Op de dag waarop bekend werd dat het populaire bordspel De kolonisten van Catan voortaan alleen Catan zal heten, omdat het woord “kolonisten” volgens de makers ongewenste associaties oproept, vond in debatcentrum De Balie in Amsterdam een bijeenkomst plaats over monumenten die gewijd zijn aan het Nederlandse koloniale verleden. Moeten deze monumenten uit de openbare ruimte verwijderd worden? Moet er een informatiebordje bij? Of is er een meer creatieve oplossing denkbaar?
Zuid-Afrika heeft de RhodesMustFall-beweging, in de Verenigde Staten worden de standbeelden van de voorvechters van de slavernij omvergehaald en ook elders in de wereld vindt een herbezinning plaats op wat te doen met al die standbeelden en andere monumenten die herinneren aan een “foute” periode in de nationale geschiedenis. In Nederland speelt de discussie bijvoorbeeld rond de naam van de Haagse kunstsociëteit Witte de With, de J.P. Coentunnel en het standbeeld van Coen op het marktplein in Hoorn. Voor het doel van deze avond is het Monument Indië-Nederland als focuspunt genomen. Een monument dat in de volksmond nog steeds bekendstaat als het “Van Heutsz-monument”.
Het monument, dat zich op het Olympiaplein bij de Apollolaan in Amsterdam-Zuid bevindt, is in de jaren dertig van de vorige eeuw opgericht ter ere van generaal Joannes Benedictus van Heutsz (1851-1924), commandant van het Nederlands-Indische leger en gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Deze Van Heutsz is een omstreden figuur. “‘Van Heutsz’”, schrijft Maurice Blessing in 2006 in het Historisch Nieuwsblad, “was – en is – in de eerste plaats een symbool: in linkse kringen staat hij voor de bloederige uitwassen van de Nederlandse koloniale praktijk. Voor anderen echter symboliseert Van Heutsz de Ethische Politiek – die mede de aanzet vormde voor het Indonesisch nationalisme. In Van Heutsz komen zowel de gewelddadigheid als de ethiek van de Nederlandse koloniale politiek samen.”
Niet alleen Van Heutsz zelf, maar ook het naar hem vernoemde monument was vanaf het begin controversieel. Het monument – opgebouwd uit een gedenkzuil, een vrouwenfiguur met wetsrol in de hand, twee leeuwen en diverse reliëfs – werd op 15 juni 1935 door koningin Wilhelmina onthuld. Naast haar stond minister-president Colijn, die in “Indië” Van Heutsz’ adjudant was geweest. In de jaren die volgden, werden er diverse oproepen gedaan om het monument af te breken of een andere naam te geven. Zo werd het monument in de jaren zestig het mikpunt van ludieke acties van protestbeweging Provo. Het beeld werd herhaaldelijk met verf besmeurd en het bordje met Van Heutsz’ naam erop werd gestolen. Soms verliepen de protesten minder vreedzaam. In 1967 vond er een bomaanslag plaats, waarbij een van de leeuwen beschadigd raakte. En in 1984 werd geprobeerd het monument met dynamiet op te blazen; een groep kinderen die daar aan het spelen was, kon ternauwernood aan de dood ontsnappen. Uiteindelijk werd de naam van het monument in 2001 gewijzigd in Monument Indië-Nederland. Het monument zou niet langer een eerbetoon aan Van Heutsz vormen, maar een symbool voor de relatie tussen Nederland en Indië tijdens de koloniale periode (1596-1949). In 2007 werden er vier zuilen toegevoegd met historische afbeeldingen die deze relatie verbeeldden. Op de achterkant van het monument werd een plaquette aangebracht waarop de geschiedenis en de bedoeling van het monument werden toegelicht.
Bijna twintig jaar na de naamsverandering moet vastgesteld worden dat het niet gelukt is om de associatie met Van Heutsz uit te wissen. Tijdens deze avond in De Balie staat dan ook de vraag centraal of het mogelijk is om aan zo’n omstreden monument een nieuwe betekenis toe te kennen, en op welke manier dat bereikt zou kunnen worden.
- Klik hier voor een videoverslag van de bijeenkomst.
Van Heutsz als symbool van het Nederlandse kolonialisme
De eerste spreker is Vilan van de Loo, schrijver en onderzoeker, vooral op het gebied van Nederlands-Indië. Van de Loo werkt momenteel aan een biografie over Van Heutsz. Daarbij stelt ze de vraag hoe het kan dat één man tegelijkertijd zo bewonderd en verguisd werd als hij. Van de Loo plaatst Van Heutsz binnen de context van Nederlands-Indië als koloniale samenleving en het Nederlandse streven naar natievorming in de tijd van regentes Emma en de beginjaren van koningin Wilhelmina.
