Thorbecke wilde het (en zo geschiedde het)

  • 0

In de lijst van de grootste Nederlander aller tijden belandde hij op de vijftiende plaats, maar over die lijst is veel te doen geweest. Grootste Nederlander van alle tijden werd, een paar jaar geleden tijdens een live televisie-uitzending in Nederland, de spraakmakende politicus Pim Fortuyn.

De volgende dag bleek dat er een vergissing was gemaakt en dat eigenlijk Willem van Oranje grootste Nederlander aller tijden had moeten zijn.

Een verwarrende, en eigenlijk beschamende vertoning, want Rudolph Thorbecke was zonder meer veel groter dan de ‘hype’ Pim Fortuyn. Grootste Nederlander van de 19e eeuw: die verkiezing zou Thorbecke met gemak hebben kunnen winnen, al zou hij wel op de hielen zijn gezeten door koning Willem I, Multatuli, de scherpe criticaster Busken Huet en Abraham Kuyper.

Groot van betekenis was Johan Rudolph Thorbecke (1798‒1872) in ieder geval, en die grootheid is onlangs tot uiting gekomen in een monumentaal boek: ‘Thorbecke wil het’, geschreven door de historicus Remieg Aerts.

Een monument van een boek: een ongelofelijk dikke pil van meer dan 800 bladzijden, die je nauwelijks kunt vasthouden, maar waarin werkelijk alle aspecten van het leven van de classicus, historicus, huisman, maar vooral politicus Thorbecke worden beschreven.

Een topprestatie zo’n boek, maar, een beetje venijnig misschien: het is ook een prestatie om het hele boek te lezen. Zo wemelt het van de namen van de vele filosofen die Thorbecke in zijn studentenjaren bestudeerde en voor de 21e – eeuwse lezer klinken niet alle namen van al die 19e – eeuwse politici bekend in de oren. Maar het is terecht dat een man van formaat als Thorbecke de eer krijgt die  hem toekomt in de vorm van een grootse biografie. De schrijver won er de Prinsjesboekenprijs mee (voorzitter jury: Jan Schinkelshoek), en hij haalde de shortlist van de Libris Geschiedenis Prijs.

Periferie

Johan Rudolph Thorbecke werd geboren in de nacht van 14 op 15 januari 1798 in Zwolle, in de periferie van Nederland, want ook toen al lag het centrum van handel en politiek van Nederland in het westen. Niet alleen geografisch gezien kwam de kleine Rudolph in de periferie ter wereld, ook figuurlijk. Zijn vader was een kleinburger met wortels in het Duitse Osnabrück, Luthers, en zijn hele leven lang lukte het Frederik Thorbecke gewoonweg niet om een behoorlijk inkomen te vergaren door middel van een fatsoenlijk beroep of positie.

Pogingen om bijvoorbeeld een jeneverstokerij op te zetten liepen op niets uit en gebedel om baantjes of functies bij de toen nog sterk regentesk gekleurde maatschappij liepen op niets uit. Pa Thorbecke leefde van leningen en die leningen waren soms zo talrijk, dat hij de deur niet meer uit durfde omdat hij dan mensen tegenkwam die hij nog geld verschuldigd was. Zoon Rudolph moest het daarentegen gaan maken.

Vader Thorbecke had al gauw in de gaten dat zijn zoon zeer intelligent was en hij stimuleerde en vermaande hem om vooral hard te leren en oppassend te zijn. Op de één of andere manier lukte het altijd wel geld bij elkaar te scharrelen – soms was het geleend geld, soms een beurs – en de jonge Rudolph werd naar Amsterdam gestuurd waar hij privé – onderwijs kreeg. Het moet niet altijd gemakkelijk zijn geweest om in de eenzaamheid van een klein kamertje de klassieken te bestuderen, maar het tekent ook het karakter van Rudolph: met ongekende discipline stond hij iedere morgen zeer vroeg op om zoveel en zo lang mogelijk te kunnen studeren.

Vrije tijd had hij nauwelijks en het ongemak in de sociale omgang, op het autistische af, zat waarschijnlijk al in zijn karakter maar werd in die spartaanse jaren nog sterker. Studeren betekende in die tijd de klassieken, in het Latijn uiteraard, maar daarna, of eigenlijk mede daardoor, volgde de filosofie. Na zijn Amsterdamse jaren ging Rudolph (mede dankzij een kleine beurs) in 1820 naar Duitsland waar hij van universiteitsstad naar universiteitsstad reisde om kennis te maken met de bekendste filosofen van die tijd. Hij zoog het allemaal in zich op en die jaren waren ongetwijfeld de belangrijkste in zijn leven voor zijn intellectuele vorming – Bildung zou men moeten zeggen.

Het betekende niet alleen studie, maar ook veel discussie, gesprekken en debat en zelfs de grote Goethe heeft hij een handje mogen geven. In de buurt van Dresden leerde hij de weduwe Henriëtte Solger kennen met wie hij een innige band opbouwde. Haar kinderen waren toen nog jong, maar later zou één van die kinderen, Adelheid, de echtgenote worden. Op 36-jarige leeftijd trouwde Rudolph met de toen 17-jarige Adelheid die hij als een prinses in een nieuw aangeschafte koets van Dresden naar Leiden zou laten rijden.

