Barend Barends, Griekwa-leider en “ietsie van alles”

  • 0
  • In deze tekst komen pejoratieve namen voor die door lezers als kwetsend ervaren kunnen worden. In dit artikel worden de namen in hun oorspronkelijke historische context aangehaald.
  • In hierdie teks kom pejoratiewe terme voor wat deur lesers as aanstootlik en beledigend ervaar mag word. Hierdie terme word in hul oorspronklike historiese konteks aangehaal.
  • This text contains pejorative terms that readers may find offensive. These terms are quoted in their original historical context.

 

1770. Zijn naam is Barend Barends. Zijn vader is de buitenechtelijke zoon van een Europese kolonist en “eene Hottentottin” – een Khoi-khoin vrouw.[i] Barends groeit op aan de noordgrens van de Kaapkolonie, waar de beruchte Jager Afrikaner en zijn “Oorlam Namas”[ii] zich op grote schaal schuldig maken aan veediefstal en plundering.[iii] Waar blanke[iv] misdadigers en fortuinzoekers als Jan Bloem en Coenraad de Buys met hun roversbendes “talryke strooptogte” ondernemen, zonder dat de autoriteiten in het verre Kaapstad daar veel tegen kunnen doen.[v] Want wie op de vlucht is voor het gouvernement, hoeft alleen de Gariep (Oranjerivier) maar over te steken – waar het Kaapse gezag niet geldt.

Het noorden van de Kaapkolonie is het land waar “Basters” of “Bastaards”, zoals ze destijds genoemd werden, wedijveren met Boesmans,[vi] Koranna, Nama en Boeren om jacht- en weidegronden. Barend Barends toont al vroeg aan een bekwame boer en jager te zijn. En een goede leider. Als hij een clan van zo’n tweehonderd volgelingen om zich heen heeft verzameld, wordt hij door de Kaapse overheid als “Baster”-kaptein erkend. Er wordt gezegd dat hij ten teken van zijn nieuwe waardigheid ook een “ampstaf” ontvangt. Maar als dat al zo is, dan is die verloren gegaan.[vii]

Rond het jaar 1800 worden de twee belangrijkste “Baster”-clans geleid door Barend Barends en zijn oom, Cornelius Kok.[viii] De twee groepen trekken naar het oosten en steken de Gariep over. Intussen heeft Barends het Londense Sendinggenootskap (LSG) gevraagd hem een zendeling te sturen.[ix] Het genootschap geeft daar gretig gehoor aan: ze stuurt hem er niet een, maar vier! Twee van hen, de Brit William Anderson en de Hollander Cornelius Kramer, blijven langere tijd bij Barends en zijn mensen.[x] De “Basters” en hun zendelingen stichten in 1802 een nederzetting die ze Klaarwaterfontein, of kortweg Klaarwater noemen.[xi]

De “Basters” krijgen een nieuwe naam

Met de komst van Anderson en Kramer begint de haat-liefde verhouding met de kerk die als rode draad door het verdere leven van Barend Barends loopt. Aanvankelijk is zijn verhouding met de zendelingen goed: hij laat zich dopen en wordt tot “assistent-prediker van het Woord” benoemd.[xii] Maar Anderson en Kramer zijn niet alleen op Klaarwater om zieltjes te winnen. Ze zijn ook uit op politieke macht. Als John Campbell, de superintendent van het LSG, in de winter van 1813 het dorp aandoet, ontwerpt hij een rechtsstelsel dat het genootschap aanzienlijke invloed geeft in het plaatselijke bestuur en de macht van de traditionele kapteins Kok en Barends formeel beperkt.[xiii] Maar dat is nog steeds niet genoeg. De zendelingen willen ook af van het woord “Bastaard”. In zijn reisdagboek noteert Campbell op 6 augustus dat,

having represented to the principal persons the offensiveness of the word to an English or Dutch ear, they resolved to assume some other name. On consulting among themselves, they found the majority were descended from a person of the name of Griqua, and they resolved thereafter to be called Griquaas [sic].[xiv] 

