Transformatie staat ook bij culturele instellingen in Nederland inmiddels hoog op de agenda. Het Rijksmuseum, bijvoorbeeld, is begonnen de eigen collectie door te lichten. Welke objecten uit het koloniale verleden zijn destijds oneerlijk verkregen en moeten terug naar het land van herkomst? En wat voor stukken kun je toevoegen om de collectie meer inclusief te maken? In de historische letterkunde is de aandacht voor niet-canonieke teksten over het lot van voorheen achtergestelde groepen al eerder op gang gekomen. Onlangs gingen conservatoren, literatoren en publiek in Amsterdam met elkaar in gesprek over het thema “slavernij in de achttiende eeuw”.
Op dinsdag 3 april hield Werkgroep achttiende eeuw bij debatcentrum Spui25 in Amsterdam een bijeenkomst over slavernij in de vroegmoderne kunsten (1700-1800). Het programma van deze avond was een herhaling van een soortgelijke bijeenkomst in januari. Niet alleen zorgde het slechte weer er die avond voor dat veel belangstellenden – en zelfs een van de organisatoren – de avond moesten missen. De hoeveelheid aanmeldingen bleek het aantal beschikbare zitplaatsen ook vele malen te overschrijden! Alle reden dus voor een herkansing.
Werkgroep achttiende eeuw heeft tot doel om onderzoek naar alle aspecten van de achttiende-eeuwse geschiedenis in België en Nederland te stimuleren. De vereniging staat open voor iedereen die belangstelling heeft voor de geschiedenis van de achttiende eeuw, van de geïnteresseerde leek tot de professionele onderzoeker. Belangrijk is het interdisciplinaire karakter van de Werkgroep, die niet alleen bestaat uit gewone historici en literatuurhistorici, maar ook uit vakhistorici op het gebied van kunst, theater, architectuur, godsdienst, recht, natuurwetenschappen en culturele antropologie. Voor een lezingenavond als deze wordt volgens de moderatoren, Lieke van Deinsen en Djoeke van Netten, vaak gekozen voor een historisch onderwerp met een actuele lading. Een onderwerp dat gevoelig kan liggen, emoties kan oproepen en controverses kan uitlokken. Dat geldt zeker voor het thema van deze avond, “Slavernij in de vroegmoderne kunsten (1700-1800)”.
Rijksmuseum houdt eigen collectie tegen het licht
De eerste spreker is Eveline Sint Nicolaas. Ze is conservator bij de afdeling Geschiedenis van het Rijksmuseum in Amsterdam en houdt zich onder meer bezig met de historische betrekkingen van Nederland met Suriname, Brazilië en het Caribisch gebied. Op 1 juni verschijnt haar boek Ketens en banden. Suriname en Nederland sinds 1600. Dit boek maakt deel uit van de zogenaamde “Landenreeks” van het Rijksmuseum, waarin de gezamenlijke geschiedenis van Nederland en verschillende landen overzee wordt beschreven aan de hand van de collectie van het Rijksmuseum. (Het boek Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600 onder redactie van Martine Gosselink, Maria Holtrop en Robert Ross, dat ook wel werd beschouwd als de catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling uit 2017, was ook deel van deze reeks.) In Ketens en banden bespreekt Sint Nicolaas de gedeelde geschiedenis van Suriname en Nederland aan de hand van voorwerpen uit de collectie van het Rijks, zoals schilderijen van suiker- en koffieplantages, kristallen glazen, topografische kaarten waarop de strijd tegen de Marrons (weggelopen slaven en hun nazaten) in beeld gebracht werden.
Tijdens haar lezing laat Sint Nicolaas alvast een paar afbeeldingen uit het boek zien. De meeste objecten die in de collectie van het Rijksmuseum zijn opgenomen, zijn in het verleden aangekocht omdat ze getuigden van de macht en de rijkdom van Nederland als koloniale mogendheid, verduidelijkt Sint Nicolaas. Ze vertegenwoordigen het perspectief van de Nederlandse planter of de Nederlandse koloniale ambtenaar. Het zijn vaak geïdealiseerde voorstellingen van het leven in de koloniën, die voorbijgaan aan het wrede lot van de slaafgemaakten. Deze laatsten zijn in de bestaande collectie nauwelijks terug te vinden. Alleen door op een andere, kritische manier naar de objecten te kijken, kun je soms indirect iets over hun leven te weten komen.
