‘Afrikaanse abecedarium’: Tweespraak van Yves T’Sjoen en Robert Dorsman
Eind jaren negentig beleefde de Afrikaanse poëzie in de Lage Landen ongekende hoogdagen. In 1998 stelden Robert Dorsman en Adriaan van Dis een (tweetalige) bloemlezing samen met de titel O wye en droewe land. Honderd-en-een gedichten uit de Afrikaanse poëzie (Meulenhoff). Een jaar later verscheen bij Atlas (Amsterdam) Om te kan asemhaal, Robert Dorsmans selectie uit en vertaling van Antjie Krogs poëzie. Kort daarna presenteerde Gerrit Komrij (1944-2012) de omvangrijke bloemlezing De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten (Bert Bakker). Dat was kort voor diens aanstelling als eerste Dichter des Vaderlands in Nederland.
In de rubriek ‘Vlieënde Hollander’ wijdde Robert Dorsman een aflevering aan het boek van Gerrit Komrij. In het artikel ‘Welke uitlander durfde zich met de Afrikaanse poëzie te bemoeien?’ besprak hij kritisch een recente uitgave van Groot Verseboek (Tafelberg), in een samenstelling van André Brink, én het eigengereide panorama van Komrij. Wie de stellingname van Dorsman wil (her)lezen, kan hier terecht: https://oulitnet.co.za/vholland/gv2000.asp.
In het Nederlandse taalgebied is Dorsman, samen met Jan van der Haar en Alfred Schaffer (Mede-wete/Medeweten), bekend als vertaler van proza en poëzie van Antjie Krog. Recent verscheen Plundering (Podium), Dorsmans en Van der Haars vertaling van Plunder (Human & Rousseau). De bibliografische lijst met vertalingen uit de Afrikaanse en Engelse Zuid-Afrikaanse literatuur is indrukwekkend.
onder bevele van my voorgeslagte was jy besit
had ek taal kon ek skryf want jy was grond my grond
Voor O wye en droewe land , hun compositie van honderd-en-een gedichten, kozen Dorsman en Van Dis in totaal zeven gedichten van Krog (pp. 140-150), volgens de samenstellers “een van de meest toonaangevende dichters van Zuid-Afrika op dit moment” (p. 171). Gedichten zijn geselecteerd uit Otters in Bronslaai (‘hoe en waarmee oorleef mens dit?’, 1981), Jerusalemgangers (‘maandae kom die boere dorp toe’ en ‘ma sal laat wees’, 1985), Lady Anne (‘transparant van die tongvis’ en ‘1995’, 1989) en Gedigte 1989-1995 (‘dié huwelik is my herder’ en ‘grond’, 1995). Onderaan de bladzijden met de bronteksten hebben Dorsman en Van Dis de Nederlandse vertalingen gepresenteerd. In Komrijs Afrikaanse poëzie zijn tien gedichten van Krog verzameld, dat is net niet het hoogste aantal in de pikorde die hij voor zijn uitverkoren dichters bepaalde. Dorsman rekende uit dat C. Louis Leipoldt, I.D. du Plessis, Hennie Aucamp en Johann de Lange ieder met elf gedichten zijn vertegenwoordigd (zie de bespreking: https://oulitnet.co.za/vholland/komry.asp).
In beide kritische beschouwingen van de ‘Vlieënde Hollander’, waarvan hier sprake, weidt Dorsman uit over Komrijs gracieuze grasduinen in de lyriek van Krog, in een vergelijking met de keuze die Brink voor Groot Verseboek maakte. Dorsman: “Zo neemt hij [Brink] van Antjie Krog, van wie ik een groot fan ben, véél op, maar niet het ironische Visioen van ’n nasie en het kippenvel bezorgende Transparant van die tongvis, dat ze vorig jaar maart ten overstaan van ruim tweeduizend poëzieliefhebbers voorlas tijdens de Utrechtse Nacht van de Poëzie - en Vredenburg op zijn grondvesten deed sidderen. Uit haar bundel Gedigte 1989-1995 kiest Brink slechts drie gedichten. Dat het uit het werk van grote dichters moeilijk kiezen is, bleek trouwens bij Komrij ook al, want die koos uit Krogs moeilijke programmatische bundel Lady Anne (waar ze nota bene de belangrijke Hertzogprijs voor kreeg) slechts een gedicht. Brink noemde die bundel in een recensie juist een van de belangrijkste bundels ooit in het Afrikaans verschenen. En hij had gelijk.”
