Hiërarchie en dominantie. Verschuivingen en veranderende perspectieven
De commotie die gepaard ging met de tweede Hertzogprys voor S.J. Naudé de afgelopen maanden, na de roman Die derde spoel (Umuzi, 2017) voor de verhalenbundel Dol heuning (Umuzi, 2021), heeft haar plaats in de geanimeerde geschiedenis van de meest prestigieuze literaire onderscheiding voor Afrikaanse literatuur. Niet zozeer de kortverhalenbundel of de schrijverspersoonlijkheid waren de aanleiding voor het dispuut dat te vuur en te zwaard in de Afrikaanse media is gevoerd. Wel het dankwoord van de bekroonde auteur, voor sommigen steen des aanstoots, zorgde voor stennis in een spaghettisliert van aberrante beschuldigingen en persoonlijke beledigingen. De polemiek van de voorbije periode handelt over een particuliere anekdotiek, waarop we hier niet ingaan want te beperkt als een tijdsverschijnsel. Hij is naar ons oordeel het oppervlakkig symptoom van een dieper geworteld institutioneel en poëticaal-esthetisch gegeven.
In haar studie over de Hertzogprijs en Breyten Breytenbach (Woordenaar woordnar, p. 314-343) overschouwt Francis Galloway aan de hand van receptieteksten, juryverslagen en toespraken de nominaties van Breytenbachs poëziebundels tussen de jaren zestig en 2008. Breytenbach ontving in 1999 (Oorblyfsels: ’n Roudig en Papierblom) en in 2008 (Die windvanger) de onderscheiding, in 1984 weigerde hij de toekenning (nominatie van Eklips en (‘Yk’), derde en vierde bundel in de cyclus die ongedanste dans). In zijn afwijzing heeft Breytenbach het over de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns als “nog immer dié bolwerk van die Afrikaanse establishment” (geciteerd in Galloway 2019, blz. 335).
In het documentair overzicht worden selectiecriteria en overwegingen die aanleiding gaven tot en zijn gebruikt ter rechtvaardiging van nominaties en bekroningen tegen het licht gehouden. Zo verwijst Galloway naar een kongsi van “verkramptes” die met de “Hertzoggroep” is geassocieerd. Naar aanleiding van die referentie merkt de auteur op: “Ideologiese faktore en uiteenlopende literatuuropvattings onder Akademielede sou egter steeds invloed op die toekenning van die Hertzogprys uitoefen” (blz. 316). Stuitend is de casus T.T. Cloete, de laat debuterende dichter en academicus die meermaals deel uitmaakte van de jury. Diens “suiwer literêre” oordelen, Breytenbachs werk betreffende, en het beroep op “autonomistiese” standpunten worden in een kritische passage als volgt geduid: “Sy [Cloetes] standpunte vertoon ooreenkomste met wat hy voorhou in die Broederbond-studiestuk (waarin hy sy voorkeur uitdruk vir ’n bepaalde soort literatuur, naamlik een wat die Afrikanersaak dien)” (blz. 329-330). De conclusie is dat “[i]n die geval van die Hertzogprys, wat ’n paar keer van Breytenbach weerhou is, beroep die Akademie se Letterkundekommissie hom op ‘suiwer literêre maatstawwe’. Die gebeure rondom die 1974-Hertzogprystoekenning […] het egter tot gevolg dat daar vir die eerste keer in die openbaar erken is dat ideologiese faktore wel ’n rol by sowel die individuele leser se reactie op ’n skrywer as by die beslissings deur pryskomitees of -kommissies speel. Toe eers is openlik erken dat die Hertzogprys gekoppel is aan ’n bepaalde literatuuropvatting en ideologiese raamwerk wat ingestem is op die belange van die bestaande sosiopolitieke orde” (blz. 331).
Kleur komt nooit alleen
Literaire instituties, zoals (de toekenning van) een literaire prijs, zijn nooit gevrijwaard van institutionele en poëticale overwegingen en standpunten. Ook toespraken, zoals recent S.J. Naudé en in 2008 Breyten Breytenbach, worden gebruikt om op extra-literaire gronden bepaalde uitspraken te doen. Zo haalde Breytenbach in 2008 uit tijdens zijn ontvangstrede (‘O volk, meneer’) toen hij voor Die windvanger de Hertzogprijs ontving. Op blz. 341 van haar hoofdstuk stelt Galloway, en haalt daarbij de bekroonde schrijver aan: “Breytenbach verwyt die Afrikaners in die vorm van ’n verwysing na die taal wat ‘met verloop, en verloping, van tyd besmet geraak het’. Hy lig hierdie stelling toe: ‘Dit is waarom sommige van ons so hard baklei het vir die bevryding van Afrikaans, vir die ontkoppeling van omskeppende waardes met dié van die behoudende heersende establishment’”.