De liefdesband met Adelheid was zo innig en intiem, dat het heden ten dage bijna onwerkelijk, ja zelfs een beetje klef, aandoet. Meerdere malen per dag, wanneer hij in en rond het parlement actief was of door het land reisde stuurde hij briefjes aan ‘zijn allerliefst Madonnaatje’. Maar Adelheid ondersteunde hem ook met informatie, het lezen van de kranten wanneer hij onderweg was en het op orde houden van de huishouding en het opvoeden van de kinderen. Rudolph kon zijn verhalen kwijt bij zijn vrouw die hij zelf, ondanks het feit dat hij veel ouder was, zou overleven.

Duitse filosofie en Gent

Maar eerst weer terug naar Duitsland en de filosofen die Rudolph diepgaand zouden beïnvloeden. Het waren de jaren van Hegel, maar van Hegels filosofie van de these, antithese en synthese moest de jonge Thorbecke niet zoveel hebben. Hij was vooral geïmponeerd door de filosoof Friedrich von Schelling en diens organische begrip van de werkelijkheid, de idee dat het geheel een samenstel is van de delen en dat de delen op hun beurt het geheel weerschijnen. Het idee van de organische werkelijkheid zou voor Thorbecke zijn verdere leven een belangrijk uitgangspunt blijven.

Ondertussen maakte het thuisfront zich steeds meer zorgen over de vrijmoedige manier van denken van de jonge Thorbecke, vooral het feit dat hij een steeds meer filosofische houding aannam ten opzichte van de godsdienst. Die vrijzinnige, ‘Duitse’ manier van denken zou hem bijna opbreken, want éénmaal terug in Nederland lukte het hem niet om aan een baan te komen. Dat wil zeggen: de banen die zijn interesse hadden, met name die als docent aan een universiteit, werden hem ontzegd of gingen naar een ander. In een baan als privé-leraar of bibliothecaris had hij geen trek en na veel vijven en zessen lukte het hem om universitair docent in Gent te worden. Het was vooral (oude) geschiedenis dat hij doceerde en het ging hem goed af. 

Door de aanstelling kreeg hij ook een zekere welstand. Hij kocht meubels en legde een wijnvoorraad aan. Hij kon het zich permitteren om zijn familie financieel te ondersteunen. Trekjes van z’n latere nogal dwingende persoonlijkheid werden zichtbaar toen hij zich in Gent met het taaldebat ging bemoeien. In die tijd werden alle colleges in het Latijn gegeven. Thorbecke stelde het gebruik van het Latijn ter discussie, omdat hij (niet ten onrechte) van mening was dat het Latijn lang niet altijd meer in de juiste terminologie voorzag, vooral wanneer meer eigentijdse begrippen ter sprake kwamen. Dus ging hij in het Nederlands college geven, wat weer op kritiek stuitte van de Franstalige studenten. Geen probleem, Thorbecke loste het op door aan het einde van de colleges een samenvatting in het Frans te geven.

Leiden

De jaren in Gent kwamen ruw ten einde vanwege de Belgische Afscheiding in 1830 en Thorbecke moest zijn heil nu in Nederland zoeken. Hij steunde koning Willem I in zijn opvatting dat Nederland en België één geheel zouden moeten vormen en langzaam maar zeker ontwikkelde Thorbecke zich tot een geducht (en gevreesd) schrijver van artikelen, pamfletten en commentaren. Hij werd een media-man avant la lettre want hij organiseerde het soms zo, dat hij een artikel schreef en er zelf weer op reageerde. Als het maar debat en discussie opleverde. 

Het veronderstelde vooroordeel tegen de vrijzinnige ‘Duitsgezinde’ Thorbecke was nu blijkbaar minder en hij werd hoogleraar in Leiden. Nu volgden de jaren van een professor die geroemd werd om zijn kennis, maar ook gevreesd. Echt vriendschappelijk was Thorbecke nooit, maar het deerde hem niet, nu hij status aan de universiteit combineerde met huiselijk geluk. Hij kocht een huis aan de Garenmarkt en er werden zes kinderen geboren. Het eerste kind (Frederik) overleed al spoedig als baby. Van de andere vijf, drie jongens en twee meisjes, zouden alleen Willem, Henriëtte en Marie de ouders overleven. De zonen Rudolf en Herman zochten het beiden op de grote vaart, maar overleden aan difterie en tyfus. Het zou tot veel verdriet in de familie leiden, maar sterk als Thorbecke was probeerde hij het verdriet zoveel als mogelijk voor zichzelf te houden.

Geen onderwerp was heilig voor Thorbecke en colleges over de Grondwet van 1814/1815 leidden tot vragen van studenten en later het pamflet Aanteekening op de Grondwet (1839). De grondige kennis van de Leidse professor, en zijn kritiek op de ‘rommelige’ grondwet van 1814/1815 en de sterke positie van de koning in deze, drongen ook door tot Den Haag. Thorbecke had in Leiden al aan de gemeentepolitiek gesnuffeld, maar op een gegeven moment kwam hij in de landelijke politiek terecht. Ook dat ging niet vanzelf – Thorbecke heeft zijn hele leven moeten vechten.

