........
Uitgevers dienen zich om ethische redenen, overwegingen van goed fatsoen en professionalisme, te onthouden van al dan niet persoonlijke reprimandes aan het adres van recensenten, literaire jury’s, andere uitgeverijen. Ongunstige kritieken, zo moet men dan maar denken, zijn beter dan helemaal geen recensies. Een bespreking is een explicitering van een leeservaring, niet méér maar ook niet minder.
........
In de inleidende tekst van De productie van literatuur (Vantilt, Nijmegen, 2006) duiden de samenstellers Gillis J. Dorleijn en Kees van Rees de werking van een literair veld. De term veld is ontleend aan de zogeheten veldtheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu in de jaren zestig. Actoren of spelers, instituties en strategieën bepalen de dynamiek van een literair veld. Het boek bundelt gevalstudies over de Nederlandse literatuur in de periode 1800-2000. In het literair-institutioneel onderzoek wordt het functioneren van agenten geanalyseerd. Dat wisselend samenspel van instanties en spelers is cultureel bepaald en ondergaat een proces van voortdurende transitie. In de Nederlandse literatuurstudie wordt veel aandacht besteed aan het institutioneel onderzoek: naast tijdschrift- en uitgeverijgeschiedenissen – al in de jaren tachtig en negentig – is er onderzoek naar de literaire kritiek als een van de agenten in het gesprek over literatuur. Ook boekhandels, uitgeverijen, tijdschriften en literaire internetsites, letterenfondsen en het literatuuronderwijs zijn agenten in dat dynamische samenspel. Zij hanteren strategieën om een opvatting van literatuur te promoten of wereldkundig te maken. De actoren en instituties hebben alle een eigen belang in “le champ littéraire”, in een strijd om zichtbaarheid en dominantie. Het vertoog over literatuur wordt bepaald door wisselende posities van betrokkenen, verschuivende literair-esthetische paradigma’s en strategieën die worden ingezet om het literair discours te beïnvloeden en te bepalen. Er zijn spelers en instanties die aan belang inboeten, die verdwijnen of worden opgericht. Een literair veld is een complex systeem met spelers die erop zijn gericht een eigen positie te verwerven en symbolisch kapitaal te vergaren. Naast de materiële productie van literatuur, zoals door uitgeverijen, tijdschriften e.a. instanties, is er de symbolische productie of dus waardentoekenning. Recensenten, lectoren (“keurders”), redacteurs, academici, onderwijzers en anderen dragen bij tot de symbolisch kapitalisatie van materiële cultuurgoederen. Dergelijke inzichten kunnen worden nagelezen in De productie van literatuur. Wat ik hier samenvattend schets, is in de realiteit veel gecompliceerder: het literaire veld is ingebed in culturele en maatschappelijke velden. Discoursen in het sociaal-culturele verkeer hebben een impact op het literaire gesprek en ook soms andersom.
Schoenmaker blijf bij je leest
Actoren en instituties spelen in dat dynamische complex een eigen rol. Uitgeverijen proberen met behulp van distributie- en promotiekanalen de producten bij de lezer te brengen. Boekhandels, ook op het internet, zijn meer dan een doorgeefluik: er worden boeken ingekocht, de boekhandelaar hanteert een eigen promotiebeleid en heeft commerciële belangen. Dat laatste geldt al evenzeer voor de uitgeverij: de boeken moeten worden aangeprezen en daarvoor worden mercantiele technieken en instrumenten ingezet. De nominatie van een titel voor een literaire prijs, een gunstige recensie in een krant of op een blog, een schrijversinterview helpen aanzienlijk om de boekverkoop te stimuleren. In dat samenspel vertolken instituties, ook bibliotheken en bijvoorbeeld leesclubs, een specifieke rol die niet zonder belangen is. Met name uitgeverijen zijn commerciële bedrijven die rendement moeten bewerkstelligen. Immers boeken laten zichzelf niet terugbetalen, ook al worden sommige titels betoelaagd door een fonds.