Het functioneren van prijzen in een per definitie dynamisch literair polysysteem wordt bestudeerd in literair-institutioneel onderzoek. Alle betrokkenen, van organiserende instantie tot de leden van de jury, zijn natuurlijk niet gevrijwaard van en ze staan beslist niet boven of bezijden poëticale stellingname of particuliere of groep-gebonden belangen. Wie Pierre Bourdieu leest, heeft een idee van hoe een “champ littéraire” werkt, welke de processen zijn van materiële en symbolische productie van literatuur, welke strategieën ten grondslag liggen aan bepaalde posities in en verschuivingen van macht binnen een literair veld.
Uitsluitingsmechanismen en rechtvaardigingsretoriek
In zijn bijdrage ‘Het centrum als periferie als centrum’ (Dietsche Warande & Belfort 141, 1996, blz. 211-218) haalt Hugo Brems een passage aan uit zijn boekessay Een zangwedstrijd (1994). “[I]n een literair systeem [is] een hele reeks strategieën aan het werk […], die gericht zijn op uitsluiting, respectievelijk insluiting. De uitsluitingsstrategieën hebben kennelijk als doel de stabiliteit, de homogeniteit en de continuïteit van het systeem te garanderen en dus vreemde elementen uit te sluiten. Dat mechanisme werkt zowel naar buiten toe, tegenover tekstsoorten als journalistiek, reclame, filosofie, als intern, tussen de geledingen van het systeem onderling, bij voorbeeld tussen avant-gardistische en traditionele literatuur, tussen feministische en andere literaturen, tussen Nederlandse en Vlaamse. In de praktijk kunnen die strategieën grofweg samengevat worden als ‘verzwijgen’ en ‘afwijzen’. De insluitings- en aanhechtingsstrategieën hebben als functie het systeem, extern en intern, te vernieuwen, de dynamiek en de vitaliteit ervan te verzekeren. Zij komen neer op ‘noemen’ en ‘goedkeuren’”. Naast velerlei andere agenten spelen ook jurycomités een rol in de bestendiging van een machtscentrum of de contestatie ervan. In het overzicht over Breytenbach en de Hertzogprys toont de samensteller aan de hand van citaten afdoende aan hoe uitsluitingsstrategieën werken, hoe wordt ‘verzwegen’ en ‘afgewezen’ op buitenliteraire gronden teneinde “de stabiliteit, de homogeniteit en de continuïteit van het systeem te garanderen”. Voor sommige literaire actoren, zetelend in de Letterkundecommissie, werd Breytenbach beschouwd als een van de “vreemde elementen” die de consensus binnen een literair subveld, ook wel “het centrum” genoemd, alleen maar kon verstoren. Ideologisch-politieke redenen werden naast poëticale redenen aangehaald om in het (recente) verleden nominaties te weigeren of verdacht te maken.
In het artikel over centrum en periferie, geschreven naar aanleiding van de publicatie van het deel Altijd weer vogels die nesten beginnen in de Taalunie-reeks ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005’, bespreekt hij onder meer ideologie in de werking van literaire systemen. “Meer dan in Nederland speelt die een rol in Vlaanderen. Ik bedoel dan de ideologie van de Vlaamse Beweging in de ruimste zin. Dat gaat dan van eng nationalisme, over ruimdenkende emancipatie tot het vanzelfsprekende gevoel te functioneren binnen een min of meer gesloten cultureel veld met eigen kranten, politieke partijen, een eigen onderwijssysteem enzovoort. Voor de literatuurgeschiedenis heeft dat, vooral in het verleden, meegebracht dat die meer dan eens ook zo’n emanciperende of natiebouwende rol ging spelen. Neutraler en actueler geformuleerd: het literaire handelen wordt mee beregeld door de systemen van politieke, culturele, maatschappelijke en media-organisatie.” Ook de geschiedenis van de Hertzogprys laat zien welke uitsluitingsmechanismen en legitimeringsdiscoursen, processen van ‘verzwijgen’ en ‘afwijzen’ respectievelijk ‘goedkeuren’ en ‘noemen’, een rol spelen in het literair vertoog dat door een Letterkundecommissie of een Akademieraad wordt gehanteerd.
