Een Nederlandse overzeebank. De Nederlandse Bank voor Zuid-Afrika 1888–1969
P.A. Geljon
Amsterdam: Boom, 2017
ISBN: 978 90 2440 881 8
592 p., € 35,-
In 1888 begon een groep Nederlandse investeerders een bank in de toenmalige Zuid-Afrikaansche Republiek Transvaal. Het was een risicovolle onderneming, maar een die de Nederlanders uiteindelijk geen windeieren zou leggen. De relaties met de Zuid-Afrikaanse zakenpartners, met name de Afrikaners, werden gestut door gevoelens van stamverwantschap, maar bij tijd en wijle waren er ook spanningen. Dit boek van Piet Geljon geeft een gedetailleerd relaas van de lotgevallen van deze Nederlandse bank die tot in de jaren 1960 actief was in Zuid-Afrika.
Dit boek vraagt aandacht voor de geschiedenis van de Nederlandse overzeebanken, een sector die volgens auteur Piet Geljon te weinig aandacht krijgt van onderzoekers. Dat terwijl, zo stelt deze historicus en voormalig bankier, deze banken een grote bijdrage hebben geleverd aan de vorming van de Nederlandse economie. Ter illustratie heeft Geljon een appendix opgenomen waarin hij een algemeen overzicht geeft van de Nederlandse overzeebanken die zich richtten op veel verschillende activiteiten binnen de formele koloniën (met name Indië) en daarbuiten (naast Zuid-Afrika ook het Middellandse Zeegebied en Zuid-Amerika). Hoewel deze Nederlandse instellingen relatief laat werden gesticht en niet zo talrijk waren als in Groot-Brittannië, legden ze het fundament voor het internationale netwerk van hedendaagse bankreuzen zoals ABN-AMRO, dat veel van de overzeebanken heeft ingelijfd in een lange reeks van fusies.
Het leeuwendeel van het boek is een casestudy naar de geschiedenis van één van deze banken: de Nederlandsche Bank voor Zuid-Afrika (NBVZA) die vanaf de jaren 1880 tot de jaren 1960 actief was in Zuid-Afrika als kredietverstrekker. Op verschillende plekken in de tekst verzucht Geljon dat hij moeite had om bronnenmateriaal te verzamelen en dat wat hij vond vaak niet compleet was. Niettemin heeft hij een enorm corpus weten te verzamelen – onder andere in de rijke collectie van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam – dat voornamelijk bestaat uit jaarverslagen, rapporten en memoires van bankiers. Dat heeft geresulteerd in een vuistdik boek met een gedetailleerde reconstructie van de institutionele en bancaire geschiedenis van de NBVZA, en haar juridische voorgangers en opvolgers in Nederland en Zuid-Afrika.
Door de vele details, waarbij het opvalt dat Geljon de neiging heeft om zijn bronnenmateriaal volledig te willen weergeven en in sommige passages veel financieel-technisch jargon gebruikt, is het voor de lezer soms lastig om hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden. Desondanks zijn er in het boek twee rode lijnen te ontwaren in het beleid van de Nederlandse bankiers ten opzichte van Zuid-Afrika. Ten eerste waren zij geïnteresseerd in de regio vanwege gevoelens van stamverwantschap. Bovendien kozen de Nederlandse bankiers steeds een voorzichtige koers waarbij zij grote risico’s meden. Uiteindelijk kan dit beleid als succesvol worden gezien in de zin dat de bank een stabiele factor in het Zuid-Afrikaanse financiële systeem werd en door de jaren heen behoorlijk rendabel was voor geldschieters in Nederland. Er zat echter ook een keerzijde aan deze relatie en de NBVZA lag ook vaak onder vuur, waarmee deze geschiedenis past in de bredere haat-liefdeverhouding tussen Nederlanders en Afrikaners.
Het was de Transvaalse deputatie die Nederland bezocht in 1884 die het plan lanceerde voor een Nederlandse kredietinstelling in hun land. Ondanks de grote sympathie voor dit plan, bleek het lastig geld te vergaren onder Nederlandse investeerders en pas in 1888 vond de eerste aandelenemissie plaats. De eerste Nederlandse bankiers die zich in de daarop volgende jaren in Pretoria vestigden, hadden het niet makkelijk. Zij verrichtten pionierswerk in een land waar het bancaire systeem nauwelijks was ontwikkeld, maar waar de grote winsten van de goudsector enorme sociale en politieke veranderingen teweegbrachten. Bovendien waren er spanningen tussen de Transvaalse Boeren en de Nederlandse bankiers. Geljon maakt uitgebreid gebruik van de, door Gerrit Schutte bezorgde, brieven van bank-agent Karel van den Berg om dit chagrijn uit de doeken te doen. Toch bleven de gevoelens van solidariteit met de Afrikaners bestaan: Van den Berg koos ervoor om de wapens op te nemen tegen de Britten bij het uitbreken van de Zuid-Afrikaanse Oorlog (1899–1902).
In tegenstelling tot veel andere Nederlandse instellingen in Transvaal overleefde de NBVZA dat conflict en wist het zelfs haar positie te versterken in de jaren die volgden. De unificatie onder de Union Jack bracht mogelijkheden tot expansie en de bank vestigde agentschappen door heel Zuid-Afrika. Hoewel het vergeleken met de Britse banken, zoals Standard, een kleine speler was, werd de NBVZA een niet weg te denken factor in het Zuid-Afrikaanse financiële systeem, en trok met name clientèle onder Afrikaner nationalisten die weigerden Brits kapitaal te lenen. Wel kreeg de NBVZA flinke klappen door de economische crises die Zuid-Afrika troffen in 1908 en 1914 en het duurde tot 1920 voordat de bank hersteld was. Deze problemen leidden tot fusieplannen met de Transvaalse Handelsbank, die in 1925 gerealiseerd werden.