Het is de maar de vraag hoe waarheidsgetrouw Campbells getuigenis is. De gretigheid waarmee de zogenaamde “Basters” volgens hem een nieuwe naam adopteren lijkt niet helemaal waarschijnlijk. Want met name de “Basters” met “blank bloed” zijn in de vroege 1800’s trots op hun “basterschap”. Het maakt hen in eigen ogen gelijk aan de Boeren en zet hen een trapje hoger op de maatschappelijke ladder dan Hottentotten (Khoi-khoin) als de Nama en de Koranna. En twee of meer trapjes hoger dan de Boesmans.[xv]

Met andere woorden: het is zeker niet uitgesloten dat de zendelingen meer hebben gedaan dan de inwoners van Klaarwater alleen influisteren dat het woord “Bastaard” een negatieve connotatie in het Kaaps-Hollands en het Engels heeft. Want welk sociaal voordeel valt te verwachten van het aannemen van een Khoi-khoinnaam?

Maar hoe dan ook krijgt Campbell zijn zin: de “Basters” gaan zich “Griekwa” noemen. De naam Klaarwater verdwijnt en wordt vervangen door Griekwastad.[xvi]

Tekening van een Griekwa-man, eerste helft 19e eeuw (collectie Zuid-Afrikahuis)

Daniël in de leeuwenkuil

Uit onvrede met de groeiende invloed van de zendelingen op bestuurlijk gebied verlaten zowel Kok als Barends in 1820 het dorp. Daarop wordt Andries Waterboer aangesteld als kaptein van Griekwastad. Een protegé van de zendelingen. En geen Griekwa maar een Boesman. Barends vestigt zich met zijn volgelingen tachtig kilometer ten noordoosten van Griekwastad, in Danielskuil.[xvii] Zo genoemd naar het meest opvallende punt in het landschap.

Een meters diepe put.

Of eigenlijk meer een grot, met een koepelvormig dak en een opening daarin.

Een put die doet denken aan het Bijbelse verhaal van Daniël in de leeuwenkuil.    

Een grot die de Griekwa gebruiken als slangenkuil en gevangenis – zo wordt beweerd.

Over Daniel se kuil doen veel verhalen de ronde. Zoals het verhaal dat als een vermeende misdadiger 24 uur lang weet te overleven met alleen een kierie om zich tegen “die krioelende, kruipende gediertes” te verdedigen, hij onschuldig wordt verklaard. Maar ook wordt verteld dat gevangenen soms tot drie of zelfs zes maanden werden vastgehouden in de kuil. En dat slechts een – van moord beschuldigde – gevangene zo lang in leven bleef dat hij na zijn vrijlating de rest van zijn leven uit dankbaarheid voor zijn miraculeuze redding evangelist werd. Toeval of niet, de naam van deze gelukkige was – heel toepasselijk – Samuel Fortuin.[xviii]

Een vreedzame samenleving

Wie de naam Danielskuil heeft bedacht, is onduidelijk. Mogelijk Barend Barends zelf. Een andere mogelijkheid is John Campbell, die op zijn reizen door Zuid-Afrika graag en veelvuldig met (nieuwe) plekname strooit. Wat tegen Campbell pleit in het geval van Danielskuil, is dat de naam niet Engels is en dat de zendeling, als hij in de winter van 1820 de nederzetting bezoekt, het dorp in zijn reisverslag slechts “Berend’s [sic] Kraal” noemt.[xix]  

Als het inderdaad Barends is die deze Bijbelse naam heeft gekozen, is dat niet verwonderlijk. Want de kaptein schort weliswaar zijn banden met de kerk op Griekwastad op, maar religie zweert hij niet af. Integendeel. Barends blijkt een vroom Christen te zijn en zet zijn activiteiten als “assistent-prediker van het Woord” dan ook gewoon voort op Danielskuil. Zo verricht hij zendingswerk onder de Boesmans in het nabijgelegen Kramersfontein en sticht hij een schooltje dat al bij opening tien leerlingen telt.[xx]

