De Hel

  • 0

Maria Carmi in Das Mirakel (1912) / Foto via Wikimedia Commons.

De Hel verzakt. Scheef leunt de kroeg tegen de smederij aan. Van een afstand lijken de panden op twee drinkebroers die elkaar overeind proberen te houden.

“Het is een kwestie van tijd”, zei de brandweercommandant, en checkte de nooduitgang. “Het begint met een scheurtje. Bij het tweede scheurtje ontruim je de boel. Begrepen?”

Otis, de kroegbaas, knikte en gaf de brandweercommandant een bundeltje bankbiljetten.

“Dan is het in orde”, zei die.

In De Hel is plaats voor tien zittende gasten. Op feest- en hoogtijdagen passen er met gemak tachtig staande gasten in. Dat is gelijk aan het aantal volwassenen dat het dorp telt. De kinderen spelen op die dagen buiten, en glipt er een naar binnen, dan zegt niemand daar iets van.

Hildebrand is de stamgast. Zelfs op een hete dag als vandaag zit hij op zijn roodpluchen kruk aan de bar. Hij tikt een sigaret uit een koperen koker en steekt hem in zijn mondhoek.

“Heb je lucifers?” vraagt hij aan Otis. Die gooit hem een pakje toe. Hildebrand haalt er een lucifer uit en schraapt hem langs het strijkvlak. De lucifer licht fel op en hij houdt hem bij de sigaret. Hij inhaleert diep en blaast de rook naar het plafond. De brandende lucifer legt hij in de asbak.

Hij heeft zojuist commentaar gegeven op het gebrek aan korte rokken, op het gebrek aan onderhoud van de brink, op het gebrek aan willige vrouwen en op de pastoor met gebrek aan tact. “De pastoor kwam langs bij mijn vader en vroeg of het niet weer eens tijd werd. Mijn vader zei: ‘Tijd voor jou om op te lazeren?’ Maar dat was het niet. Er moest weer een kind bij elkaar gekeesd worden! Gossamme!”

Otis bromt iets. Hij maakt zich zorgen. De klanten blijven weg. Ooit was De Hel drukbezocht, tegenwoordig komt er geen hond meer. Hildebrand neemt iedere middag zijn plek in, en dat is dat. Soms komt de postbode binnen. Hij pist, drinkt water bij het verkalkte kraantje en gaat er weer vandoor. Otis verdenkt hem van wc-rollensmokkel. Uit de kroeg, zo in de fietstas.

Hildebrand kijkt Otis met roodomrande ogen aan en zegt: “Weet je wat? Ik hoorde dat de pastoor bidt.”

“Werkoverleg, hè?” Otis pakt een groezelig doekje en wrijft over het roestvrijstalen aanrechtje achter de bar. Hij smijt het doekje in de wasbak en pakt met beide handen de koperen biertap vast. Hij zucht.

“Je snapt het niet”, zegt Hildebrand. “De pastoor bidt De Hel de afgrond in. Urenlang ligt hij op zijn knieën. Bovendien bazuint hij rond dat jij de Satan in mensengedaante bent. De mensen zijn doodsbang. Iedere zondag preekt hij dat de duivel onder hen is. Je hebt de kroeg De Hel genoemd. Dat is een veeg teken. Zeggen ze. Ze denken dat je bokkenpoten hebt. Die halfgare postbode zweert dat hij het gezien heeft. We moeten nú naar de kerk en bidden. Net zoals de pastoor. Dat zal helpen. Wij met z’n tweeën tegen die wijwaterkwast.” Hildebrand kijkt hem verwachtingsvol aan. “Nou?”

Otis denkt na. Bidden kan geen kwaad. “Goed”, zegt hij.

Opgetogen glijdt Hildebrand van de kruk.

De kerk is leeg en halfduister. Aarzelend staan ze in het voorportaal.

“Waar moeten we zijn?” fluistert Otis.

“Er is hier ergens een Mariabeeld. Daar moeten we tot bidden”, fluistert Hildebrand terug. “We zijn zondaars, jij en ik. En daar heeft Maria veel mee op. Zo’n pastoor, daar valt geen eer aan te behalen. Maar wij lonen de moeite.”

Hildebrand stapt met grote passen door het middenpad van de kerk en Otis volgt hem. Bij een nis blijft Hildebrand staan. Er branden kaarsen op het altaar van bladgoud, en er staan witte lelies. De zoete geur hangt zwaar in de kleine ruimte. Otis gluurt naar het beeldje dat door de flakkerende kaarsen verlicht wordt. Het gebeeldhouwde gezicht van Maria lijkt naar hem te knipogen. Otis kijkt naar Hildebrand. “En nu?”

“Op de knieën en bidden.”

“En dan?”

Hildebrand laat zich op de knieën vallen en strekt zijn armen uit naar Maria. “Vrouwe, help ons. Wanneer er niet snel een wonder gebeurt, kan De Hel niet langer bestaan. En dan kan het dorp nooit meer eens lekker doorzakken.”

Otis blijft naar de knipogende Maria staren. “Amen”, zegt hij.

Hildebrand kijkt hem stralend aan. “Dat ging goed”, zegt hij. “En help me nu gos… Help me nu overeind. Sorry, Maria, dat floepte er bijna uit.”

Otis staat achter de glanzende tap en veegt wat met zijn doekje over het smetteloze aanrecht. Hildebrand zit op zijn kruk. “Ze neemt wel haar tijd”, zegt hij.