In haar lezing presenteert Van de Loo Van Heutsz niet alleen als de militaire leider die een “strategie van harde verovering” voerde en niet terugschrok voor “op bloedige wijze afgedwongen onderwerping” , maar daarnaast ook als een pleitbezorger van de ethische politiek die zijn tijd ver vooruit was. Ze stelt ook vast dat Van Heutsz zelf helemaal niet gesteld was op eerbetoon. Hij had ook te kennen gegeven dat hij niet in Nederland begraven wilde worden. Dat kon niet verhoeden dat zijn lichaam enkele jaren na zijn dood alsnog van Zwitserland werd teruggebracht naar Nederland en na een ceremoniële rondgang door Amsterdam, waarvoor duizenden mensen de straat op waren gegaan, in een praalgraf op de Nieuwe Oosterbegraafplaats werd bijgezet. Het was een “rookgordijn”, aldus Van de Loo. De regering had dit vertoon nodig om de macht van Nederland als koloniale mogendheid opnieuw te bevestigen.
- Klik hier voor een aflevering van het geschiedenisprogramma Andere tijden over Van Heutsz.
Verschuivende betekenissen
De tweede spreker is Hans van Houwelingen, een van de initiatiefnemers van de avond. Als beeldend kunstenaar heeft Van Houwelingen al heel wat monumenten op zijn naam staan.
Een monument, verduidelijkt Van Houwelingen, roept elke keer wanneer je er voorbijloopt een bepaalde gedachte bij je op. De vraag is, wie de mensen zijn die verantwoordelijk zijn voor het monument en die willen dat je dit denkt. Als ons denken op deze manier gemanipuleerd kan worden, betekent dit dat we ook een ander verhaal aan een monument kunnen verbinden. Het monument is het vehikel van de betekenis die wij eraan hechten.
Het “omdenken” van het Van Heutsz-monument beschouwt Van Houwelingen echter als mislukt. Is Van Heutsz een zwarte bladzij die uit de geschiedenis verwijderd moet worden? Moeten we voortaan aan het verleden van Nederlands-Indië denken zónder Van Heutsz? En zou je dat hele Nederlandse koloniale verleden niet één grote zwarte bladzij kunnen noemen?
Tijdens zijn lezing laat Van Houwelingen talloze voorbeelden zien van omstreden monumenten en welke manieren er zijn om hiermee om te gaan. Omverhalen, zoals onder meer in de Verenigde Staten en in Zuid-Afrika is gebeurd, is slechts één optie. Sinds de jaren tachtig bestaat bijvoorbeeld ook de tendens om naast een omstreden monument een tweede beeld te plaatsen, een “counter monument”. Het standbeeld van het meisje dat het opneemt tegen de stier op Wall Street is hier een recent voorbeeld van.
Volgens Van Houwelingen moeten we het idee loslaten dat een monument altijd alleen maar bedoeld is om iemand te vereren. Daardoor ontstaat er ruimte voor andere mogelijkheden. Een mooi voorbeeld vindt Van Houwelingen het beeld van een zogenaamd “troostmeisje” dat in Seoul voor de Japanse ambassade was neergezet. Elke dag herinnerde het beeld de voorbijgangers aan de 50.000 tot 200.000 vrouwen en meisjes – 20 procent afkomstig uit Korea – die tijdens de Japanse bezetting door Japanse soldaten zijn misbruikt. Van Houwelingen vertelt dat het getergde Japan schadevergoeding beloofde op voorwaarde dat het beeldje voor de ambassade zou verdwijnen. Maar daar nam de Koreaanse bevolking geen genoegen mee. Plotseling doken er overal in de openbare ruimte soortgelijke beeldjes op, soms met tientallen tegelijk. Dit voorbeeld laat zien dat een monument ook gebruikt kan worden om een overtreder te schande te maken. Vandaar Van Houwelingens pleidooi om een monument niet alleen als een “standbeeld” te zien, maar ook als een “schandpaal”.
Herinneringscultuur
Dat de herinnering aan Van Heutsz ook bijna honderd jaar na zijn dood nog steeds heftige emoties kan oproepen, blijkt aan het begin van de paneldiscussie die op de twee lezingen van Van de Loo en Van Houwelingen volgt. De eerste die het woord krijgt, is schrijver en activist Jeffry Pondaag. Hij is voorzitter van het Comité Nederlandse Ereschulden, een stichting die onder meer opkomt voor “Indonesische burgerslachtoffers die in de Nederlandse koloniale periode hebben geleden onder het geweld van het koloniale regime”, en die van de Nederlandse regering erkenning eist van “oorlogsschade, roof, rechtsherstel, en het leed dat het Indonesische volk heeft ondergaan”. Pondaag richt zich rechtstreeks tot Van Heutsz-biograaf Vilan van de Loo. “Schaamteloos”, briest hij. “Ik heb er geen woorden voor dat u deze man zit goed te praten. Het is alsof je Hitler goedpraat.” Daarna richt zijn woede zich op Nederland en de Nederlanders. Nederland is volgens Pondaag tot op de dag van vandaag bezig om zijn eigen geschiedenis te verdoezelen. “Nederland is arrogant. Het zijn dieven. Shell! Unilever! Waar is jullie rijkdom begonnen?”