Sint Nicolaas is ook betrokken bij de samenstelling van de grote tentoonstelling over het Nederlandse slavernijverleden die in 2020 in het Rijksmuseum gehouden zal worden. Sint Nicolaas’ lezing blijkt dan ook vooral een opmaat te zijn naar een gesprek met de zaal, gemodereerd door Sint Nicolaas’ collega Valika Smeulders. Smeulders heeft een achtergrond in erfgoed, diversiteit en het koloniale verleden. Ze schreef een proefschrift over de omgang met het verleden in Suriname, Curaçao, Ghana en Zuid-Afrika, is oprichter van Pasado Presente en lid van het Nederlandse UNESCO Memory of the World Comité. De voorbereidingen voor de tentoonstelling in 2020 zijn nog maar net begonnen, en de makers willen de komende jaren meer van dit soort gespreksavonden organiseren om te horen wat het Nederlandse publiek van de tentoonstelling verwacht.
Uit de vragen uit de zaal en de antwoorden van Sint Nicolaas en Smeulders wordt duidelijk dat de tentoonstelling niet alleen zal gaan over de slavernij in Suriname, maar over het hele terrein waar de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) actief waren, van de Indische archipel in het noorden tot aan de Kaap in het zuiden en van Suriname en de Caribische eilanden in het westen tot de oostkust van Afrika, waar de slachtoffers van de trans-Atlantische slavenhandel vandaan kwamen. Ook zal er aandacht besteed worden aan slaafgemaakten die met hun meesters mee waren gekomen naar Nederland en daar een nieuw bestaan zijn begonnen.
De samenstellers hebben niet de ambitie om het complete Nederlandse slavernijverleden chronologisch en uitputtend in beeld te brengen. In plaats daarvan willen ze aan de hand van de verhalen van tien historische figuren – bijvoorbeeld een slaafgemaakte, een plantersvrouw of een abolitionist – invoelbaar maken hoe het was om in deze tijd te leven. “Ik hoop dat bezoekers door de tentoonstelling geraakt worden”, zegt Sint Nicolaas. “Dat ze aan het denken gezet worden en met andere ogen naar de geschiedenis gaan kijken, en dat mensen hierdoor met elkaar in gesprek gebracht worden.”
Zoals Sint Nicolaas al aangaf in haar lezing over het boek Ketens en banden, legt de bestaande collectie van het Rijksmuseum beperkingen op ten aanzien van wat je kunt laten zien. Die collectie representeert hoofdzakelijk het perspectief van de oude machthebbers, en alleen door de collectie vanuit een nieuwe vraagstelling te bekijken, vallen er ook sporen van de onderdrukte groepen in te ontdekken. Smeulders noemt het voorbeeld van een schuttersstuk van de zeventiende-eeuwse schilder Bartholomeus van der Helst dat in de Eregalerij pal naast de Nachtwacht van Rembrandt hangt. Jarenlang had niemand door dat er op dat schilderij ook een zwart jongetje afgebeeld staat. Onlangs pas is dit knechtje met zijn rode mantel voor het eerst opgemerkt. Nu attenderen de curatoren ook de gidsen die rondleidingen door het museum geven hierop, zodat ze het in hun verhaal kunnen meenemen. Volgens Smeulders worden er inmiddels meer selfies met het schilderij van Van der Helst genomen dan met de Nachtwacht.
Gelukkig hoeven de samenstellers zich voor de slavernijtentoonstelling in 2020 niet te beperken tot de collectie van het Rijksmuseum alleen. Er zullen ook bruiklenen ingezet worden. Daarnaast wordt tegenwoordig via het aankoopbeleid van het museum ook geprobeerd om de collectie meer in balans te brengen. Er moeten naast al die siervoorwerpen van de heersende klasse meer representaties van de onderdrukte groepen bij komen. En naast objecten uit Suriname en Indonesië – twee landen die in de collectie van het Rijks ruim vertegenwoordigd zijn – ook meer objecten van “de eilanden”, zoals de voormalige Nederlandse Antillen (volgens Sint Nicolaas en Smeulders lange tijd een verwaarloosd gebied) nog ietwat onwennig worden aangeduid.
Een probleem bij dat aanvullen van de collectie is dat er bijvoorbeeld van slaafgemaakten minder is overgebleven dan van rijke planters en koloniale ambtenaren met al hun dure spullen. De essentie van een tentoonstelling was natuurlijk jarenlang dat die is opgebouwd uit zichtbare, fysieke objecten. Een vraag die de makers zichzelf stellen, is hoe de tentoonstelling aangevuld kan worden met niet-materieel erfgoed, zoals muziek of de kennis van medicinale planten.
