Familie ben of heb je niet zomaar, schrijft historica Barbara Henkes; familie moet je doen. Zeker als een deel van de familie naar het buitenland vertrekt, is het hard werken om de banden te onderhouden. In de dagen voor het internet gebeurde dat meestal per brief.
Henkes onderzoekt hoe families het gevoel van saamhorigheid proberen te bewaren als het land van herkomst en het land van bestemming politiek tegenover elkaar komen te staan. Dat overkwam bijvoorbeeld Duitse migranten in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog en Nederlandse migranten in Zuid-Afrika onder de apartheid.
In haar boek Negotiating Racial Politics in the Family presenteert Barbara Henkes zes casestudies over transnationale verwantschapsnetwerken (“kinship networks”). De eerste drie gaan over Duitse migranten in Nederland tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog en de laatste drie over Nederlandse migranten in Zuid-Afrika tijdens de apartheid. Telkens is de rassenpolitiek een onderwerp dat de familierelaties onder druk kan zetten.
En dus moest er aan de relatie gewerkt worden. Om vast te stellen hoe dat gebeurde, maakt Henkes gebruik van oude brieven, reisverslagen, memoires, foto’s en filmmateriaal. Ook voerde ze met de migranten en hun familieleden vele interviews over hoe het vroeger was.
Ze ontdekt dat de familieleden elkaar dikwijls “veilige verhalen” vertellen. De migranten willen hun vertrek rechtvaardigen door een positief beeld te schetsen van het land van bestemming en hun nieuwe leven daar. En de achterblijvers proberen de pioniers een hart onder de riem te steken door een vrolijke toon aan te slaan. In werkelijkheid was de situatie aan beide kanten lang niet altijd zo rooskleurig.
Het wordt nog ingewikkelder als er ideologische tegenstellingen ontstaan. Dan moet er onderhandeld worden om de eenheid te bewaren; het wordt een kwestie van geven en nemen. Bij latere generaties wordt de neiging om de boel per se bij elkaar te houden minder sterk.
Iedereen reageert anders
Henkes heeft haar voorbeelden strategisch gekozen. Ik zal me in deze Voertaal-recensie vooral concentreren op de hoofdstukken over Nederlandse migranten in Zuid-Afrika. Maar de daaraan voorafgaande hoofdstukken over Duitse migranten in Nederland zijn even boeiend en interessant.
De positie van de hoofdpersonen van de eerste drie casussen is telkens net even anders. Irmgard Gebensleben (hoofdstuk 1) is in 1929 getrouwd met een Nederlandse arts. Ze onderhoudt per brief warm contact met haar familie in Duitsland, óók als het Duitse leger in mei 1940 Nederland bezet en haar achtergebleven familieleden nationaalsocialistische sympathieën krijgen. Hoe moet ze reageren als haar geliefde broer Eberhard in zijn Wehrmacht-uniform op de stoep staat? Rie Seyler (hoofdstuk 2) is in 1933 als Duits dienstmeisje naar Nederland gekomen (gevraagd wat voor werk ze doet, antwoordt ze met “Else Böhler”, naar de bekende roman van Vestdijk), en ze is in 1937 met een Nederlander getrouwd. Tijdens de oorlog neemt ze deel aan het verzet en ook na de oorlog zal ze maatschappelijk actief blijven, uit schaamte voor wat haar voormalige landgenoten hebben gedaan en uit een niet aflatende behoefte aan “Wiedergutmachung”. Lukas Plaut (hoofdstuk 3) is een Duitse wetenschapper uit een niet-religieuze Joodse familie die in 1933 naar Nederland komt omdat zijn kansen op een academische loopbaan in zijn eigen land steeds kleiner worden. Hij overleeft de oorlog door zijn huwelijk met een Nederlandse vrouw. Maar hij maakt een zware tijd door, en ook na de oorlog duurt het nog lang voor hij en zijn gezin er weer bovenop zijn. Zijn vrouw Stien kan ook jaren later niet vergeten dat de Nederlanders hen in de oorlog nauwelijks hebben geholpen.