Het is duidelijk dat Vilan van de Loo dergelijke reacties wel gewend is en begrijpt waar Pondaags woede vandaan komt. “Ik laat me niet framen als iemand die pro-Van Heutsz is”, zegt ze kalm, maar stellig. Als onderzoeker kan ze niet anders dan laten zien dat Van Heutsz een “complexe man” was die leefde “in een complexe tijd”.
Hierna krijgen ook de andere panelleden gelegenheid om een eerste reactie te geven op het onderwerp van de avond. Historicus Esther Captain, die onderzoek doet naar de bersiap (een bijzonder bloedige fase van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd), constateert dat de naamsverandering in 2001 niet genoeg heeft gedaan om het probleem rond het Van Heutsz-monument weg te nemen. Ze noemt het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, het Museum Auschwitz-Birkenau en het Vietnam-monument in Washington als voorbeelden waar men er wél in geslaagd is de context een plaats te geven, hetzij tastbaar, hetzij virtueel.
Volgens kunsthistoricus Irene de Craen maakt het uit wáár een monument zich in de openbare ruimte bevindt. Het standbeeld van J.P. Coen op het marktplein in haar eigen stad, Hoorn, is haar een doorn in het oog. Het feit dat het beeld op zo’n centrale plek staat, zorgt ervoor dat het ook nog eens op alle toeristische uitingen van de stad voorkomt. De Craen sympathiseert met Pondaag. Over het algemeen, vindt ze, gaan dit soort discussies te weinig over de slachtoffers en worden vooral “máchtige wítte Néderlandse mánnen” gehoord – met klemtoon op elk woord.
Schrijver en tv-presentator Adriaan van Dis, die meerdere autobiografische romans over zijn “Indische” familie heeft geschreven, houdt van standbeelden. Tijdens zijn dagelijkse wandelingen door Parijs leerde hij de geschiedenis van de stad kennen door alle standbeelden die hij onderweg tegenkwam. En door de bordjes op die standbeelden te lezen. Van Dis ziet wel iets in Van Houwelingens voorstel. “Schandpaal, praatpaal, Denkmal”, associeert hij. Van Dis heeft vastgesteld dat er in Nederland nog tientallen parken, hofjes en straten bestaan die vernoemd zijn naar Van Heutsz, Coen en Michiel de Ruyter. Daar staat tegenover dat er in heel Nederland geen straat te vinden is met de naam van Poncke Princen, een Indonesische mensenrechtenactivist van Nederlandse afkomst. In plaats van standbeelden wég te halen, moeten er volgens Van Dis juist meer bij. Bijvoorbeeld van Anton de Kom, Tula, Boni en de Marrons, die stuk voor stuk een rol hebben gespeeld in het verzet tegen het Nederlandse koloniale bewind in Suriname en op de Antillen.
Socioloog Abraham de Swaan wijst op de rol van historische relativering. Volgens hem is J.P. Coen al zo lang dood dat niemand zich daar meer in alle ernst druk over kan maken. Van Heutsz, daarentegen, staat dichter bij ons in de tijd. Daarom is hij meer omstreden. Daarnaast is het van belang of een historische verwijzing nog concrete reacties uitlokt.
Jeffry Pondaag beweert dat het VOC-verleden in Nederland nog steeds “gevierd” wordt. Hij verwijst naar de Gouden Koets, een koninklijk rijtuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt op Prinsjesdag. Op een van de panelen van de Gouden Koets bevindt zich een voorstelling, getiteld “De Hulde der Koloniën”. Hierop zijn “inlanders” uit Oost en West te zien die in onderdanige houding allerlei rijkdommen aan de “Nederlandse Maagd” aanbieden. Pondaag, opnieuw verontwaardigd: “Het koningshuis ríjdt gewoon in zo’n ding!” Volgens hem is dit een bewijs dat de leiders van Nederland nog steeds “koloniaal” denken. Abraham de Swaan corrigeert hem: ze denken niet koloniaal, maar nationaal. Toenmalig minister-president Jan Peter Balkenende riep in 2006 op tot herleving van de “VOC-mentaliteit” als een reactie op wat hij zag als een gebrek aan daadkracht en positivisme. Hans van Houwelingen zal later in het debat nog eens terugkomen op de Gouden Koets als monument: “De koning moet gewoon zeggen: ik zit in een koets die niet deugt.” Waarop Adriaan van Dis besluit dat de Gouden Koets ook een beeltenis van Poncke Princen moet krijgen.
