De rechtbank in Den Haag heeft woensdag bepaald dat de Nederlandse mariniers die bij de beëindiging van de treinkaping bij De Punt in 1977 zes van de negen Molukse gijzelnemers hebben doodgeschoten, correct hebben opgetreden. Ook zou er geen sprake zijn geweest van een “heimelijke instructie” van de Nederlandse regering om alle gijzelnemers te doden.
Op 23 mei 1977 werd Nederland opgeschrikt door twee gijzelingen. De eerste vond plaats bij een basisschool in Bovensmilde. Daar hielden vier Molukse jongeren honderdvijf schoolkinderen en vijf leerkrachten gegijzeld. Vier dagen later werden alle kinderen en een leerkracht vrijgelaten, omdat een aantal kinderen ziek was geworden. Bijna drie weken later, op 11 juni, kwamen ook de laatste leerkrachten vrij, toen de gijzeling met pantserwagens beëindigd werd.
Op dezelfde 23e mei werd de intercity tussen Assen en Groningen bij het Drentse plaatsje De Punt door negen Molukse gijzelnemers gekaapt. De machinist en de hoofdconducteur werden gesommeerd de trein te verlaten en kort daarop werden veertig treinreizigers vrijgelaten. Vanaf dat moment waren er nog 54 gijzelaars over. Kort voor de bevrijdingsactie door de mariniers op 11 juni werden er nog drie passagiers vrijgelaten, zodat er op het moment van de bestorming nog 51 gijzelaars op de trein over waren.
Drie weken lang hield heel Nederland de adem in. De gijzelingen riepen herinneringen op aan een eerdere treinkaping door zeven Molukse jongeren bij het Drentse Wijster in december 1975. Die kaping had twee weken geduurd en had de machinist en twee inzittenden het leven gekost. Na drie weken met zoveel mensen in een beperkte ruimte raakte de situatie in de trein bij De Punt explosief, en de regering besloot in te grijpen.
Op zaterdag 11 juni scheerden er om 5 uur ’s ochtends zes straaljagers met oorverdovend geraas tot drie keer toe boven de trein heen en weer. Het was een afleidingsmanoeuvre. Tegelijkertijd werd er een beschieting uitgevoerd op een deel van de trein waarvan men dacht dat zich daar alleen gijzelnemers bevonden. Er bleken echter ook twee gegijzelden te zitten, van wie er een door de beschieting zou omkomen. De schijnaanval door de straaljagers en de beschieting gaven mariniers de kans de trein ongemerkt te benaderen en binnen te dringen. Daarna hadden ze de trein binnen drie minuten overmeesterd. Tijdens die korte bevrijdingsactie werden zes van de negen gijzelnemers en een passagier gedood. Zes passagiers, twee mariniers en een gijzelnemer raakten gewond.
De strijd voor een eigen republiek
De gijzelingen waren het werk van jonge Molukkers, die eisten dat Nederland “hun” Republik Maluku Selatan (RMS, Republiek der Zuid-Molukken) zou erkennen en de vele Molukkers in Nederland in staat zou stellen naar hun land van herkomst terug te keren.
De eilandengroep de Molukken, in het oosten van de Indische Archipel, was een van de eerste gebieden die door de Nederlanders werd gekoloniseerd. Begin twintigste eeuw kozen veel Molukkers voor een loopbaan in het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger (KNIL). De Molukkers golden als loyale soldaten. Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd (1945-’49) bleven ze Nederland trouw en keerden ze zich tegen de Indonesiërs.
Die loyaliteit aan Nederland werd een probleem toen Nederland zich na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 uit het gebied terugtrok en het KNIL wilde ontbinden. De Molukkers hoopten dat Indonesië na de onafhankelijkheid een federale staat zou worden, met zelfbestuur voor de afzonderlijke regio’s, maar in de praktijk veranderde het land al snel in een eenheidsstaat. Daarom riepen ze op 25 april 1950 de Republik Maluku Selatan (RMS) uit. De achtergebleven KNIL-soldaten wilden op het Zuid-Molukse eiland Ambon gedemobiliseerd worden zodat ze zich daar bij het leger van de RMS konden aansluiten. Maar dat kon Nederland niet goedvinden, omdat het bang was de toch al moeizame verhoudingen met Indonesië in gevaar te brengen. Omdat het de 3578 Molukse soldaten die nog steeds in Nederlandse dienst waren, ook niet aan Indonesië kon uitleveren, zat er niets anders op dan hen met hun gezinnen naar Nederland te laten komen.
In 1951 werden er in totaal ongeveer 12.500 Molukkers naar Nederland overgebracht. Omdat iedereen dacht dat hun verblijf tijdelijk zou zijn, werden ze ondergebracht in kampen, onder meer in de voormalige concentratiekampen Westerbork en Vught. Ze werden zorgvuldig buiten de Nederlandse samenleving gehouden.
