Brussel wordt wel eens omschreven als “een rijke stad met een arme bevolking”.
Niet onterecht trouwens, wat zo zijn gevolgen heeft op het vlak van infrastructuur en uitblijvende investeringen.
De fiscale realiteit van de Europese hoofdstad verklaart de paradoxale indrukken die een bezoeker er opdoet.
Op geen enkele manier kan de electorale realiteit van Brussel vergeleken worden met de andere twee gewesten, Vlaanderen en Wallonië dus. De stad kent een andere sociologische samenstelling, heeft een officieel tweetalig statuut maar het is ook – en vooral – een stad die de voorbije jaren een enorme sociologische gedaantewisseling onderging.
Lange tijd daalde het aantal inwoners van wat vandaag officieel het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest heet. Waar het er in 1970 nog precies 1.075.136 waren, ging het van dan af bergaf. De terugloop hield aan en in 2000 werd een historisch dieptepunt van 959.318 inwoners bereikt. En toen kwam de kentering.
Als gevolg van vooral een genereus migratiebeleid groeide de bevolking. Ook de internationale positie van de stad (Europese hoofdstad, zetel van de NAVO en dergelijke) speelde een rol, zij het in absolute cijfers uitgedrukt ondergeschikt aan de gevolgen van de diverse migratiekanalen, gezinshereniging op kop.
Volgens de recentste cijfers is inmiddels de kaap van 1.200.000 inwoners bereikt, wat van Brussel een van de snelst groeiende steden van de Europese Unie maakt. Het weze gezegd dat de demografische druk nog groter is dan dit cijfer laat vermoeden. Want wie zich in de stadsrand vestigt, valt uit de Brusselse statistieken, ook al moet die verhuis strikt genomen in verband gebracht worden met de Brusselse groei.
De recente Brusselse geschiedenis is echter meer dan een loutere groeicurve. In een recent opiniestuk in de krant De Morgen legde Brussels Staatssecretaris Bianca Debaets (CD&V; Christen-democratisch) de vinger op de wonde. “De stad groeit als kool”, schrijft ze, “maar die bevolkingsgroei zit aan de onderkant.”
Dalend gemiddelde
En dit brengt ons onmiddellijk bij één van de grote problemen van de Europese hoofdstad, een “rijke stad met een arme bevolking”, wordt wel eens sloganesk gezegd. Maar het klopt. Debaets heeft het in voormeld stuk over een “structurele verarming” van de Brusselaar ten opzichte van de rest van het land.
Een interessante barometer is de opbrengst van de personenbelasting. Per hoofd berekend zit die opbrengst in Brussel 18% onder het nationaal gemiddelde. Twintig jaar geleden lag dat er nog licht boven. De parallel die kan getrokken worden tussen deze relatieve verarming van de bewoners en de demografische explosie is treffend.
.................................................................................................
“Brussel is een stad van tegenstellingen.”
.................................................................................................
Er zijn echter nog tal van andere indicatoren, of moeten we zeggen alarmerende knipperlichten? Het beschikbaar inkomen van de Brusselaar bijvoorbeeld: 22% onder het nationaal gemiddelde. Of laten we nog terugkeren naar die personenbelasting. Zo’n 65% van de “Brusselse huishoudens” (voor een gezin geldt één enkele belastingaangifte) betaalt überhaupt personenbelasting, in Vlaanderen is dat 77%.
Dat 35% aan de personenbelasting “ontsnapt” komt omdat het inkomen hiervoor te laag is of – mede hierdoor – door allerhande fiscale voordelen geneutraliseerd wordt. Herman Matthijs, Professor Openbare Financiën aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) vatte de problematiek in een interview met het weekblad BRUZZ vorig jaar als volgt samen: “Er is te weinig volk dat werkt en er zijn te weinig mensen met een normaal inkomen.”
Broodnodige middenklasse
We hadden het over dat opiniestuk van Staatssecretaris Bianca Debaets. Haar insteek was vooral een pleidooi voor de middenklasse, want daar knelt precies het Brussels schoentje. De administratieve grenzen van het gewest zijn wat ze zijn. Wie er (net) buiten gaat wonen, soms gaat het om het oversteken van een straat, wordt opeens iemand die belastingen betaalt in Vlaanderen, wat gevolgen in de complexe berekening die bepaalt wat Brussel in fine toekomt.
Een arme bevolking leidt tot minder fiscale opbrengsten, waardoor de middelen om precies de infrastructuur te financieren om de bevolkingsgroei te drage ontberen. Een tijd geleden brokkelde de tunnels die door de stad lopen af – letterlijk! Het is een teken aan de wand voor het gebrek aan investeringen in de veelvuldige hoofdstad. Maar het dragen van de gevolgen van de bevolkingsgroei is beduidend ruimer. Scholen, kinderopvang, maar ook en vooral tewerkstelling zijn onontbeerlijk.
Paradoxen
Wie Brussel bezoekt treft een stad vol paradoxen aan. De Grote Markt is een van de mooiste pleinen te wereld. Iets verder staat het befaamde Manneken Pis. Stap je nog tweehonderd meter, dan kom je aan het befaamde restaurant “Comme chez soi”, al meer dan een halve eeuw een gevestigde waarde in de Michelin-gids, maar gelegen in wat armtierige buurt.
Ga je de andere richting uit, dan ben je in oud-Molenbeek, de plek die de voorbije jaren iets te vaak aan bod kwam in ontmantelde terreurnetwerken. Brussel is een stad van tegenstellingen. En erg kenmerkend is dat men deze vaak op korte afstand van elkaar aantreft. Rijke buurten met Art Nouveau herenhuizen, een getuigenis van de duizelingwekkende opmars van de stad in 19de eeuw, nauwelijks een huizenblok verwijderd van een straat die als een onversneden getto kan omschreven worden. Voor een buitenstaander is het vaak moeilijk om te vatten. Inzicht in de fiscale realiteit van de stad kan deels een verklaring aanreiken.
Buro: MV