Een monument dat rechtdoet aan alle perspectieven
Moderator Nat Muller, onafhankelijk curator en recensent, stelt de vraag hoe je mensen ertoe kunt brengen om een standbeeld voortaan als schandpaal te gaan zien. Hier is Hans van Houwelingen zelf ook nog niet uit. Wel is hij ervan overtuigd dat een monument niet slechts één kant van de geschiedenis moet weergeven, maar alle mogelijke perspectieven.
Jeffry Pondaag merkt op dat de andere kant van de geschiedenis, wat hem betreft, nooit getoond wordt. Van Houwelingen is het met hem eens dat de heroriëntatie van culturele instellingen ten aanzien van het koloniale verleden op dit moment nog niet ver genoeg gaat. Adriaan van Dis protesteert echter dat een instelling als het Rijksmuseum wel degelijk serieus met transformatie bezig is.
Esther Captain betwijfelt of het mogelijk is om in een monument recht te doen aan een collectieve geschiedenis die werkelijk iedereen insluit. “Dan onderschat je de kunst”, reageert Van Houwelingen stellig.
Zowel Hans van Houwelingen als Abraham de Swaan maken zich zorgen over de gang van zaken rond het Nationale Holocaust Namenmonument, dat in Amsterdam moet verrijzen. Het monument is een ontwerp van de Pools-Amerikaanse architect Daniel Libeskind, die onder meer ook tekende voor het Joods Museum in Berlijn en de herbouw van het World Trade Center in New York. Volgens De Swaan is het onderwerp van de 102.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust nog zo beladen, dat de initiatiefnemers voor het monument een brede discussie hierover het liefst uit de weg gaat, terwijl er juist grote behoefte is aan transparantie. Van Houwelingen voorspelt dat ook in dit geval afgestevend wordt op een “omstreden monument”.
Monumenten en meer
Tot slot van de paneldiscussie vraagt moderator Nat Muller of er geen betere manieren zijn om de geschiedenis aan de orde te stellen dan monumenten. Adriaan van Dis, terugdenkend aan zijn wandelingen door Parijs, belijdt nog maar eens zijn liefde voor standbeelden. Er moeten, wat hem betreft, alleen meer bordjes met tekst en uitleg komen. “Wij zijn zo zunig met bordjes.”
Abraham de Swaan – die het eerder al voor Vilan van de Loo wilde opnemen toen Jeffry Pondaag haar aanviel – wijst op het belang van het werk van historici. Zij moeten het materiaal verzamelen om uit alle tegenstrijdigheden een min of meer coherent beeld te kunnen scheppen. Hans van Houwelingen beaamt dat, vóór je een discussie kunt voeren, er historici zoals Van de Loo nodig zijn om de feiten te verschaffen. “Ik vond het een fantastisch verhaal.”
“Het is tijd voor een koloniaal museum”
Na de paneldiscussie is het publiek aan de beurt. De eerste die het woord neemt, is een oude Indonesische mevrouw. Zij herinnert zich de Japanse bezetting en het begin van de Republiek Indonesië nog als de dag van gisteren. Maar in Nederland hoor je daar nooit iets over, constateert ze. Daarom moet er een koloniaal museum komen: “Nederland moet eindelijk eens erkennen wat de koloniale tijd voor Nederland heeft betekend.”
Vilan van de Loo merkt op dat er bij Museum Bronbeek in Arnhem vaak tentoonstellingen over het Nederlandse koloniale verleden te zien zijn. Maar die suggestie valt bij de andere panelleden aan tafel niet in goede aarde. Bronbeek is een “rare plek”, vindt Adriaan van Dis, met een militair karakter en sterke banden met het omstreden Koninklijke Nederlandsch-Indische Leger. Nee, stelt Van Dis, het wordt tijd voor een nieuw gebouw, waarin naast het koloniale verleden van Indonesië ook de koloniale geschiedenis van Suriname en de Antillen in beeld wordt gebracht. Als Esther Captain opmerkt dat de Nederlandse overheid het koloniale erfgoed niet belangrijk vindt, verklaart Van Dis strijdvaardig dat het niet nodig is om op de overheid te wachten. Hij verwijst naar zijn ervaring met het Rushdie-comité, een particulier initiatief. “Het begint als een fluistering…”
Volgens Abraham de Swaan moet er ook toenadering gezocht worden tot Indonesië. Ook daar wordt het verleden verzwegen, daar spelen “andere lagen van verdriet en vernietiging”.
“De wereld heeft vuile handen gemaakt en we zijn daar de laatste jaren anders over gaan denken”, concludeert Van Dis. “De stem van de gekoloniseerde wordt steeds duidelijker gehoord.”
Buro: IG