Barends toont in zijn jaren op Danielskuil meer en meer aan over de nodige leiderschapscapaciteiten te beschikken. Hij heeft niet alleen Griekwa maar ook Tswana, Koranna, Nama en Boesmans onder zijn gezag en weet een kleine maar vreedzame en multi-etnische samenleving op te bouwen.[xxi]

Merkwaardig genoeg komt dat zijn reputatie niet ten goede. Want met zijn vertrek uit Griekwastad komt de geruchtenmachine van de LSG op gang. Barends zou zich in Danielskuil te buiten gaan aan alcohol. En aan zijn goede gezindheid ten opzichte van Boesmans liggen volgens de zendelingen puur pragmatische bedoelingen ten grondslag. John Philip, die Danielskuil in 1825 namens de LSG aandoet, schrijft in zijn dagboek dat de kaptein hem gezegd zou hebben Boesmans alleen op het dorp en in Kramersfontein te dulden omdat ze zijn grondgebied schoon van leeuwen houden.[xxii] Overigens wijst niets erop dat Barends zich iets aantrekt van dit soort negatieve berichten.

De strijd tegen de “Mantatees”

Danielskuil is voor Barends een ideale blyplek. De kaptein is te rusteloos om alleen boer te zijn en trekt geregeld het binnenland in op olifantenjacht. Zijn dorp ligt boven de olifantsgrens en Barends is een uiterst succesvol ivoorhandelaar. In de vroege jaren 1820 krijgt hij daarnaast de naam een geduchte krijgsheer te zijn.

In 1823 neemt hij bij Dithakong deel aan de slag tegen de “Mantatees”.

De slag volgt op (onbevestigde) berichten over een ernstige dreiging uit het oosten. Er zou, zo gaat het verhaal, een machtig leger op weg zijn naar Kuruman. Een horde kannibalen die bestaat uit zwarte, gele en witte krijgers. Ze noemen zichzelf Mantatees en hebben al bijna dertig stammen uitgemoord. Als de verhalen aan blijven houden, worden de zendelingen die aan de Kurumanrivier werken ongerust. En doen ze het enige wat ze kunnen doen: ze roepen de hulp van de Griekwa in.

En de Griekwa komen. Voor een keer scharen de kapteins Barends en Kok zich achter Andries Waterboer. Op 26 juni 1823 bindt een commando van honderd met geweren bewapende Griekwa-ruiters bij Dithakong – ten noordoosten van Kuruman – de strijd aan met de vijand. Elke Griekwa heeft vijftien pond kruit en kogels bij zich. Verslagen uit die tijd maken geen melding van gele en witte Mantatees. Wel van de Griekwa-geweren “wat aanmekaar vuur spoeg”. Zeven uur lang. Totdat de Mantatees zich terugtrekken. Ze laten honderden doden op het slagveld achter. Aan de kant van de Griekwa is slechts een gewonde.[xxiii] Meer dan duizend stuks vee wordt buitgemaakt. En ongeveer honderdvijftig vrouwen en kinderen gevangengenomen. De meesten van hen worden als slaven verkocht.[xxiv]

Of het behalen van oorlogsbuit de reden – of een van de redenen – is voor Barends om deel te nemen aan de gevechten, is moeilijk te zeggen. Want hij is een man met een complex karakter. 

Barends is “’n ietsie van alles”. Een boer. Een ivoorhandelaar en slavenhaler.[xxv] Een traditionele kaptein die wars is van invloeden van buitenaf die zijn autoriteit aan banden willen leggen. Maar ook een diepreligieus mens die meent dat God hem de rol van beschermer van “zijn” Tswana en de zendelingen (zelfs die van de LSG) heeft opgedragen.

