Schedels uit de Namibische genocide: object, symbool, MENS

  • 0

De Namibische genocide (1904-1908), die 80.000 Herero en Nama het leven kostte, was de eerste volkerenmoord van de twintigste eeuw. Vanuit toenmalig Duits Zuidwest-Afrika werden kratten vol schedels voor wetenschappelijk onderzoek naar Berlijn verscheept. Bijna een eeuw lang werd er over dit drama gezwegen. In 2011 werden de eerste twintig schedels teruggebracht. In een indringende studie beschrijft Leonor Faber-Jonker hoe dat verzamelen, bestuderen én repatriëren van deze menselijke resten in zijn werk ging.

Inpakken van schedels in een concentratiekamp voor Herero’s op Shark Island (de tekening wordt door Faber-Jonker in haar boek uitvoerig geanalyseerd) / anoniem [Public domain], via Wikimedia Commons

Op vrijdag 30 november presenteerde Leonor Faber-Jonker bij het Afrika Studiecentrum in Leiden haar boek More than just an object. A material analysis of the return and retention of Namibian skulls from Germany. Faber-Jonker (1987) is historicus, schrijver en beeldend kunstenaar. Ze studeerde Moderne Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en was de curator van een aangrijpende tentoonstelling over de Namibische genocide, die tussen november 2016 en maart 2017 te zien was in het Mémorial de la Shoah in Parijs. 

Ook Faber-Jonkers boek heeft de Namibische genocide als vertrekpunt. Tijdens deze bloedige periode uit de Duitse koloniale geschiedenis kwamen de helft van de Namabevolking en tachtig procent van alle Herero om het leven. Tussen 1904 en 1908 zijn circa 80.000 mensen gestorven. Een deel sneuvelde in een opstand tegen de koloniale troepen. De meesten stierven in concentratiekampen, waar ze onder erbarmelijke omstandigheden te werk gesteld werden tot ze er dood bij neervielen. De Verenigde Naties hebben de volkerenmoord in het toenmalige Duits Zuidwest-Afrika aangemerkt als de eerste genocide van de twintigste eeuw.

Vanuit de concentratiekampen werden kratten met schedels van gestorven Nama en Herero naar het beroemde Charité-ziekenhuis in Berlijn verscheept. De schedels werden, zoals dat ook elders in Europa gebeurde aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek naar raciale kenmerken. Ze werden gemeten, nagetekend, gefotografeerd, in gips gegoten en tentoongesteld.

Impressie van de tentoonstelling Le premier génocide du xxe siècle. Herero et Nama dans le Sud-Oeust africain allemand in het Mémorial de la Shoah, Parijs (december 2016)

In 2011 werden er voor het eerst twintig schedels teruggestuurd naar Namibië. Bij deze repatriëring ontstonden er verschillende problemen. Ten eerste hadden de nabestaanden vragen over de identiteit van de schedels: wat waren de namen van de personen aan wie deze schedels eens behoord hadden? Dat waren vragen waar de boeken van het Charité geen antwoord op gaven. Ten tweede ontstond in Namibië zelf discussie over de vraag wat er met de schedels gedaan moest worden, waardoor het repatriatieproces werd vertraagd. Sinds de repatriëring worden de schedels bewaard in het Independence Memorial Museum in Windhoek; ze zijn echter niet zichtbaar voor het publiek.

Door de colleges van Jan-Bart Gewald, de directeur van het Afrika Studiecentrum die bij deze boekpresentatie tevens als moderator optrad, raakte Faber-Jonker geïnteresseerd in zogenaamde “materiële geschiedschrijving”. Deze historische discipline onderzoekt wat we aan de hand van een fysiek object te weten kunnen komen over het tijdvak en de samenleving waarin dat object functioneerde. Faber ontdekte tijdens haar studie hoezeer een historisch voorwerp de geschiedenis tot leven kan brengen.

Faber-Jonkers belangstelling voor de volkerenmoord in Duits Zuidwest-Afrika werd gewekt door een BBC-documentaire, Namibia Genocide and the Second Reich. Toen deze documentaire in 2005 uitkwam, was de genocide ook in Namibië zelf vrijwel vergeten. Faber-Jonker werd vooral getroffen door beelden van schedels die voor rassenonderzoek naar Duitsland waren gestuurd. Het verhaal van de schedels herinnerde haar aan El Negro en ik van Frank Westerman (2004), een boek dat haar denken over de manier waarop westerlingen naar Afrika kijken sterk heeft bepaald.