“Emigreren is vooruitzien”. Poster van de Algemene Emigratie Centrale), jaren 50
Zuid-Afrika als het land van onbegrensde mogelijkheden
Na de Tweede Wereldoorlog kampte Nederland nog jaren met schaarste, werkeloosheid en woningnood. Daarom koos tussen 1946 en 1955 bijna een kwart miljoen Nederlanders voor een nieuw bestaan in het buitenland. Naast de Verenigde Staten, Canada en Australië was ook Zuid-Afrika een populair migratieland.
In haar drie Zuid-Afrikaanse casushoofdstukken laat Henkes zien dat de manier waarop een migrant naar zijn nieuwe land kijkt, al deels bepaald wordt door wie hij of zij was in het land van herkomst. De verzuiling uit het naoorlogse Nederland blijft in Zuid-Afrika meespelen. Pim Valk (hoofdstuk 4) en Wendela Beusekom (hoofdstuk 5) kwamen bijvoorbeeld in 1952 met hetzelfde schip naar Zuid-Afrika. Maar de streng-calvinistische Pim, zoon van een eenvoudige meubelmaker uit Breukelen, identificeerde zich volledig met de Afrikaners, terwijl de standsbewuste Wendela, afkomstig uit een gegoede familie uit het chique Amsterdam-Zuid, zichzelf als “liberaal” beschouwt en de Afrikaners maar bekrompen vindt. Wendela en haar man, die een baan had bij de Nederlandse Bank voor Zuid-Afrika in Pretoria, trokken daarom meer op met andere Nederlanders en met Engelstalige Zuid-Afrikanen; ze draagt het predicaat “uitlander” als een geuzennaam.
Wendela Beusekom-Scheffer en de kleine Bas in hun hut op de Bloemfontein Castle
Tijd is ook een bepalende factor. Pim herinnert zich van de Tweede Wereldoorlog vooral de Hongerwinter; de Jodenvervolging was vrijwel langs hem heen gegaan. Ook weet hij niets van de spanningen onder de Afrikaners in de oorlogsjaren. Veel Afrikaners bij wie de Zuid-Afrikaanse Oorlog van 1899-1902 nog vers in het geheugen lag, zagen de Britten als vijand en de Duitsers als bondgenoot; zij wilden niet dat Zuid-Afrika zich onder leiding van premier Smuts aansloot bij de geallieerden. Pim wist niet beter dan dat Zuid-Afrika aan de kant van de “onzen” hoorde; het land was, in de terminologie van die tijd, “goed” geweest. Hierdoor was Pim niet in staat het apartheidsbeleid als “fout” te zien, net als de Jodenvervolging tijdens de oorlog van 1940-1945.
In Nederland werd het daarentegen steeds duidelijker dat het gros van de Nederlanders voor en tijdens de oorlog niets had gedaan om de Joden te beschermen. Tussen de polen “goed” en “fout” bleek een uitgestrekt “grijs” gebied te bestaan. Volgens Henkes wordt de schaamte over de Nederlandse houding in de Tweede Wereldoorlog vanaf het bloedbad van Sharpeville in 1960 een belangrijke voedingsbron voor de felle anti-apartheidsgezindheid in Nederland. Geleidelijk verdwijnt het geromantiseerde beeld van “stamverwantschap” met de Afrikaners, zoals die in 1952 bij Pim (hoofdstuk 4) nog leefde, naar de achtergrond en komt de sympathie van de Nederlanders meer bij de zwarte bevrijdingsbewegingen uit Zuidelijk Afrika te liggen.
Lina, de huishoudster van de familie van Beusekom, met de oudste zoon Bas, Pretoria, ca. 1955
Het zesde hoofdstuk, over de Nederlandse filmmaker Maarten Rens die begin jaren tachtig een documentaire maakt over zijn Zuid-Afrikaanse familieleden, laat goed zien dat de spanningen binnen een verwantschapsnetwerk niet alleen veroorzaakt kunnen worden doordat de migranten onder invloed van hun nieuwe omgeving veranderen, maar ook door maatschappelijke veranderingen in het land van herkomst.