Negentiende-eeuwse kaart van Griekwaland-West, waarop de verdeling van grond te zien is tussen Andries Waterboer, Cornelius Kok en Barend Barendse (sic) uit het McGregor Museum Kimberley (foto: Bart de Graaff)

Barends’ macht gebroken

In 1827 trekt Barends naar Boetsap, een van zijn buiteposte, ongeveer tachtig kilometer ter noordoosten van Danielskuil. Geen onlogische stap, want Boetsap biedt veel betere weidevelden voor het vee. Daarbij is het een ideaal vertrekpunt voor jacht- en handelstochten naar het noordelijk en oostelijk binnenland. Een van die tochten brengt hem in aanraking met de Ndebele en hun koning Mzilikazi, die in de omgeving van het huidige Tshwane verblijven. In het traditionele stamgebied van de Tswana.

Voor Barends is Mzilikazi een despoot. Een tiran die de Tswana onderdrukt en daarom ten val gebracht moet worden. In 1831 besluit Barends hem aan te vallen. Hij vertrouwt daarbij blindelings op de militaire superioriteit van met vuurwapens uitgeruste Griekwa-ruiters. En op zichzelf, als door God uitverkoren beschermer van de Tswana.[xxvi]  

Na het houden van een preek waarin hij zijn krijgers oproept zoveel mogelijk Ndebele te doden “in de naam van God en het christendom”[xxvii] zet Barends’ leger van naar schatting driehonderd Griekwa en zevenhonderd Koranna- en Tswana-bondgenoten de aanval in. Met desastreuze gevolgen. In het september-oktobernummer van de Zuid-Afrikaansche Kronyk verschijnt dit bericht:

De Bastaards hebben onlangs hunne strooperyen zeer duur moeten boeten. Hendrik Hendriks, de schoonzoon van den beroemden Kapitein der Bastaards Adam Kok, en Barend Barends, hebben onlangs een expeditie ondernomen, onder voorwendsel van eene Olifants-jagt, tegen Malakatzee. Dezen Malakatzee hebben zij geattakeerd, velen van zijn volk vermoord, en zoo als gezegd wordt, cirka 5000 stuks hoornvee geroofd. Malakatzee liet die plunderaars drie dagen ongestoord voorttrekken, doch op den vierden dag, toen zy waarschynlyk geen kwaad vermoedden, valt hy hen in den nacht aan, vermoordt, zoo als men zegt, 300 Bastaards; heroovert al zyn gestolen vee, en maakt zich een wel verdiende buit van 9 ossenwagens, 500 paarden, 300 geweren, en eene menigte van ammunitie.[xxviii] 

Wat opvalt is dat de Kronyk nog steeds het woord “Bastaards” gebruikt. En dat terwijl de zendelingen hen bijna twintig jaar geleden al tot Griekwa hebben omgedoopt. Een ander opmerkelijk punt is dat Mzilikatzi’s overwinning “wel verdiend” wordt genoemd, maar tegelijkertijd betreurd. De Ndebele hebben immers een flink aantal geweren buitgemaakt. En dat

strekt ten bewyze, hoezeer de [Afrikanen] over de grenzen reeds gelegenheid hebben gehad om zich van die wapenen te voorzien, welke de rust en veiligheid der Kolonisten verbieden hen in handen te geven.[xxix]   

Het is niet helemaal duidelijk hoe groot de verliezen zijn die Barends incasseert. Sommigen zeggen dat zijn hele leger is uitgewist. Anderen maken melding van een handvol Griekwa die de slag overleven. De kaptein is een daarvan. Maar zijn militaire macht is tot nul gereduceerd. Zijn aanzien is hij kwijt. En op politiek gebied speelt hij de rest van zijn leven geen enkele rol van betekenis meer.

Met de nederlaag van Barends gaat de mythe van de onoverwinnelijkheid van Griekwa-commando’s verloren. Daarmee is het niets minder dan het einde van een tijdperk.