Niet alleen laat een concreet project als de komende slavernijtentoonstelling de conservatoren met een frisse blik naar de eigen collectie kijken en worden er stappen gezet om deze meer “in balans” te brengen. Een ander belangrijk aspect is de (intensievere) samenwerking die hierdoor op gang komt met culturele instellingen in de betreffende landen, zoals Zuid-Afrika, Indonesië, Suriname en “de eilanden”. Er worden allerlei nieuwe contacten gelegd, die hopelijk tot blijvende relaties zullen leiden.
Abolitionistisch toneel
Een van de vragen uit de zaal is afkomstig van literatuurhistoricus Bert Paasman, emeritus-hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Cultuur- en Literatuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij wil weten of de makers van de tentoonstelling bij het vertellen van de levensverhalen van hun tien ijkpersonen ook gebruik maken van literaire teksten. Met een smeuïg voorbeeld weet Paasman alle aanwezigen onmiddellijk te overtuigen van de toegevoegde waarde die literatuur als bron kan hebben.
En in zekere zin wordt hij op zijn wenken bediend. De tweede helft van de avond wordt namelijk ingeleid door Sarah Adams, een promovenda van de Universiteit Gent die werkt aan een proefschrift over de representatie van slavernij op het Nederlandse toneel tussen 1775 en 1825. De overheersende opvatting is dat er in Nederland nooit een georganiseerd protest is geweest tegen de slavernij in de koloniën. Volgens Adams betekent dit echter niet dat er helemaal níet geprotesteerd werd. Er werden wel degelijk toneelstukken opgevoerd waarin de slavernijpraktijk fel werd bekritiseerd. Dit kritische theater gaf de onderdrukten een stem en stelde misstanden aan de kaak. In totaal heeft Adams veertig van deze teksten weten te identificeren. Een derde daarvan zijn oorspronkelijke Nederlandse teksten, in de rest van de gevallen gaat het om vertalingen uit het Frans, Duits en Italiaans. Problematisch is wel dat veel teksten getuigen van een paternalistisch standpunt ten aanzien van de slaafgemaakten (er werd vóór en niet dóór hen gesproken), en dat de teksten ook zelf uitingen waren van en bijdroegen aan de raciale stereotypen van die tijd. Een toneelstuk dat pleitte voor de “verlossing der slaven” werd bijvoorbeeld moeiteloos gevolgd door een “negers’ ballet”. De rollen van zwarte personages werden ook steevast vertolkt door witte acteurs, uitgedost met zwarte pommade en gekroesd haar. Hoewel er op de teksten en hun uitvoeringspraktijk dus wel het een en ander aan te merken valt, moet de impact die ze hadden op de publieke opinie in Nederland volgens Adams niet onderschat worden.
Adams’ verhaal wordt geïllustreerd door theatergroep SNEU, die drie scènes uit het toneelstuk De Negers van August von Kotzebue in de uit 1796 stammende Nederlandse vertaling van Witsen Geysbeek opvoeren. Dit stuk speelt zich af op een suikerplantage op Jamaica. De naïeve jonge Brit William logeert bij zijn broer, de door de wol geverfde planter John. William is geschokt en verontwaardigd vanwege het lijden van de slaven en de wreedheid van de slavenhouders. De derde scène, waarin een vrouwelijke slaafgemaakte aan het woord komt die haar eigen baby heeft vermoord om het kind een leven in slavernij te besparen, werd in de achttiende eeuw vaak overgeslagen omdat deze als té confronterend werd beschouwd voor het theatergaande publiek.
De avond wordt besloten met een gesproken column door Mark Ponte, historicus bij het Stadsarchief van Amsterdam. Ponte doet onder meer onderzoek naar vrije en onvrije Afrikanen in het zeventiende-eeuwse Amsterdam en naar de betrokkenheid van Amsterdammers bij slavenhandel en slavernij.
- Lees hier het artikel “‘Er is geen recht voor ons...’: Van Hogendorps abolitionistische toneelstuk Kraspoekol (1800) als proces tegen de slavernij” door Sarah Adams en Kornee van der Haven in Internationale neerlandistiek 54 (2016), 1, p. 1-17.
- Lees hier de blog van Mark Ponte waarin hij verslag doet van zijn onderzoek naar Afrikanen in het zeventiende-eeuwse Amsterdam.