“Eind jaren 50 werkte Tone Brulin als regisseur in Belgisch-Congo en in Zuid-Afrika. ‘Daar was hij geschokt door de apartheid,’ vertelt theatercriticus Pol Arias aan VRT NWS. ‘Het was misschien wel een keerpunt in zijn loopbaan.’ Brulins bekendste theaterstuk De honden is een scherpe aanklacht tegen de apartheid tussen blank en zwart. Hij kreeg er veel tegenwind voor van pro-Zuid-Afrikaanse kringen in die tijd. Over Congo schreef hij het drama Potopot.” Kristine Bonneure, VRT Nieuws (15 maart 2019)
Naar aanleiding van Daniel Hugo’s vertaling van Het verdriet van België ondernam ik een beperkt bio- en bibliografisch onderzoek naar de aanwezigheid van Hugo Claus in Zuid-Afrika. (https://www.de-lage-landen.com/article/binnenkort-verschijnt-het-verdriet-van-belgie-van-hugo-claus-in-afrikaanse-vertaling) De vroegste vermelding van Claus in een Afrikaanse literaire context betreft Een bruid in de morgen (1955), door Jan Rabie vertaald als ’n Bruid in die môre (ongepubliceerd). Aanvankelijk ging ik er verkeerdelijk vanuit dat Athol Fugard betrokken was bij de regie van de toneeltekst. Tone Brulin, overigens bevriend met de Zuid-Afrikaanse dramaturg en regisseur, voerde de regie van de opvoering. In bovenstaand citaat moet een kleine rechtzetting gebeuren: Tone Brulin regisseerde niet in de Belgische kolonie. In juli 1957 was hij met de Koninklijke Vlaamse Schouwburg op tournee in Kongo, waar zijn toneelstuk Nu het dorp niet meer bestaat op 1 juli is opgevoerd (met onder anderen de Vlaamse actrice Dora van der Groen).
Tone Brulin en het Kamertoneel Pretoria
Uit documentair materiaal dat mij sindsdien door de zoon van de theaterregisseur is ter beschikking gesteld, blijkt dat Brulins debuut in Zuid-Afrika een bewerking is van N.P. Van Wyk Louws “versdrama” Germanicus (1956). In het in Belgisch Kongo uitgegeven periodiek Band noteerde hij in november 1959: “[ik kreeg] de eer toegewezen de nieuwe aula van de universiteit van Pretoria te openen met ‘Germanicus’ van N.P. van Wijk-Louw [sic] en de stadsschouwburg van Bloemfontein met ‘Hellersee’ van W.A. de Klerk”. De Vlaamse auteur en dramaturg was uitgenodigd door de Nasionale Toneelorganisasie (NTO), opgericht in 1948, met de bedoeling het toneelleven in Zuid-Afrika te vernieuwen. In Het Toneel. Tweemaandelijks tijdschrift voor Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika (1959-4) publiceerde Nellie Kruger een uitvoerige bijdrage getiteld ‘Tone Brulin gasregisseur in Suid-Afrika’. Het Toneel was het periodiek van “het Nederlands Toneelverbond in samenwerking met het Nederlands Centrum van het Internationaal Theater Instituut en de Studio Oud-Studenten van het Nationaal Toneel van België”. Het blad verenigde theaterrecensenten in Nederland, Zuid-Afrika en België. Brulin zetelde voor België in de redactieraad samen met Pieter Geert Buckinx en Michel van Vlaenderen. Tot de Zuid-Afrikaanse correspondenten behoorden Hermien Dommisse en Ernst van Heerden.