Ook voor de inwoners van Danielskuil heeft de slag tegen Mzilikazi grote gevolgen. Ten eerste omdat nogal wat mannen uit het dorp deelnemen aan – en omkomen in – het gevecht. En ten tweede omdat kaptein Andries Waterboer nu zijn kans schoon ziet Danielskuil binnen de invloedssfeer van Griekwastad te trekken. Met financiële hulp van de LSG koopt Waterboer de rechten op Danielskuil van zijn oude rivaal Barend Barends.[xxx]

Barends zint de rest van zijn leven op wraak. Maar hij kan geen nieuw leger of zelfs maar legertje tegen Mzilikazi op de been brengen. Hij sterft in 1839 op Boetsap. Zijn zoon, Piet, is voor hem overleden en Barends wordt als kaptein opgevolgd door Pieter Davids, zijn schoonzoon.[xxxi]  

Correctie op de overlevering

Barend Barends, de geboren “Bastaard” en Griekwa-kaptein is een van de belangrijkste – en zeker een van de meest kleurrijke – figuren in het noordelijk grensgebied van de Kaapkolonie tijdens de eerste vier decennia van de negentiende eeuw geweest. Zijn naam zal altijd verbonden blijven aan Danielskuil. Het is jammer dat de kaptein daarbij voornamelijk bekend staat als de tamelijk wreedaardige Griekwa-leider die de nare gewoonte had zijn gevangenen in een “deep sinkhole” vast te houden.[xxxii] Al is het vrijwel zeker dat dit – in elk geval onder zijn bewind – nooit heeft plaatsgevonden. Want dat verhaal kwam pas in 1874 in omloop, toen Barend Barends al meer dan dertig jaar dood was.[xxxiii] Mocht de grot al ooit als gevangenis zijn gebruikt, dan was dat door Andries Waterboer. De alternatieve naam die tot ver in de twintigste eeuw nog door sommigen werd gebruikt – “Waterboer se tronk” – hint daarop.[xxxiv]       


 

Bronnen

Burchell, W.J., Travels in the Interior of Southern Africa. Volume I (London 1822)

Campbell, J., Travels in South Africa, undertaken at the request of the missionary society (London 1815)

Campbell, J., Travels in South Africa, undertaken at the request of the London Missionary Society: being a narrative of a second journey in the interior of that country (London 1822)

Cobbing, J., “The Mfecane as Alibi: Thoughts on Dithakong and Mbolompo,” in: The Journal of African History, Volume 29, Issue 3 (1988), 487-519

Elbourne, E. & R. Ross, “Combating Spriritual and Social Bondage: Early Missions in South Africa”, in: R. Elphick, T.R.H. Davenport (eds), Christianity in South Africa: A Political, Social, and Cultural History (Berkeley/Los Angeles 1997), 31-50.

Erasmus, P., The Battle at Mamusa. The Western Transvaal border culture and the ethno-dissolution of the last functioning Korana polity (Bloemfontein 2015)

Godée Molsbergen, E.C., Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse Tijd II (’s-Gravenhage 1916)

Graaff, B. de, Ware Mense (Pretoria 2017)

Graaff, B. de & R. de Jong Goossens, Nederlands als Poort naar Afrika (Schiedam 2014)

Het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tydschrift. Deel VIII (Kaapstad 1831)

Hocking, A., Kaias & Cocopans: the Story of Mining in South Africa’s Northern Cape (Johannesburg 1983)

Landau, P.S., Popular Politics in the History of South Africa, 1400–1948 (New York 2010)

Legassick, M.C., The Politics of a South African Frontier. the Griqua, the Sotho-Tswana and the Missionaries, 1780-1840 (Basel 2010)

Lipschutz, M.R., Dictionary of African Historical Biography (London 1986)

McKenna, A. (ed), The history of Southern Africa (New York 2011)

Penn, N., Rogues, Rebels and Runaways . Eighteenth-Century Cape Characters (Cape Town 1999)

Philip, J., Researches in South Africa; illustrating the civil, moral and religious condition of the Native Tribes. Vol II (London 1828)

Raper, P.E., Möller, L.A. & Du Plessis, L.T., Dictionary of Southern African Place Names Jeppestown 2014) 