1848

En toen kwam het beroemde jaar 1848. Er was gerommel in het buitenland, geruchten van revolutie hingen in de lucht. Het was onrustig in Den Haag, een fakkeloptocht waarbij hier en daar een ruit sneuvelde was duidelijk georkestreerd, maar toch. Koning Willem II nodigde diverse ambassadeurs uit en sprak de beroemde woorden dat hij in één etmaal van conservatief liberaal was geworden. Thorbecke kreeg de opdracht een Grondwet te schrijven. De rest is geschiedenis voor de meeste Nederlanders, maar om het daarbij te laten zou de werkelijkheid tekort doen. Ministeriële verantwoordelijkheid: ja, die heeft in het jaar 1848 een duidelijke start gemaakt.

Het zou Koning Willem III, met wie Thorbecke later veel te maken kreeg, regelmatig tot razernij brengen. Koninklijk servies werd kapot gegooid en Thorbecke kreeg meerdere malen geen hand van de majesteit. Het deerde de minister (de functie van minister-president bestond nog niet) geenszins en onverstoorbaar ging hij verder. Hier was een briljant politicus aan het werk die, zoals hij het zelf begreep, ‘handelde naar de eisen des tijds’.

Voeg daarbij zijn persoonlijkheid en het is begrijpelijk dat Thorbecke, ondanks de vele vijanden die hij had, met name in conservatieve kring, ook veel waardering kreeg, zoals van de anti-revolutionaire politici Groen van Prinsterer en Mackay. Zelf sprak hij misprijzend over de meeste andere politici, die hij ‘karnemelkmannen’ noemde. Thorbecke daarentegen wist wat hij wilde. Hij was de eerste minister die het Torentje in gebruik nam. ‘Dit is mijne kamer’, sprak hij in 1850 tegen de hoogste ambtenaar van Binnenlandse Zaken, de secretaris-generaal, die daar altijd zetelde. Toen deze tegensputterde, herhaalde Thorbecke: ‘dit is mijne kamer’. Thorbecke wilde het, en dus gebeurde het.

Betekenis

Met een aantal tussenpozen leidde Thorbecke drie ministeries. De betekenis van Thorbecke is immens. Voor veel Nederlanders staat hij bekend als de eerste echte liberaal. En democraat? Dat valt nog te bezien, want het idee van volkssoevereiniteit was Thorbecke een gruwel. Dat was een stelsel ‘waarin de geregeerden aan de regering voorschrijven, hoe zij geregeerd willen worden, en zij dus in wezen Regering zijn.’ Wat dan wel? Thorbecke maakte een einde aan de standenstaat. Hij had aan zijn vader gezien hoe die zijn hele leven lang vernederd werd door een systeem waarin macht en gezag als een vorm van bezit werden aangemerkt, en dat sleutelposities door middel van patronage verdeeld werden. Openbare macht hoorde niet in handen van privéfamilies.

De Grondwet was een uitgangspunt, een begin van ordening. Die Grondwet staat nog altijd in grote lijnen overeind, een prestatie zonder weerga. Die ordening vond later zijn beslag in heldere gemeente- en provinciewetten waardoor ook lagere overheden wisten waar zij  aan toe waren. Ook is opmerkelijk dat de gelijkberechtiging, waar Thorbecke jarenlang voor streed, hem veel waardering bij katholieken opleverde. In de Grondwet was godsdienstvrijheid gegarandeerd; de kerken waren tegelijkertijd wel aan de publieke macht ondergeschikt gemaakt. In Limburg leverde het Thorbecke de allerhartelijkste ontvangsten op.

Maar ook het verzet tegen die gelijkberechtiging van katholieken liet Nederland niet onberoerd. De zogenaamde Aprilbeweging van 1853 was vooral een actie van de protestanten tegen de (her-) invoering van de bisdommen. Hoewel het zijn ministerie deed wankelen, gaf Thorbecke ook hier geen krimp. Praktisch gezien was Thorbecke ook de man die aan de oorsprong stond van de spoorwegen in Nederland en de Nieuwe Waterweg.

Er valt nog veel meer te vertellen over deze man, die onverstoorbaar te werk ging, zich niet liet intimideren (hij ontving bijvoorbeeld ooit een serieuze doodsbedreiging), vaak rancuneus was, vrienden keihard kon laten vallen (nota bene vrienden die hem destijds met geld hadden geholpen, zoals Schimmelpenninck van der Oye), huisvader was en veel sigaren rookte. Dat laatste zou hem in zekere zin opbreken, want met de kennis van deze tijd is wel duidelijk dat het roken zijn longen geen goed had gedaan. Hij stierf in 1872, 74 jaar oud. Heel Den Haag liep uit voor zijn plechtigheid. Maar het standbeeld dat er moest komen, kwam niet in de stad waar hij gediend had, maar in Amsterdam. Want Thorbecke, dat betekende altijd controverse.

Buro: GvdB
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top