Kruger bericht eind 1959 over Brulins theaterpioniersrol in Zuid-Afrika. In het Kamertoneel van Pretoria, door de NTO gesticht naar het voorbeeld van het door Brulin opgerichte Nederlandse Kamertoneel in Antwerpen, is de Afrikaanse vertaling opgevoerd van Voorlopig vonnis, geschreven door de Vlaming Jozef van Hoeck. Eitemal maakte de vertaling in het Afrikaans. Uit archiefmateriaal blijkt dat de Afrikaanse versie Voorlopige vonnis ten tonele is gebracht met Gerrit Wessels in de hoofdrol, van 19 tot 23 december 1958 in Bellville (Stadskouburg) en op 5 januari 1959 in Stellenbosch (Bothasaal). Alle stukken op de speellijst zijn door Brulin geselecteerd en behoren tot de categorie “experimenteel toneel”. De regie van Germanicus was een opdracht, en viel dus buiten het project. De NTO heeft op voorstel van Brulin beslist daarna ’n Bruid in die môre te programmeren. Volgens Kruger, die spreekt namens de NTO, waren “albei stukke [Van Hoeck en Claus] ’n artistieke sukses”. Later regisseerde Brulin voor het Kamertoneel een vertaling van Voulez-vous jouer avec moi door Marcel Achard (in Afrikaanse vertaling: Mag ek saamspeel?). Kruger vermeldt in haar bijdrage dat de Vlaamse regisseur na de Afrikaanse toneelopvoeringen – over de eerste regie heb ik het zo meteen – ook zijn eigen toneelstuk Uncle and the Jukebox (in een vertaling van Gerard Kornelis van het Reve!) voor het Kamertoneel in Pretoria heeft geregisseerd. Hij voerde ook Waiting for Godot (Samuel Beckett) op, een toneelstuk waarin hijzelf de rol vertolkte van Vladimir. Kruger: “Sy vertolking is gloeiend aangeprys. Geesdriftige toneelgangers het selfs van Johannesburg af na Pretoria toe oorgery om met regisseur Brulin ook as speler kennis te maak en ’n Vlaming in Engels te hoor speel!” Later, zo wordt in de bijdrage vermeld, speelde Brulin “die rol van die dauphin in Saint Joan (G.B. Shaw) onder regie van Leon Gluckman”. Dat zijn veel producties in negen maanden, over een spectaculaire theaterproductie gesproken. Nogmaals Kruger in Het Toneel: “Die Engelse sowel as die Afrikaanse pers in Johannesburg, Bloemfontein en Pretoria het woorde van hoë lof vir Brulin se vertolking”. De laatste opvoering van het Kamertoneel Pretoria waarin Tone Brulin acteerde in Zuid-Afrika, vooraleer hij eind september 1959 terugkeerde naar België, was in opdracht van NTO “dié van die 95-jarige ou man in The Chairs [Les Chaises] (Eugène Ionesco)”.
Germanicus in Brulins regie
Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het overlijden van N.P. Van Wyk Louw keer ik terug naar Brulins regiedebuut in Zuid-Afrika. In Vlaanderen had de toneelschrijver en acteur/regisseur van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (Brussel) ruime naambekendheid verworven als theatervernieuwer. Na werkzaamheden en studie in de VS en de UK (Stratford-upon-Avon) reisde de eenendertigjarige Brulin begin september 1958 naar Zuid-Afrika. Hij was er al eerder op bezoek met de KVS, drie weken in Kaapstad en die Rand (Johannesburg), na een toer van zes weken in Belgisch Kongo. In opdracht van NTO is hij vanaf september 1958 aangesteld als gastregisseur. Hij heeft er gedurende een jaar maar liefst zes toneelstukken geregisseerd als deel van een vernieuwingsoperatie.
NP Van Wyk Louw (Foto: Wikimedia Commons)
Zijn debuut dat zoals gezegd geen deel uitmaakte van het Kamertoneel-project was op 6 oktober 1958 een bewerking van Louws versdrama Germanicus. De opvoering is gepland ter gelegenheid van een feestprogramma van de Universiteit Pretoria. De opening van het Universiteitstheater en een nieuwe ontspanningsruimte voor studenten werd opgeluisterd met een toneelstuk. De programmabrochure “’n Terugblik op die Aula se Kultuurdoop” in Skakelblad (jaargang 6, nummer 1, Februarie 1959) is bewaard gebleven. Het blad bevat de foto’s van auteur, acteurs en regisseur. In The Pretoria News (7 oktober 1958) is naar aanleiding van de vertoning sprake van “in many ways impressive. It has a grandeur and dignity to match its tragic theme”. Over Germanicus wordt in Het Toneel door Kruger het volgende opgemerkt: “Van Wyk Louw se digkuns sowel as sy dramatiese vermoë […] het in Germanicus ’n uitnemende gestalte bereik. Dit is ryk aan digterlike vondse, fyn en beheers van segging, simbolies van menslike swakheid en heenwysend nie alleen na die volmaakte mens Christus in teenstelling met die beperkinge van die helde van ’n groot heersersvolk soos die Romeinse nie, maar ook na die wesenlike en durende probleem van die verhouding tussen heerser en onderdaan, beskaafde en barbaar, baas en kneg […]”. Brulin wordt in Het Toneel voorgesteld als “digter-dramaturg, regisseur uit die mistieke eenheidsband Oranje-Suid-Afrika”. De formulering is ontleend aan Totius’ gedicht ‘Verborge-één’: “’n Fyn mistieke eenheidsband / verbind Oranje, Nederland / en Afrika”. Hoewel Brulin een Vlaming is, wordt niet verwezen naar Vlaanderen in het citaat.