In de recensie van De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten staat ook nog dit te lezen: “Uit de laatste bundel van Antjie Krog [Gedigte 1989-1995] komen slechts twee gedichten, en niet het prachtige dié huwelik is my herder (een hilarische herdichting van psalm 23) en het ingetogen grond (“grond, ek word langsaam naamloos in die mond”) of het heerlijk zinnelijke ons is alleen in die sauna. Uit Lady Anne van dezelfde dichter, een hoogtepunt in de Afrikaanse poëzie, werd slechts een gedicht opgenomen, en niet het hartverscheurend mooie transparant van die tongvis”.
Dorsman aan het woord over Komrijs keuze
die lig oor my lessenaar
vloei uit in die donker
Robert Dorsman laat blijken dat Komrij gezien het aantal geselecteerde gedichten Krog beschouwde als toonaangevende schrijfster in het Afrikaans. Toch betreurde de vertaler de tekstselectie van Komrij in De Afrikaanse poëzie, niet alleen uit het werk van Krog maar bijvoorbeeld ook uit dat van Breytenbach. Hij doet het tot vandaag, ik bedoel: betwisten. In ‘Vlieënde Hollander’ lezen we dat de voorkeur van Komrij duidelijk niet uitging naar “het ironische Visioen van ’n nasie en het kippenvel bezorgende Transparant van die tongvis”. Opmerkelijk is dat Dorsman net dié titels van gedichten noemt die een jaar eerder wel in O wye en droewe land zijn opgenomen: ‘transparant van die tongvis’ (Lady Anne, 1989) en ‘dié huwelik is my herder’ (Gedigte 1989-1995, 1995).
Komrij opteerde in zijn selectie voor de volgende gedichten (pp. 916-925):
- ‘Kan ek jou dogtertjie wees’ en ‘Ballade vir die onwaarskynlike seun’ (Eerste gedigte, 1984, met Dogter van Jefta en Januarie-suite)
- ‘Eerste nag’ (Siklus, 1994, met Beminde Antartika en Mannin)
- ‘visioen van ’n nasie’, ‘die skryfproses, as sonnet’ en ‘ballade vir ‘n 5-jarig huwelik’ (Otters in die Bronslaai [sic], 1981 [1987 = vierde druk])
- ‘nuwe alfabet’ (Lady Anne, 1989)
- ‘Afrikaanse abecedarium’ (Groen. Gedigte uit die omgewing, 1990 [1995])
- ‘ek staan op ’n moerse rots langs die see by Paternoster’ (Gedigte 1989-1995, 1995)
Wanneer je terugkijkt op beide bloemlezingen, O wye en droewe land en De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten, met dus een volstrekt andere keuze uit het werk dat Krog tot dan toe, is het de vraag in hoeverre Komrij (dan wel Dorsman en Van Dis) recht deed/deden aan het oeuvre van Antjie Krog.
Yves: Je stelde dat Komrij met zijn vuistikke Afrikaanse gedichtenverzameling “een groot en groots werk” verrichtte. Hoewel er vooral in Zuid-Afrika veel kritiek is geuit op de samenstelling, onder meer op de aanwezigheid in de verzamelaar van Nederlandse poëzie in Zuid-Afrika geschreven, heeft de anthologie de verdienste Afrikaanstalige schrijvers bekend te stellen in de Lage Landen. Pionierswerk, het resultaat van grondige lectuur in bibliotheken in Zuid-Afrika, Nederland en België. Zoals bekend draagt een bloemlezer bij tot de canonisering van een literatuurproductie. De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (1979) is wat dat betreft spraakmakend. De keuze voor zogenaamd minderwaardig werk van de Nederlandse Vijftigers en bijvoorbeeld het aantal geselecteerde gedichten per auteur deden nogal wat stof opwaaien in de Nederlandse literatuurkritiek.