Wanneer een speler uit zijn rol valt of rollen combineert, kan een probleem rijzen met professionele integriteit. Bijvoorbeeld wanneer een uitgever een criticus sommeert of een redacteur benadert omdát een boekbespreking weinig gunstig is. De uitgever moet door acquisitie en terreinkennis keuzes maken die passen bij het profiel van een fonds. Iedere uitgeverij heeft een eigen merk, een ander gezicht. Dit is ook de rijkdom van het veld: differentiatie, met aandacht voor diverse soorten en smaken van literatuur. De literatuurbeschouwing heeft in dat complexe weefsel een eigen positie te verdedigen. In alle onafhankelijkheid, dat wil zeggen zonder belangenvermenging, dient de recensent te oordelen over een nieuw verschenen boek. Hij of zij doet dat uiteraard volgens leesverwachtingen, gestuurd door een eigen poëtica en belezenheid. Maar dat proces van waardentoekenning is vooral een autonome aangelegenheid, zonder inmenging van derden. Natuurlijk bestaan institutionele overlappen: boekbesprekers die betrokken zijn bij een uitgeverij, zelfs de oprichters zijn van literaire productiehuizen. Of uitgevers die zelf ook recensies en boeken publiceren. Het besef van of het onderscheid tussen onderscheiden rollen lijkt mij nogal fundamenteel. Hoe oordeelkundig is een schrijver die voor een uitgeverij hand- en spandiensten levert en wiens naam wordt gebruikt om in het veld literaire credibiliteit te verwerven?
Wanneer een commercieel bedrijf eigen producten aanprijst, doet hij dat op een oordeelkundige manier en langs promotiekanalen. Beïnvloeding van de bespreker, laat staan de onoorbare praktijk dat critici op uitdrukkelijk verzoek van een uitgever boeken uit het fonds voor hun rekening nemen en bij voorkeur kritisch maar welwillend bespreken, is onaanvaardbaar, naar mijn bescheiden oordeel zelfs malafide en een inbreuk op de professionele integriteit. Wanneer een uitgever een recensent al dan niet in het openbaar sommeert voor een kritische houding, dan overschrijdt de ondernemer van het boekbedrijf een streep, een stilzwijgende maar evidente conventie.
Fatsoensvijvers in het uitgeverijlandschap
In het Nederlandse taalgebied bestaan legio voorbeelden van dergelijke (wan)praktijken die erop gericht zijn het blazoen van een literair fonds in stand te houden of op te poetsen. Er zijn edities uitgegeven met correspondenties tussen uitgevers en hun auteurs, met polemieken tussen critici en auteurs. Daarin leest men petites histoires, onverenigbaarheden van karakters, tegenstrijdige interesses, misverstanden en andere ontsporingen tussen personen. Bekend zijn beide brievenboeken van W.F. Hermans en de charismatische uitgever Geert van Oorschot, door Hermans ooit “Oorwurm” genoemd: Hierbij hele God in proef en Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar. Het citaat boven dit artikel is van Geert van Oorschot in een telegram aan W.F. Hermans. De Nederlandse uitgever berichtte zijn fondsauteur dat hij een voorpublicatie van Ik heb altijd gelijk (1951) met genoegen had gelezen in het periodiek Podium. De relatie tussen de schrijver en zijn uitgever is later behoorlijk verzuurd geraakt. Uiteindelijk is het tot een hoogoplopend dispuut gekomen en Hermans verliet de stal van uitgeverij Van Oorschot. Het voorval zegt iets over de dynamiek van een literair gesprek.
Uitgevers dienen zich om ethische redenen, overwegingen van goed fatsoen en professionalisme, zich te onthouden van al dan niet persoonlijke reprimandes aan het adres van recensenten, literaire jury’s, andere uitgeverijen. Ongunstige kritieken, zo moet men dan maar denken, zijn beter dan helemaal geen recensies. Een bespreking is een explicitering van een leeservaring, niet méér maar ook niet minder. De kritische beschouwerspraktijk dient in de grootst mogelijke autonomie te kunnen plaatshebben, zonder inmenging van buitenaf of gestuurd door de particuliere agenda van een uitgeverij, een schrijver of acolieten.
De “fatsoensvijver” waarvan sprake in de telegram van Van Oorschot lijkt mij in de dynamiek van het literaire gesprek scherp afgebakend langs lijnen van ethisch normbesef. Zodat deze bespiegeling de evidentie zelve moet zijn. Door praktijken in de historische en recente literatuur wordt ze echter voortdurend gelogenstraft en op de proef gesteld.
Personen of instanties die zich in dit verhaal menen te herkennen hebben het bij het rechte eind.