T.T. Cloete en opvattingen over politiek en literatuur
De afwijzing door onder anderen T.T. Cloete (blz. 330-331), ook omgekeerd door pleitbezorgers, van Breytenbachs voor de Herzogprys in aanmerking komende dichtwerken zijn gemotiveerd door vermeende esthetische redeneringen, die kunnen worden teruggevoerd op politieke en ideologische motieven. Galloway vat het als volgt samen: “Cloete [spreek] hom uit teen die ‘autonomiebenadering’ met die klem op ‘die teks self’. Hy maak ’n argument daarvoor uit dat sommige van Breytenbach se werk nie binne ’n (revolusionêre) ideologiese raamwerk tuishoort nie, maar integrerend déél is van dié raamwerk. […] In die geval van Breytenbach moet mens volgens Cloete nie dink aan ‘buite-literêre uitsprake’ wat verontagsaam kan word by die lees van tekste nie, maar aan ‘verliteratuurde politiek en verpolitiseerde literatuur’ wat ‘lewensgevaarlik’ kan wees”. Zij besluit: “Cloete se besware teen Breytenbach berus dan nie op ‘vorm’-argumente nie, maar op die ideologiese”. Verder heeft de auteur het over “sisteembewakers’, gatekeepers dus, die gericht zijn op het in stand houden van een “bestaande sosiopolitieke orde”. Het merendeel van de casussen situeert zich in de apartheidstijd. Toen prijscomités de openbare gelegenheid van een literaire toekenning aanwendden om het Afrikanerdom te bestendigen of een ideologische agenda, naast esthetische overwegingen, een plaats te geven.
Landschap van kavels en verschuivende machtsposities
Ook in post-apartheid Zuid-Afrika, wanneer taalactivisme en ideologische strijd de Afrikaanssprekende cultuurgemeenschap sterk bepaalt, kan het bakkeleien over literaire prijzen – over wie al dan niet wordt genoemd, wie de prijs wel of niet ontvangt, wie zetelt in het comité dat een advies voor prijstoekenning voorlegt aan de Akademieraad – worden gezien in het licht van de verkaveling van het literaire landschap. Daarbinnen spelen belangen een rol: poëticale zienswijzen die in het dynamisch functioneren van een literair systeem aan invloed inboeten of winnen, verschuivingen die zich in een landschap voortdurend manifesteren. Een literair veld is een samenspel van strategieën en posities, van actoren en instanties, die opvattingen verspreiden en aan invloed winnen of verliezen (G.J. Dorleijn en K. Van Rees, De productie van literatuur, 2006).
De overigens niet onbelangrijke anekdotiek en heisa die de Hertzogprys 2022 omgeven, vooral de stellingenoorlog die door de toespraak van S.J. Naudé aan hevigheid heeft gewonnen, zijn een symptoom van een dieperliggend gevoel van onbehagen bij actoren binnen een systeem die voor jaren, misschien zelfs decennia, de macht hadden om de eigen positie esthetica als dominant te ervaren. Schrijvers onder wie Breytenbach en Krog, maar ook vele anderen zoals Kamfer, Naudé, Phillips, Small, Venter en Winterbach (en veel andere jonge stemmen in de Afrikaanse letteren, vitaler dan ooit en zich al lang niet meer beperkend tot een witte canon), zorgen ervoor dat machtsbastions zich stilaan op drijfzand bevinden, anachronismen worden, en finaal inleveren aan macht en dominantie. Het verklaart wellicht de bittere verbetenheid en de halsstarrigheid waarmee het dispuut wordt gevoerd. Er staat immers wat op het spel. Voormalige en huidige machtsbasissen, actoren zoals schrijvers maar bijvoorbeeld ook literaire instituties (uitgeverijen), moeten een toenemend deficit en verlies aan symbolisch kapitaal onder de ogen zien. Vooral omdat verschuivingen waarvan hier sprake geen volatiele kwestie zijn. De hetze gevoerd in de media is maar een teken van verschuivende posities en verlies aan belang, vanzelfsprekend in de ontwikkeling van een literair systeem. Een literaire “paradigm-shift” kondigt zich niet aan, ze is al lang een feitelijk gegeven. Poëzie die er vandaag voor sommigen toe doet – schurend, wringend en rouspeterend, discursieve grenzen en genreconventies ondermijnend – wordt weer door andere cenakels verafschuwd en verdacht gemaakt.
Noot
Louise Viljoen analyseerde literaire schrijversreacties op werk van Breytenbach en ideologische uitspraken (“Afrikaanse digters […] met bepaalde politieke opvattings en ’n duidelike politieke profiel”) in ‘Afrikaanse digters in gesprek met Breytenbach as openbare figuur’, in Die mond vol vuur. Beskouings oor die werk van Breyten Breytenbach (SUNPress, Stellenbosch, 2014, blz. 211-239). Voor een recente beschouwing over Nederlands-Vlaamse literaire verhoudingen, zie onder meer: https://humanistischverbond.be/blog/533/ce-nest-qun-combat-continuons-le-debat/