De samenstelling van een strenge selectie uit een omvangrijk dichtwerk, zoals uit dat van Antjie Krog (meer dan twee decennia geleden), laat de strategieën en esthetische smaak van de bloemlezer zien. Zo betreurde jij dat uit die meesterlijke bundel Lady Anne, bekroond met haar eerste Hertzogprys – zoals bekend later gevolgd door een onderscheiding voor Mede-wete) – maar één gedicht is geselecteerd. Waarmee Komrij in jouw visie geen recht deed aan het dichtwerk. Welke zijn volgens jou selectiecriteria die ten grondslag liggen aan de tekstselectie die Komrij hanteerde en vooral: welk beeld van Krogs werk komt eruit naar voren?
Robert: Mag ik eerst iets zeggen over de totstandkoming van O wye en droewe land? In 1998 kwamen Tilly Hermans, Laurens van Krevelen, Maarten Asscher, Adriaan van Dis en ik ten huize van uitgeverij Meulenhoff samen om te praten over het plan om een grote bloemlezing uit de poëzie in het Afrikaans in de breedste zin des woords samen te stellen. Ik zou naar Zuid-Afrika gaan om in bibliotheken en archieven te gaan speuren naar geschikte poëzie. Maar niet lang na onze bijeenkomst uitte Gerrit Komrij (die ik toen nog niet persoonlijk kende) zijn belangstelling voor het Afrikaans: in zijn poëzierubriek in NRC-Handelsblad klaagde hij dat je je in Nederland van de ‘dichtkunst van de eskimo’s en de paparapaya’s gemakkelijker op de hoogte kon stellen dan van het werk van de eerste de beste Afrikaanse dichter. … Ik wil morgen naar Zuid-Afrika,’ schreef hij. Daarop besloten Van Dis en ik om onze plannen bij te stellen, want een zwaargewicht als Komrij, daar konden wij wel tegenop, maar twee dikke bloemlezingen uit de poëzie in het Afrikaans, dat was een beetje te veel van het goede. Wij besloten ons in overleg met de uitgever te beperken tot honderd gedichten, met een strenge, maar toch zo breed mogelijke selectie van kwaliteitspoëzie, die recht deed aan de geschiedenis van de Zuid-Afrikaanse dichtkunst. Wij kozen voor plukjes-in-de-tijd, terwijl Komrij zich richtte op een zo compleet mogelijk historisch-letterkundig verantwoorde poëtische inventarisatie.
Ik reisde in de zomer van 1998 twee maanden (juli-augustus) naar Zuid-Afrika (waar het winter was) en bezocht dagelijks bibliotheken in Stellenbosch en Kaapstad, waar ik tientallen en al snel honderden bundels las. Regelmatig stuurde ik dikke pakketten met kopieën van gedichten naar Meulenhoff en Tilly Hermans, die ze ter beoordeling doorgaf aan Adriaan, die vervolgens de helft afwees, soms tot grote ontstemming van mijzelf. Door ons te beperken tot gedichten die iets zeiden over Zuid-Afrika, over de unieke omstandigheden in dat land dat een periode van kolonisatie had ondergaan door Nederlanders en Britten, met alle politieke en maatschappelijke gevolgen – apartheid – van dien, konden wij kiezen wat wij het ‘mooist’, het meest veelzeggend vonden, individuele stemmen die iets hadden te berde gebracht over hun ervaring met het land, het landschap, het leven in dat land. Uiterst subjectief allemaal, natuurlijk, maar niettemin: er zat wel een rode lijn in onze keuze. Wij wilden een staalkaart bieden van het persoonlijkste wat er in het Afrikaans was verschenen, van Eybers tot Sepamla, van Jan Celliers en Boerneef tot aan Loît Sols en Gert Vlok Nel. Van dichters van wie wij vonden dat ze tot de top behoorden, namen wij maximaal zeven gedichten op (van Van Wyk Louw, Opperman, Eybers, Breytenbach en Krog).
Om je vraag te beantwoorden over Komrijs selectiecriteria: ik denk dat hij naar hartenlust heeft gegrasduind in de poëzie in het Afrikaans, een poëzie die al die jaren synchroon met de Nederlandse heeft bestaan, zonder dat die twee toenadering zochten tot elkaar: sterker nog, de afstand die die twee tot elkaar innamen, werd steeds groter. Het is alsof de Nederlands en de (Zuid-)Afrikaanse poëzie met de rug tegen elkaar aan staan in plaats van elkaar in de ogen en in het hart te zien.