Toen duidelijk werd dat de Molukkers niet terug konden en de toestand in de kampen onhoudbaar werd, werden er in de jaren zestig aparte Molukse woonwijken gebouwd. Pas zo’n twintig jaar na hun aankomst in Nederland gaf de Nederlandse overheid toe dat het verkeerd was geweest om de Molukkers te blijven voorspiegelen dat ze uiteindelijk naar huis zouden kunnen terugkeren. Door de abrupte overkomst naar Nederland, hun ontslag uit Nederlandse dienst en het feit dat de Nederlandse regering steeds had geprobeerd Indonesië te vriend te houden en niets had gedaan om hún RMS te steunen, was er onder de Molukkers inmiddels een sterke animositeit jegens Nederland ontstaan.
De jonge Molukkers die betrokken waren bij de kapingen van de jaren zeventig, behoorden tot een nieuwe generatie. Zij waren in de kampen in Nederland geboren, wisten door hun Nederlandse schoolopleiding beter wat er in de wereld te koop was en hadden geen respect voor hun ouders, die al die jaren braaf hadden gewacht, of de leiders van de RMS. Het was tijd voor actie.
De treinkapingen en de gijzeling van de school in Bovensmilde stonden niet alleen. Al in 1970 hadden Molukse jongeren de Indonesische ambassade in Wassenaar bezet. In 1975 hadden Molukse jongeren, op dezelfde dag als de treinkaping in Wijster, het Indonesische consulaat in Amsterdam en een school voor Indonesische kinderen in hetzelfde gebouw bezet; hierbij viel een dode. In 1978 zou het provinciehuis in Assen bezet worden, met twee doden tot gevolg.
De Nederlandse overheid reageerde aanvankelijk mild. Wat duidelijk werd, was dat de eisen van de Molukse jongeren vaag en onuitvoerbaar waren. Door de acties keerde de publieke opinie in Nederland zich tegen de Molukkers. De gijzeling van de school in Bovensmilde, waarbij onschuldige kinderen betrokken waren, werd ook door een groot deel van de Molukse gemeenschap afgewezen, en de leiding van de RMS trok zijn handen van de jonge actievoerders af.
Vandaag de dag bestaat de Molukse gemeenschap in Nederland uit ongeveer 40.000 personen. De groep is grotendeels opgegaan in de Nederlandse samenleving. Toch identificeert de meerderheid zich nog steeds met de Molukken. De derde generatie beseft echter ook dat ze in Nederland geworteld zijn en zet zich liever in voor de belangen van de Molukkers hier. De droom van een onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken is naar de achtergrond verdwenen.
Eerherstel voor de mariniers, nabestaanden laten het er niet bij zitten
Eind 2015 daagden de nabestaanden van twee treinkapers, Max Papilaja en Hansina Uktolseja (de enige vrouwelijke kaper), de Nederlandse Staat voor de rechter. Uit autopsierapporten was gebleken dat de twee van dichtbij waren doodgeschoten terwijl ze al zwaargewond en ongewapend op de grond lagen. Een “executie”, vonden hun familieleden, gemotiveerd door een “heimelijke instructie” dat alle kapers dood moesten.
Nu heeft de rechtbank bepaald dat alles volgens het boekje is verlopen. De mariniers mochten de gijzelnemers alleen doden zolang ze een gevaar vormden en zich niet hadden overgegeven. De mariniers moesten in de hectiek van alles wat er op dat moment in de trein gebeurde, inschatten of de gijzelnemers gevaarlijk waren, of niet. Met de kennis van nu kun je je afvragen of ze destijds de juiste afwegingen hebben gemaakt. Ook de rechtbank noemt de dood van de twee kapers achteraf bezien “onnodig”. Maar tóen was er volgens de rechtbank wel degelijk sprake van een zogenaamde “oprechte overtuiging” (“honest believe”). De mariniers dáchten dat wat ze deden, noodzakelijk was. Daarbij speelde ook de herinnering aan de treinkaping bij Wijster in 1975, waarbij drie inzittenden in koelen bloede waren vermoord, een rol. Het bestaan van een “heimelijke instructie” om alle gijzelnemers te doden, is volgens de rechtbank niet aangetoond en daarom kan de Nederlandse Staat niet aansprakelijk worden gesteld voor de dood van de treinkapers.
De uitspraak komt als een opluchting voor de oud-mariniers, die de uitspraak van de rechter als eerherstel zien. De advocaat van de nabestaanden heeft echter aangekondigd in hoger beroep te gaan. Zij noemt het oordeel van de rechtbank “totaal eenzijdig” en een “vrijbrief om te doden”. Zo’n veertig oud-mariniers hebben op hun beurt de afgelopen week aangifte gedaan wegens smaad en laster, omdat de advocaat van de nabestaanden de mariniers zou hebben afgeschilderd als “doodseskaders” van de Nederlandse regering. Veertig jaar later is de zaak van de treinkaping bij De Punt nog steeds niet voorbij.
Buro: IG