“Wie?”

“Maria.”

“Een echte vrouw”, zegt Otis.

Hildebrand glijdt van zijn kruk. “Ik ga de geit verzetten. Ik moet meer bewegen van de dokter.”

Otis knikt. Hij komt achter de bar vandaan. Hij wrijft over de schone tafeltjes en begint daarna het glanzende hout van de bar af te nemen. Hij verschuift de krukken. Wanneer hij de kruk van Hildebrand pakt, ziet hij iets. Hij slikt. Hij doet twee stappen achteruit. Van veraf is het nog beter zichtbaar. Hijgend grijpt hij zich vast aan de bar. De zoete geur van lelies omringt hem en de kroeg draait. “Hildebrand!” roept hij, en dan, schreeuwend: “Hildebrand!”

Er klinkt gestommel in de wc. De deur zwaait open. Hildebrand houdt met beide handen zijn broek op en sloft op hoog tempo naar binnen. “Wat is er?” vraagt hij. “Gossamme, Otis, ik zat net lekker, moet je nu zo’n drukte maken?”

Otis hapt naar adem.

“Heb je een verknettering? Moet ik de dokter bellen?”

Otis schudt heftig zijn hoofd. “Nee.” Hij wijst naar de kruk. “Kijk.”

Langzaam komt Hildebrand dichterbij.

“Zie je het?” fluistert Otis.

Hildebrand kijkt met uitpuilende ogen naar de kruk. “Ze is toch gekomen.”

Eerbiedig kijken ze naar het gezicht in het pluche. De rondingen van haar wangen zijn perfect. Eén oog heeft ze guitig dichtgeknepen. De glimlach is lief maar onverzettelijk.

“Maria in De Hel, wie had dat gedacht”, mompelt Otis. “En jij zat al die tijd op haar lieflijke gezichtje.”

Hildebrand voelt beschaamd aan zijn achterwerk.

“We moeten het de mensen vertellen. En de pastoor. Die wordt krankzinnig van afgunst.”

Otis knikt. “Ik zet de kruk in de wc. Want het wordt een gekkenhuis, straks. En ik wil het met een beetje drama brengen. Zodat iedereen weet dat De Hel hemelse goedkeuring heeft.”

De Hel is stampvol. Het is vijf voor acht. Er heerst een opgewonden stemming want Otis heeft gezegd dat hij om acht uur de kruk zal onthullen.

Een van de gasten zingt zachtjes het “Ave Maria”, en al snel zingt de hele kroeg mee. Alleen de pastoor zwijgt in alle toonaarden.

Maar wanneer de kerkklok begint te slaan, zwijgt iedereen. Op de achtste slag opent Hildebrand de wc-deur. Otis stapt plechtig uit de wc-ruimte, in zijn handen de kruk. Hij heft hem hoog op. “Aanschouw het wonder van De Hel”, galmt zijn stem. Hij loopt voorzichtig naar de bar en legt de kruk er bovenop, de pluchen bovenkant naar de afwachtende mensen gericht.

Een zucht gaat door De Hel. Ze zien het allemaal, een vriendelijk glimlachende vrouw, met één dichtgeknepen oog. Het is een waarachtig wonder. In aanbidding vallen sommigen op hun knieën, anderen huilen. Er wordt gefluisterd, over de leugenachtige pastoor en over Otis, die hoogstwaarschijnlijk geen bokkenpootjes heeft. Er wordt bier besteld, en wijn.

Een klein jongetje, met rode wangen van het buitenspelen, glipt tussen de benen van de steeds luidruchtiger wordende volwassenen door en kijkt nieuwsgierig naar de kruk.

Ineens klinkt zijn schelle stemmetje boven alles uit.

“Dat is de dikke reet van Hildebrand!” roept hij.

Het wordt doodstil.

“Verrek”, fluistert een man, “die kleine heeft gelijk.”

“Kleine kinderen en…”, zegt iemand.

Er begint een vrouw zachtjes te lachen, een andere vrouw giechelt, en al snel buldert de hele kroeg. De pastoor slaat zichzelf op de dijen van de pret.

De postbode heeft een knalrode kop en lacht met wijd opengesperde mond. De nieuwsgierige kinderen zijn naar binnen geslopen en lachen hard mee, zonder te weten waar de grote mensen lol om hebben.

Otis kijkt naar Hildebrand.

“Ik vond al dat Maria zo’n blotebillengezicht had”, hikt iemand. Schaterlachend zakt een vrouw door haar benen.

Hildebrand kijkt naar Otis.

De daverende lachsalvo’s gaan door de ruimte, laten de wanden trillen en de vloeren beven.

Otis kijkt naar de mensen die elkaar op de schouders slaan. Bij sommigen rollen de lachtranen over hun wangen. Hij schudt zijn hoofd. Ineens staat Hildebrand naast hem en legt zijn hand op zijn schouder. “Ik geloof dat wij moeten vertrekken”, zegt hij. Otis knikt en wandelt met Hildebrand door de voordeur naar buiten.

Terwijl de gasten zich doodlachen, kijken Otis en Hildebrand naar de scheuren die de muren van de kroeg kronkelend dooraderen. Binnen heeft niemand iets door, en ze horen de pastoor triomfantelijk roepen: “Leugens en bedrog!”

De ruiten springen.

Pas wanneer de vloer van De Hel openscheurt, verandert het gelach in gekrijs.

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top