Aan de schedels hebben zich in de loop der jaren vele betekenislagen gehecht. Voor de vroeg-twintigste-eeuwse Duitse wetenschappers waren ze object van onderzoek. Voor de hedendaagse Herero en Nama een herinnering aan het lijden van hun voorouders onder het koloniale bewind. De huidige Namibische regering presenteert de schedels daarentegen graag als symbool voor de strijd tegen het Duitse (en later: Zuid-Afrikaanse) bewind, die uiteindelijk in 1990 zou leiden tot de onafhankelijkheid van de Republiek Namibië.

Bij al deze verschillende betekenistoekenningen dreigt men wel eens te vergeten dat het hier gaat om de stoffelijke resten van mensen die echt hebben geleefd. Faber-Jonkers materiële benadering, waarbij ze zich concentreert op het fysieke object en hoe daar in de loop der tijd mee omgegaan is, leent zich goed om de retoriek te overstijgen en te onderzoeken wat er nu daadwerkelijk is gebeurd.

Faber-Jonkers boek bestaat uit drie afdelingen, die verschillende fasen in het omgaan met de schedels beschrijven: de periode van verzamelen (1904-1910), bestuderen (1910-1924) en repatriëring (2011). Voor elk van deze perioden heeft Faber-Jonker onderzocht hoe, door wie en in welke context de schedels fysiek werden gehanteerd.

Tijdens haar onderzoek sloeg haar aanvankelijke fascinatie geleidelijk om in afkeer. Ze moest grafisch beschrijven hoe er met de schedels omgegaan werd, iets wat haar soms fysiek onpasselijk maakte. Tegelijkertijd raakte ze meer betrokken bij haar onderwerp. Faber-Jonker vindt het belangrijk dat de Namibische genocide meer bekendheid krijgt en dat er, in de wetenschap en daarbuiten, zorgvuldiger wordt nagedacht over de manier waarop er met menselijke resten wordt omgegaan.

Sinds 2011 hebben er nog twee repatriaties plaatsgevonden, de laatste in augustus 2018. De Namibische en Duitse regering zijn met elkaar in gesprek over excuses en herstelbetalingen. Een groep Herero en Nama die geen vertrouwen heeft in deze onderhandelingen, heeft in juli van dit jaar bij een rechtbank in New York een zaak tegen de Duitse regering aangespannen. Daarbij wordt Faber-Jonkers boek – hoewel ze dat zelf niet zo bedoeld heeft – als “bewijsmateriaal” gebruikt.

Sommige historici leggen een rechtstreeks verband tussen “Windhoek” en “Auschwitz”. In haar boek onthoudt Faber-Jonker zich van zulke vergelijkingen. Haar tentoonstelling over “de eerste genocide van de 20e eeuw” vond echter plaats in de Mémorial de la Shoah in Parijs. In deze omgeving kreeg het verhaal van de Namibische genocide een extra lading. De muren vermelden de namen van de ongeveer 76.000 Franse joden die door de nazi’s werden vermoord. Op de cilinder staan de vernietigingskampen en het getto van Warschau.

Nederlandse wetenschappers konden er ook wat van

Ná Leonor Faber-Jonker kwam Fenneke Sysling aan het woord. Sysling is postdoctoraal onderzoeker aan het departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van wetenschap, ras en kolonialisme en promoveerde op een studie naar de geschiedenis van raciale wetenschap in Nederlands-Indië. Haar reactie op Faber-Jonkers boek bestond dan ook uit een overzicht van vergelijkbare praktijken in Nederlands-Indië, opnieuw volgens de trits verzamelen, bestuderen en repatriëren.