Snyman, P.H.R., Danielskuil: van Griekwabuitepos tot dienssentrum (Pretoria 1988)

Suid-Afrikaanse biografiesie woordeboek / Dictionary of South African biography I-V (Pretoria 1968-1987)

Van Zyl, D.H., Griekwa “ietsigeid” (iets oor die Griekwas) (Kaapstad/Bloemfontein/Port Elizabeth 1947)

Verwey, E.J., New Dictionary of South African Biography (Pretoria 1995)

Waldmann, L., The Griqua Conundrum: Political and Socio-Cultural Identity in the Northern Cape, South Africa (Oxford 2007)


 

Noten

[i] De Franse reiziger Le Vaillant (1790) noemt Cornelis van der Westhuizen als vader van Klaas Barends (aangehaald in De Graaff & De Jong-Goossens (2014), 60/1). Legassick (2010), 56/7, acht het waarschijnlijker dat de Duitser Jan Nicolaas Barends de vader van Klaas Barends was. Robert Ross stelt in de Dictionary of African Biography (2012) dat mogelijk Piet Barends (broer van Klaas) de vader is van Barend Barends.

[ii] “Oorlams” is een historische benaming die “wijze mensen” betekent. De naam verwijst naar Nama-groepen die Kaaps-Hollands spreken en net als trekboeren beschikken over paarden en vuurwapens. De Oorlam Nama’s droegen hun naam met trots.

[iii] Zie voor Jager Afrikaner New Dictionary of South African Biography (1995). Afrikaner en Barends voeren een jarenlange strijd tegen elkaar, maar geen van tweeën slaagt erin de ander te verslaan. Uiteindelijk trekt Barends daarom met zijn volgelingen naar het oosten.

[iv] Het woord “blank(e)” wordt door veel Afrikaanssprekenden als negatief ervaren. In Nederland staat het gebruik van het woord “blank(e)” op dit moment ter discussie. Lees hierover Alfred Schaffers column op Voertaal, “Muchu gustu: Blank vs. wit”.

[v] Landau (2010), 3, gebruikt de term “borderlands” en omschrijft die als “a space governed by interactive, overlapping, and incomplete authorities”. Zuid-Afrikaanse historici gebruiken vaak het begrip “open grens”, omdat “in that no one particular group exerted its dominance over another”. Zie: https://academic.oup.com/ahr/article/112/3/970/31044. Voorbeelden van blanke avonturiers en misdadigers zijn Coenraad de Buys, de gebroeders Frans en Carl (Karel?) Kruger – valsemunters – en de voortvluchtige moordenaar Jan Bloem, die hoofd werd van de Springbok Koranna en “een gesel voor de Beetsjoeanen”. Zie E.C. Godée Molsbergen (1916) 201, voor de gebroeders Kruger; voor De Buys: SABW II (1972) en voor Bloem: Erasmus (2015), 85.

[vi] In sommige kringen heerst het gevoel dat het woord “Boesman” liever vervangen moet worden door “San”.

[vii] SABW V (1987). In overige bronnen wordt geen melding gemaakt van een kapteinstaf.

[viii] SABW V (1987). Barends’ moeder (naam onbekend) is een zus van Cornelius Kok, zoon van Adam Kok I.

[ix] Het hebben van “eigen” zendelingen is voor “Baster”- en “Oorlam”- of Nama-groepen in het grensgebied niet alleen van religieus belang. Een blanke zendeling werd ook gezien als belangrijke schakel in de handel met de Kaapkolonie waarvan deze groepen afhankelijk waren voor het verkrijgen van onder meer vuurwapens en ammunitie. 

[x] Het is niet duidelijk of Kramer een Nederlander of een Kapenaar was. Waarschijnlijk het laatste. Legassick,73, noemt hem de “colonist assistant” van Anderson.

