In een afgeladen Academiegebouw hield de Vlaamse schrijver Stefan Hertmans op 14 november de jaarlijkse Albert Verweylezing.
Deze prestigieuze lezing is een vast onderdeel van het gastschrijverschap van de Universiteit Leiden.
Onder de titel “De fictie en de feiten” ging Hertmans in op de oorzaken van ontlezing.
Op de Frankfurter Buchmesse van afgelopen jaar was het blijkbaar al hét onderwerp van gesprek. Op 9 oktober publiceerde de criticus Lothar Müller in de Süddeutsche Zeitung een pessimistisch artikel over het doorzetten van de ontlezing, dat meteen al de toon voor de beurs leek te zetten.
De dag erna publiceerde diezelfde krant echter een vlammend betoog van Chimamanda Ngozi Adichie, waarin zij beargumenteerde dat de rol van literatuur in crisistijden niet onderschat moet worden. De literaire wereld zelf is dus nog verdeeld over het onderwerp.
Toch ziet Hertmans op de Frankfurter Buchmesse wel al de gevolgen ervan: uitgevers proberen steeds meer in te spelen op wat ze denken dat de wensen van het publiek zijn. Deze commerciële insteek wordt dan weer gebalanceerd door idealistischere benaderingen, zoals die van de Duitse Bondspresident Frank-Walter Steinmeier, die claimt dat schrijvers ons moeten blijven herinneren aan de democratische waarden waar Europa voor staat.
Hertmans zelf twijfelt of er wel écht sprake is van ontlezing. Volgens hem wordt er niet zozeer minder gelezen, als wel anders: online leest men toch nog flinke stukken tekst. Desalniettemin leggen veel mensen de schuld van de ontlezing bij de schrijvers, die niet meer zouden schrijven op de manier die de maatschappij nodig heeft.
Het oneindige gemurmel van sociale media
Maar wat moet een schrijver nu echt doen? Hertmans haalt een parabel van Maurice Blanchot (1907-2003) aan, waarin er na de dood van de laatste schrijver enkel een soort gemurmel overblijft. Zou dit een vooruitwijzing van Blanchot naar sociale media zijn? Een schrijver moet zijn krachten meten met het oneindige gemurmel en zo een sprong in het onzekere maken. Wat hij schrijft, hoeft niet de waarheid te zijn, maar wel goed overwogen.
Ook roept Hertmans de vraag op welke invloed de digitalisering heeft op onze omgang met literatuur. Hoe interacteert het oude: de traditionele literatuur, met het nieuwe: de digitale wereld? Kan een computer poëzie maken? Hier worden experimenten mee gedaan, maar volgens Hertmans zal deze poëzie nooit het niveau van een simulacrum ontstijgen, omdat de existentiële ervaring van de mens er altijd in zal blijven ontbreken.
Hertmans vindt de oorzaak van onze verstoorde relatie met literatuur uiteindelijk in een vrij recente ontwikkeling, die door hem gemarkeerd wordt door de verkiezing van Donald Trump in 2016. Volgens Hertmans is er door desinformatie en de manipulatie van technologie een algemeen wantrouwen ontstaan. Door deze waarheidscrisis staat het geschreven woord niet meer garant voor autoriteit, maar valt het weg in de ruis – Blanchots gemurmel.
Daarentegen ziet Hertmans wel veel respect voor het gesproken woord, maar dat zijn dan vooral de getuigenissen en anekdotes die we op het journaal zien, meer gestoeld op emoties dan op feiten. Men heeft blijkbaar behoefte aan een soort authenticiteit die men niet meer zou kunnen vinden in het geschreven woord, maar wel in het gesproken woord. Dictators zouden teren op deze verwarring, en zo hebben we volgens Hertmans duur betaald voor de snelle verspreiding van het woord.
Maar gaat het nu wel echt zo slecht met de schrijvers? We zien ze tenslotte overal, in talkshows, op festivals, in de kranten. Hertmans vraagt zich echter af of dit wel een deelname aan de samenleving is, of eerder een overlevering eraan. Er is ook een kans dat schrijvers zo uiteindelijk gewoon deel worden van het geroezemoes. Helaas kunnen we hier nu geen zekerheid over hebben omdat wij onze eigen tijd niet soeverein kunnen beoordelen. “De tijdgenoot weet niets.”
Buro: IG