Wat Faber-Jonkers studie volgens Sysling uniek maakt, is dat ze met de schedels een heel concreet en traceerbaar onderzoeksobject te pakken had. Uit de Nederlandse koloniale geschiedenis zijn er volgens Sysling geen soortgelijke gevallen bekend. Nederland heeft geen El Negro of Saartjie Baartman gekend. Het enige wat in de buurt komt, is het lot van de Ghanese koning Badu Bonzu II. Die was in 1838 ter dood veroordeeld voor de moord op twee Nederlandse gezanten. Nadat hij door ophanging om het leven was gebracht, werd zijn hoofd afgehakt en voor schedelonderzoek naar Nederland gestuurd, waar het belandde in de collectie van het Leids Universitair Medisch Centrum. Het hoofd is in 2009 gerepatrieerd.

Dat neemt volgens Sysling niet weg dat de Nederlandse wetenschappers er eind negentiende, begin twintigste eeuw eenzelfde ethiek op nahielden als hun Europese collega’s. Er werden al sinds de VOC-tijd vanuit Nederlands-Indië schedels meegenomen naar de Republiek der Nederlanden. Maar pas in de negentiende eeuw kwam deze stroom goed op gang.

Anders dan in Duits Zuidwest-Afrika was men voor het verzamelen van schedels in Nederlands-Indië gelukkig niet afhankelijk van concentratiekampen. Wetenschappers betrokken een deel van hun schedels via koloniale ziekenhuizen en handel met de inheemse bevolking (de gemiddelde prijs voor een schedel was een rijksdaalder). Een ander deel was evenwel nog steeds een uitvloeisel van koloniaal geweld. Aan ethische kwesties lieten de Nederlandse wetenschappers zich volgens Sysling even weinig gelegen liggen als hun Duitse collega’s. Ze wísten wel hoe de lokale bevolking dacht over de omgang met de doden. Maar alles moest wijken voor hun wetenschappelijke ambitie.

Al eerder noemde Faber-Jonker dat de schedels van de Herero aan de ene en de Nama aan de andere kant bij de repatriëring nog steeds als twee groepen gepresenteerd werden. Alsof de classificaties uit het koloniale tijdperk bij hun thuiskomst een eeuw later nog steeds doorwerkten. Sysling wijst op de doorwerkende kracht van musealisering. Als schedels of andere objecten eenmaal volgens een bepaalde indeling op een plank of in een vitrine zijn terechtgekomen, wordt het heel moeilijk die categorieën later weer te vergeten.

Volgens Sysling is het gesprek over repatriëring overgewaaid uit de Angelsaksische wereld. Nederland heeft er nog relatief weinig ervaring mee. In 2005 is vanuit het Volkenkundig Museum in Leiden een getatoeëerd en gemummificeerd hoofd van een Maori overgedragen aan een museum in Nieuw-Zeeland. Sindsdien zouden er nog meer menselijke resten van Maori en Aboriginals uit collecties van Nederlandse musea aan Nieuw-Zeeland en Australië zijn teruggegeven. Een Eskimo-mummie uit het Westfries Museum in Hoorn bleek na uitgebreid DNA- en isotopenonderzoek toch geen Inuit te zijn, waarna de repatriëring naar Groenland op het laatste moment werd afgeblazen. En de zes schedels van Urker vissers die in 1877 door een waarnemende arts werden ontvreemd – hij wilde door schedelmetingen aantonen dat de Urker direct afstamde van de oer-Nederlander – zijn in 2010 alsnog tijdens een sobere plechtigheid begraven.

Nederlandse etnografische musea staan volgens Sysling over het algemeen open tegenover de mogelijkheid van repatriëring. Repatriaties zijn echter vaak ingewikkeld. De discussie over wat er met de resten van de Herero en de Nama in Namibië moet gebeuren, laat dit al zien. Landen die resten van mensen uit andere landen in hun museumcollecties hebben, doen er volgens Sysling dan ook goed aan zich terughoudend op te stellen. De vraag om teruggave moet uit het land van oorsprong komen.

  • Foto’s: Elize Zorgman

.........................................................................................................

More than just an object. A material analysis of the return and retention of Namibian skulls from Germany
door Leonor Faber-Jonker
Leiden: African Studies Centre en Universiteit Leiden, 2018
[African Studies Collection, vol. 70]
ISBN: 978-90-5448-162-1
151 blz., € 10,-, te bestellen via de webshop van het ASC
Je kunt het boek ook gratis downloaden: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/59751.

.........................................................................................................

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top