[xi] Barends brengt overigens de meeste tijd door in een nederzetting ten zuiden van Klaarwater, die “Kloof” genoemd wordt. De plek wordt door John Campbell in 1813 tot Hardcastle Fountain omgedoopt. Het dorp telt dan 885 inwoners.

[xii] Snyman (1988), 8/9

[xiii] Waldman (2007), 64/5, wijst erop dat die macht in de praktijk al niet bijzonder groot was.

[xiv] Campbell (1815), 349. Landau, 13, noemt Griekwa een “made-up name”.

[xv] Snyman, 8. Zie ook Penn (1999), 93 e.v. over de (achteruitgang in) sociale status van Bastaards in de loop van de achttiende eeuw. De Graaff (2017) beschrijft hoe zowel in Zuid-Afrika als in Namibië vandaag de dag nog gemeenschappen zijn die zichzelf trots als “Basters” aanduiden.

[xvi] Legassick, 96/7. Het dorp telt dan 1200 Griekwa. Voor de “Hottentot-Bastaards” van de Kok-clan ligt een naamsverandering eerder voor de hand dan voor de “Bastaards” van Barends, die meer blanken onder hun voorouders tellen.

[xvii] In seTswana: Tlaka le tlou (“Olifantsriet”). In Khoekhoegowab: Xaub (“Uitwerpsels”). In 1816 noemde de zendeling James Read de plek Vraay Fontein. De naam die de oorspronkelijke bewoners – de Boesmans – gebruikten, is onbekend.

[xviii] Snyman, 25. Zie ook https://www.sa-venues.com/attractionsnc/danielskuil.php en  https://www.geocaching.com/geocache/GC6K04V_daniel-se-kuil?guid=a233560c-b063-4. Ook: D.H. van Zyl (1947), 84-91. Vermeldenswaard is hier nog dat zelfs over de diepte van de kuil onenigheid bestaat. Sommige schrijvers houden het op 6, anderen op 20 meter.

[xix] Campbell (1822), 238-40. In zijn eerste reisverslag noemt Campbell Barends nog “Bern”.

[xx] Campbell (1822), 239. Snyman, 11. Barends zet zijn financiële ondersteuning van de kerk op Griekwastad stop. In 1827 breekt hij voorgoed met de LSG, als hij de Wesleyanen vraagt hem een zendeling te sturen.

[xxi] Legassick, 43, haalt de Engelse reiziger William Burchell aan die “Berends” [sic] omschrijft als iemand die in vergelijking tot zijn neef kaptein Adam Kok II “more resolute” and “better fitted for maintaining his authority” is. De beginjaren op Danielskuil zijn echter niet gemakkelijk en gaan gepaard met een vaak felle strijd tegen de daar levende Boesmans. 

[xxii] Philip (1828), 110. Aangehaald in Snyman, 15.

[xxiii] De Graaff & De Jong-Goossens, 74-76

[xxiv] Cobbing (1988), 402/3 p. 492-3. Voor Cobbing is de slag van Dithakong voor de Griekwa, de zendelingen en de Tswana een “slave (and cattle) raid, unprovoked, on a still unidentified “enemy”.” 

[xxv] McKenna (2011), 142

[xxvi] SABW V, 31. Ongetwijfeld zal ook hier het veiligstellen van Barends’ jachtgronden een rol hebben gespeeld.

[xxvii] Elbourne & Ross (1997), 40

[xxviii] Het Nederduitsch Zuid-Afrikaans Tydschrift, Volume 8 (1831), 398

[xxix] Ibid

[xxx] Snyman, 18

[xxxi] Pfeffer, G., & Behera, D.K., Contemporary Society: Tribal Studies Volume Eight. Structure and Exchange in Tribal India and Beyond (New Delhi 2009), 174. Het is onbekend of Barends meerdere zoons heeft gehad en wanneer Piet Barends is overleden. De naam van Barends’ dochter en Pieter Davids’ vrouw was Rita of Elsie.

[xxxii] A. Hocking (1983), 16

[xxxiii] Snyman, 12

[xxxiv] Van Zyl, 87

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top