De opvoering van Germanicus “was die eerste Afrikaanse beroepsopvoering in die nuwe skouburg van die Universiteit Pretoria”. De enscenering was revolutionair: geen toneelgordijnen, geen pauze, het decor van Frank Graves, alle acties (ook wisseling van decor) vonden plaats op scène. “Al die toneelveranderinge was deel van die ontwikkeling van die drama. Regisseur Brulin het hom hoegenaamd nie gebind aan realistiese voorstellings nie. Hy het net gesuggereer en hom verder op kontinuïteit van aksie toegelê. […] ’n Nuwigheid by die opvoering was die gebruik van elektroniese musiek wat op versoek van Brulin deur die [Vlaamse] komponis Louis de Meester in België geskryf en deur die Belgiese Radio opgeneem is”.
Germanicus door Vlaamse ogen
Ook in de Vlaamse pers was aandacht voor Brulins toneelregie van Germanicus. In De Standaard (‘Een Vlaams regisseur in het buitenland. Tone Brulin in Zuid-Afrika’, 9 november 1958) is te lezen: “Brulin is geen liefhebber van historische versdrama’s, bovendien was hij niet entoesiast over het weinig konkrete probleem van Germanicus, maar bewonderde wel de dramatische aspekten van sommige scènes en rollen. Zijn regiewerk werd trouwens door de recensenten ook meer geprezen dan het stuk, vooral de spelevolutie, de groepering, het geluidsdecor en de decoroplossing”. Over de intrige van Louws “versdrama” wordt het volgende opgemerkt:
N.P. van Wijk Louw [sic] heeft een soort weifelende Hamlet, een ver familielid van Schiller’s Don Carlos, op het toneel gebracht. De Romeinse veldheer Germanicus, door keizer Augustus voorbestemd om de troon te beklimmen na de dood Tiberius, komt terug van een glorievolle veldtocht in Germanië. Men smeekt hem om met geweld de macht in handen te nemen en de verloren roem van het Romeinse rijk te herstellen, want Rome is onder de regering van Tiberius een heksenketel van kuiperij geworden. Germanicu[s] weigert, hij wil geen opstand en geen verraad plegen tegen Tiberius. Hij verdedigt schoon-menselijke gevoelens, maar wordt het slachtoffer van een langzame vergiftiging, die de moeder van Tiberius had bevolen. De auteur verheerlijkt een nieuwe menselijkheid, met de liefde als basis. Het is trouwens een steeds terugkerend thema in het oeuvre van Van Wijk Louw [sic], naar een nieuwe gee[]stelijke] bouwruimte voor de mens. Hij plaatst echter de edele maar steeds aarzelende en filozoferende Germanicus in een verdorven milieu, waardoor hij een probleem stelt, dat geen oplossing krijgt.
Louws afwijzende reactie
Er is een felle reactie bekend van N.P. Van Wyk Louw over Brulins toneelbewerking, zij het in de privésfeer. De Zuid-Afrikaanse auteur woonde de voorstelling bij van Germanicus en bleek niet opgetogen over de aanpak. In de biografie citeert J.C. Steyn uit een brief van Louw aan zijn vrouw Truida, waaruit blijkt dat de wederzijdse waardering Brulin-Louw vrijwel onbestaande was.
Louw het die opvoering bygewoon saam met onder andere Kowie Marais en sy vrou Ciska, Merwe en Rita Scholtz en Elize en Johan Botha. Op 7 Oktober 1958 skryf hy aan Truida, toe nog in Amsterdam, dat hy met ’n “swaar hart” daarheen is, want hy was bewus daarvan dat Brulin veranderings aan die drama aangebring het. Hy het hom voorgeneem om nie bevooroordeeld en boos te wees nie – “op slot van rekening: wat kan die opvoering a.d. stuk verander? – en om nie in oorvriendelikheid ’n enkele konsessie te maak en byvoorbeeld aan die regisseur of spelers te vertel dat dit mooi was as dit nie so was nie. Nou ja, ek het gegaan met die verwagting v.d. ergste, ek was al dol gelukkig dat die heel-ergste darem net nie gebeur het nie, soveel dat ek Alie (Aletta Gericke)-hulle kon gaan gelukwens en selfs vir Brulin nie uit die weg hoef te gegaan het nie: het hom gesê: ‘Geluk. Ek voel alleen dat U die mense te vinnig laat praat het, waardeur heelwat van die woorde onduidelik geword het’. Hy: ‘Meen U dat dit so was? Dit spyt my.’ En verder sonder vriend- of vyandskap uit mekaar. Natuurlik is daar ná die tyd gepraat – fel afkeuring, net effens getemper daardeur dat ek dit darem nie so erg gevind het nie. En Bokkie, in my hart het ek só baie dinge verskriklik en erg gevind! Ek wou alleen nie deelneem aan die verskriklike uitvretery wat, soos jy onthou, na so baie opvoerings plaasgevind het nie. Ek glo die Brulin is ’n dom mannetjie [...] die heel ergste waarskynlik was twee dinge: hy het al die mense ontsettend vinnig laat praat waardeur een reël na die ander ‘weggesmyt’ is, daarby dat hy self geen belang in die betekenis van die woorde en uitdrukkings stel nie en dus die spelers toelaat om aksente sommer rond te smyt net waar elkeen lus het. (Die nadeel van die regisseur wat die taal swak ken?) Dit eindig waar Germanicus vir Piso sê: Ons sal nie eintlik groet (met die eintlik weggelaat, waarskynlik omdat hy die betekenis nie snap nie.) Dan stap Piso stadig uit en die stem van Agrippa kom uit die hemel in ’n mikrofoon [sic]: EK SAL JOU VOLG...volg...volg met ’n ‘Volg’ vir elke pas wat P. gee. Sy self kom heeltemal weer nie op die verhoog nie. Dus G. neem nie sy afskeid van haar nie. Maar dit daar gelate. Maar dan: dan staan G. (wat doodswak gelê het) op, hou die swaard in sy twee hande vir die gehoor op, breek dit skielik met ’n verskriklike kragsinspanning oor sy knie en sê met ’n bulderende stem: EN MISKIEN GAAN NIKS VERLORE NIE en val dan in ’n bondel neer. ’n Mens voel iemand wat nog soveel krag besit het, sou heelwat langer moes gelewe het. Maar die gevolg was: taamlik growwe melodrama met aandikking van simboliek wat ek nie in die stuk gesit het nie. Brulin het later in ’n verklaring gesê dat hy a priori nie so ingenome met ’n versdrama is nie, nie met Fry, Eliot of Louw nie.” (J.C. Steyn, Van Wyk Louw – ’n lewensverhaal. Tafelberg, Kaapstad 1998, p. 854-856).
Over D.J. Opperman en N.P. Van Wyk Louw heeft Brulin opgemerkt in Band, in een passage over het uitblijven van toneelvernieuwing in Zuid-Afrika: “Dit kan men nog steeds niet zeggen van de Afrikaanse schrijvers, uitstekende dichters trouwens, doch helemaal vreemd aan het medium van het toneel zoals N.P. van Wijk-Louw [sic] en Opperman. Toch kan de nationale fierheid ze niet opgeven als geniale dramadichters en wanhopig klampt men er zich aan vast”. Blijkbaar heeft de opdracht waarmee Tone Brulin zijn debuut maakte in Zuid-Afrika, Germanicus van Louw, een wrange nasmaak gelaten. Brulin liet zich kritisch uit over Germanicus en bij uitbreiding het drama van Opperman (Periandros van Korinthe) en Louw. Onder de titel ‘Zuid-Afrikaans bilan’ in Het Toneel herhaalde hij zichzelf: “Met het Afrikaanse theater […] is het niet zo schitterend gesteld. Nieuwe toneelschrijvers zijn er niet en de versdrama’s van Opperman en [V]an Wijck Louw [sic] worden door de Afrikaanse intellektuelen geprezen, doch zijn bitter zwaar op de hand”.
Tot besluit
Het personage Germanicus richt zich in N.P. Van Wyk Louws gelijknamige toneelstuk tot Agrippina en verzucht: “Welkom, my kind; dis ’n groot dag vir jou. / Ek het jou hier laat roep om ook my hulde / naas dié van Rome en sy volk te bring, / al is ek oud en half deur jul vergeet”. Met deze bijdrage breng ik N.P. Van Wyk Louw, auteur van Germanicus, alsook Tone Brulin hulde.
Over mijn ontmoeting met Athol Fugard: https://versindaba.co.za/2016/12/30/yves-tsjoen-afrikaanse-literatuur-en-de-institutionele-rol-van-de-boekhandelaar/
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2019/03/15/theaterpionier-tone-brulin-overleden/
In het archief van Tone Brulin, beheerd door zijn zoon, zijn reproducties van affiche en scénefoto’s bewaard van de opvoering van Germanicus.
Met dank aan Joris van den Eynde voor het bronnenmateriaal, Daniel Hugo voor de kritische lectuur en Jaap Steyn voor de informatie over N.P. Van Wyk Louw. Een uitvoeriger bijdrage over Tone Brulin, N.P. Van Wyk Louw en Wilma Stockenström publiceer ik later in “Zacht Lawijd. Literair-historisch tijdschrift”.
Buro: MvH