km verderop in een museum, bibliotheek of archief lag. Gelukkig had ik voordat ik Zuid-Afrika verliet, heel veel kopieën laten maken.

Ook duurde het soms lang voordat ik de juiste foto’s door anderen kon laten maken. Maar lang leve het internet.

De interessantste vondst vond ik toch wel die raadselachtige grafsteen met dat gedicht in de Botaniese Tuin in Stellenbosch over het “wederzien in eeuwigheid’’. Die grafsteen markeert nu de plek waar men as kan strooien in de Botaniese Tuin.

De grootste uitdaging was ook om dit project zonder onderzoeksgeld te klaren. Er is vrijwel nooit geld beschikbaar voor het onderzoek naar herstory. Ik moet het allemaal in mijn vrije tijd doen, net als Annemarié van Niekerk. Toch zijn we blij dat we hebben doorgezet en dat er nu zo’n prachtig boek op tafel ligt.

Het jy deur die navorsingproses nuwe kennis opgedoen?

Ja, ik kon nu zien dat die vroege vrouwenletterkunde in Zuid-Afrika niet veel afwijkt van de Europese en Amerikaanse vroege vrouwenletterkunde. Er zijn veel overeenkomsten: het geklaag over het geringe opleidingsniveau, over het gebrek aan tijd, het ontbreken van een eigen kamer (“a room of one’s own”), de gelegenheidsliteratuur bij de grote momenten in het leven, de nadruk op vroomheid, de uitsluiting van vrouwen in een mannelijk georiënteerde wereld, de minder gelaagde teksten, en het circuleren van het manuscript. Vaak werd het manuscript pas na de dood van de vrouw gedrukt.

Alleen is het in Zuid-Afrika veel later dat vrouwen de kans krijgen om een opleiding te gaan volgen, en om hun werk gedrukt te krijgen. Zo protesteerde Anna Maria van Schurman, de eerste vrouwelijke student, al in 1636 over de uitsluiting van vrouwen en kreeg ze toegang tot de universiteit.

Ook heeft de invloed van het christendom, met veel nadruk op de traditionele rol van de vrouw, in Zuid-Afrika veel langer geduurd dan in Europa. Meisjes trouwden heel jong, en kregen dan vaak grote gezinnen en dan was er vrijwel geen tijd voor het schrijven. Het is dus verbazend dat er desondanks toch teksten van vrouwen overgeleverd zijn.

Verder leerde ik via de Nederlandstalige vrouwengeschriften de koloniale wereld op een andere manier kennen, zoals de ervaring van de aardbeving in Kaapstad in 1810 bijvoorbeeld.

Maar zoals ik vorig jaar in mijn voordracht bij de boekpresentatie in Amsterdam al zei:

“Uit dat prachtige lage struikgewas van de Nederlandse vrouwenletterkunde in Zuid-Afrika is het hoge schitterende geboomte van de Afrikaanse vrouwenletterkunde gegroeid.”

Watter aspek van die navorsing het vir jou die meeste opgeval?

Je beseft dat er nog heel veel gedaan moet worden. Graag zou ik workshops gaan aanbieden en samen met studenten dan boeken gaan maken. Er liggen nog zoveel teksten te wachten op ontsluiting. In 1999 had ik al een lijst met meer dan 200 teksten van Nederlandstalige vrouwen in Zuid-Afrika ...

Lees ook

My Mother's Mother's Mother: Monument voor de vrouwenstem uit Zuid-Afrika

Afrikaanse schrijfsters en hun Nederlandse voormoeders

Resensie: My mother’s mother’s mother deur Pieta van Beek en Annemarié van Niekerk

Toyota US Woordfees 2020: HemelBesem en Tilman Dedering vertel meer oor Nama-vryheidsvegter Hendrik Witbooi

Toyota US Woordfees 2020: ’n onderhoud oor Blues vir die wit man deur Fred de Vries

Bloudruk vir ’n nog beter lewe by Toyota US Woordfees

Buro: MvH
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top