De kunst van het wegkijken
Pim, Wendela en de familieleden van Maarten (van wie de eerste generatie rond dezelfde tijd naar Zuid-Afrika is geëmigreerd) lijken het racisme in de Zuid-Afrikaanse samenleving haast moeiteloos te aanvaarden. Volgens Henkes valt dat niet alleen toe te schrijven aan de invloed van hun nieuwe omgeving. Ze hebben het idee van witte meerderwaardigheid al in Nederland – ook al zouden ze daar in hun dagelijks leven misschien nooit een persoon van kleur tegenkomen – al vroeg ingeprent gekregen, via boeken, kinderspelletjes en grappig bedoelde snuisterijen (denk aan “Zwarte Piet”).
Henkes’ historische personages zíen het onrecht in Zuid-Afrika wel, maar tegelijk lijken ze hun ogen ervoor te sluiten. “Perhaps ‘compartmentalized’ is a better term to indicate how disturbing information about violence and repression could be simultaneously present and absent in the minds of many living in South Africa”, aldus Henkes.
De kleine Bas voor het standbeeld van Paul Kruger op Kerkplein, Pretoria, met op de achtergrond het gebouw van de Nederlandse Bank voor Zuid-Afrika, ca. 1955
Achteraf lijkt Pim nergens spijt van hebben; hij is er nog steeds van overtuigd dat onder apartheid alles beter was. Wendela en Maartens familieleden verontschuldigen zich in retrospect dat ze nooit geweten hebben hoe slecht de zwarte bevolking het onder apartheid had; de waarheid werd altijd voor hen geborgen gehouden. Voor Maartens familie kan dat nauwelijks een excuus zijn; zij kwamen regelmatig naar Nederland. En in de witte gemeenschap had je ook dissidenten als Beyers Naudé, Nadine Gordimer en Helen Suzman die wél kritisch stonden tegenover het regime.
Door hun zwijgende instemming hebben deze migranten en hun nazaten geholpen het systeem in stand te houden. In plaats van het woord “dader” gebruikt Henkes liever de term “implicated subject”, wat betekent dat de situatie zo overweldigend was dat ze hun autonomie kwijtraakten.
Transnationale verwantschapsnetwerken
Henkes is er niet op uit om verwijten te maken of een beschuldigende vinger te wijzen. Ze sluit zich aan bij Edward Said, volgens wie de “rhetoric of blame” “neither intellectually nor morally sufficient” zou zijn.
Brieven van Lena Dusseljee aan Pim Valk (links) en brieven van Pim Valk aan Lena (rechts)
In dit fraai uitgevoerde boek over transnationale verwantschapsnetwerken slaagt Henkes erin om inzichtelijk te maken hoe elkaar onderling beïnvloedende categorieën als nationaliteit, ras, klasse, geloof en gender tot soms heel verschillende politieke vertogen kunnen leiden. De combinatie van de verhalen over migratie in de tijd van het nationaalsocialisme en in de apartheidstijd is niet bedoeld om een direct verband te suggereren, maar kan helpen om op beide periodes een nieuw licht te werpen en onbekende nuances bloot te leggen.
Henkes schrijft met respect voor haar “personages”. Het unieke en veelzijdige bronnenmateriaal leidt tot zes vlot leesbare, intieme en soms smeuïge minibiografietjes, waarin Henkes een indringend en niet zelden ontroerend beeld van een tijd geeft.
............
- Barbara Henkes, Negotiating Racial Politics in the Family. Transnational Histories touched by National Socialism and Apartheid. Leiden/Boston: Brill, 2020. [Egodocuments and History Series, Volume: 11.] ISBN: 978-90-04-39966-2. Hardcover, geïllustreerd (kleur), 274 pagina’s, prijs: € 105,00.
- Van dit boek is ook een digitale uitgave beschikbaar. Klik hier voor meer informatie.
............
- Illustraties met toestemming van de auteur overgenomen uit het besproken boek.
Lees ook
Buro: IG