Volgens Geljon kan het decennium dat op deze fusie volgde getypeerd worden als de “gouden jaren” van de NBVZA. Zelfs de economische depressie van de vroege jaren 1930 had niet veel impact – vooral dankzij de devaluatie van de Zuid-Afrikaanse pond. Hoewel de NBVZA vergeleken met andere Nederlandse overzeebanken (die hun kapitaal voornamelijk in de zwaar getroffen Indische markt hadden uitstaan) klein bleef, wist het de schade voor aandeelhouders veel beperkter te houden: 1932 was het enige jaar in deze periode dat de bank geen dividend kon uitkeren. In Zuid-Afrika wist het de positie te consolideren, ondanks toenemende concurrentie van Britse banken. Ironisch genoeg was het opkomend Afrikaner nationalisme op de lange termijn een meer ondermijnende factor. De toenemende roep om een kredietinstelling voor Afrikaners door Afrikaners leidde in 1934 tot de oprichting van de Volkskas die direct concurreerde met de NBVZA.
De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een intermezzo omdat de banden tussen Nederland en Zuid-Afrika grotendeels werden afgesneden. In 1945 bleek dat er tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse medewerkers van de NBVZA nog een goede relatie bestond, maar de algemene spanningen tussen de twee landen namen toe, mede als gevolg van de opkomende apartheidsideologie. Bovendien bleef de Volkskas groeien, vooral in gebieden waar het Afrikaner nationalisme welig tierde. Dat laatste was uiteindelijk de voornaamste reden om over te gaan tot een verzelfstandiging van de Zuid-Afrikaanse tak van de NBVZA in 1951: de nog steeds bestaande Nederlandse Bank voor Suid-Afrika (NBSA). Uiteindelijk was deze organisatie de meest duurzame erfenis van de Nederlandse bankactiviteiten in Zuid-Afrika.
Aanvankelijk behield de NBVZA een groot meerderheidsaandeel (75%) in de NBSA en er zaten verschillende Nederlandse bankiers in de raad van commissarissen. Deze band bleef behouden in 1954 toen de NBVZA in naam ophield te bestaan na een fusie met de Goederenbank in de Nederlandse Overzeese Bank (NOB). In de jaren daarna namen de spanningen echter toe in de schaduw van het steeds strikter wordende apartheidssysteem. Breukpunt was het bloedbad bij Sharpeville, waarbij de Zuid-Afrikaanse politie tientallen ongewapende zwarte demonstranten doodschoot. Geconfronteerd met groeiende kritiek op het apartheidsregime vanuit Nederland, trok de NOB zich geleidelijk terug uit aandelen NBSA. Bovendien richtte de bank zich meer en meer op andere markten, zoals de bloeiende Europese economische zone. Toen de bank in 1969 fuseerde met de firma Mees & Hope sloot men het resterende belang in de Zuid-Afrikaanse dochteronderneming af.
Al met al levert dit relaas een interessant inzicht in de historische banden tussen Nederland en Zuid-Afrika. Geljon stelt dat de gevoelens van stamverwantschap door de hele door hem bestudeerde periode relevant zijn om de daden van de Nederlandse bankiers in Zuid-Afrika te verklaren. Met veelvuldige verwijzingen naar het werk van Schutte, onderstreept dit boek het beeld van een haat-liefde verhouding tussen Nederlanders en Afrikaners. Of er nu spraak was van haat of liefde, het is duidelijk dat een groep Nederlandse bankiers goed heeft geboerd bij de activiteiten van de NBVZA dat dankzij een prudent beleid bescheiden, maar consistente winsten behaalde op de lange termijn. De directie koerste daarbij vooral op zakelijke belangen en accepteerde daarbij het systeem van witte suprematie in Zuid-Afrika. Het lijkt er niet op dat deze houding veel veranderde na de Tweede Wereldoorlog. De reden waarom de bankiers van de NOB zich na Sharpeville terugtrokken uit NBSA was vooral omdat zij de toenemende isolatie van het land als een risico beschouwden. Van solidariteit met de zwarte bevolking lijkt geen sprake te zijn geweest.
Dit roept de vraag op wat de plek is van de geschiedenis van de NBVZA in het Nederlands koloniaal verleden. In zijn appendix rekent Geljon de Indische banken ook tot de categorie overzeebanken, en in het hele boek zijn voorbeelden te vinden van de nauwe banden tussen deze, formeel, koloniale instellingen en de NBVZA. Zo namen door de tijd heen vooraanstaande Indische zakenmensen plaats in de raad van commissarissen van de NBVZA. Geljon pleit er uiteindelijk voor om de term “overzee” te gebruiken, mede omdat zo “het inmiddels wat belaste woord ‘koloniaal’” kan worden vermeden (p. 515). Dit semantische trucje is niet overtuigend. Integendeel, als dit boek iets laat zien is het wel dat het huidige Nederlandse bancaire systeem sterke koloniale wortels heeft, niet alleen vanwege de historische banden met voormalige gekoloniseerde gebieden in de wereld, maar ook vanwege de mentaliteit van de bankiers die het systeem opbouwden.
Buro: IG