Het was Daniel Hugo die Komrij wegwijs maakte in de wereld van het Afrikaans, in de wereld van de dichters in het Afrikaans. Maar de keuze van Komrij vind ik wat hapsnap, ik denk eerlijk gezegd dat hij gewoon de tijd niet had om zich grondig te verdiepen in het werk van politiek geëngageerde dichters als Breytenbach en Krog, om me tot die twee te beperken. Voor O wye en droewe land deed Van Dis de selectie van de gedichten van Van Wyk Louw en Breytenbach, ik die van Krog. Dat had ook te maken met leeftijds-, met generatieverschillen. Van Dis (1946) was verknocht aan, verliefd op zo je wilt, het werk van Van Wyk Louw en Breytenbach, terwijl ik (geboren in 1955) gegrepen werd door de stem van Krog (1952) en door de poëzie van Loît Sols, Gert Vlok Nel, Charl-Pierre Naudé, die ik alle in Zuid-Afrika en Nederland persoonlijk had ontmoet.
Had Komrij moeite om Lady Anne écht goed te lezen, moeilijk als de compacte gedichten in die programmatische bundel zijn? Aan de andere kant: Komrijs eigen engagement blijkt uit zijn keuze uit Krogs politieke gedichten als visioen van ’n nasie en ook nuwe alfabet naast 1995. (Ik herinner me dat Gerrit, die zoals we weten in Portugal woonde, me ooit vertelde ontsteld te zijn geweest over het feit dat er een Salazarplein was in Kaapstad, genoemd naar de Portugese dictator (1889-1970), langdurig premier van de fascistische estado novo.) Ik denk dat hij deze gedichten herkende doordat ze iets zeiden over wat wij in Nederland misschien ook doorvoelden over de politieke realiteit van Zuid-Afrika en in relatie daarmee met die in Portugal en Spanje. In de laatste twee landen hield de dictatuur op te bestaan in 1974 en 1975, waarna de democratie werd ingevoerd; in Zuid-Afrika duurde het tot 1990 voordat aan apartheid een einde kwam, althans in naam. Ik vermoed ook dat Komrij de poëtische kracht zag van ek staan op ’n moerse rots aan die see by paternoster. Maar ik kan me zoals gezegd niet vinden in zijn keuze voor sommige andere gedichten. Ik vermoed dat hij de ‘moederlijke’ Krog plaatste naast de ‘politieke’ Krog zonder goed beseffen hoe die ‘functies’ dooreen liepen. Cru gezegd: dat hij met haar poëzie eigenlijk niet goed raad wist.
Yves: Ook Breytenbach uitte kritiek op de keuzes van Komrij, naast alle waardering die hij voor de criticus en de promotor van poëzie uitsprak. Hij heeft het over bepaalde anekdotische en politieke keuzes uit zijn oeuvre. Ik schrijf erover in mijn binnenkort te verschijnen opstellenbundel Kwintet (2023). Denk je dat bijna een kwarteeuw na de uitgave van De Afrikaanse poëzie, zeker gelet op interessante ontwikkelingen in de literatuur van het Afrikaans de afgelopen jaren, een nieuwe bloemlezing zich opdringt. Met aandacht voor de meerstemmigheid, gekleurdheid en meertaligheid van de Afrikaanse poëzie. De bloemlezing van Komrij is, ondanks onmiskenbare en literair-historische merites, gedateerd: ze biedt een persoonlijk gekleurd beeld, van een belangstellend buitenstaander met zijn eigen premissen en poëtica, van literairen ontwikkelingen die niet langer actueel zijn, of beter: een (canoniek) beeld dat dringend moet worden geactualiseerd. Moet een Komrij 2.0 hiermee aan de slag?
Alfred Schaffer
Robert: Ik denk dat het na ruim een kwarteeuw inderdaad tijd is voor een herijking. Komrij legde met zijn uitputtende zoektocht naar de poëzie in het Afrikaans de kiem voor verdere ontwikkeling. In een nieuwe editie van De Afrikaanse poëzie moeten accenten misschien worden verlegd, keuzen herzien, hier ingekort, daar uitgebreid, weer elders worden toegevoegd. Ik zou Alfred Schaffer voorstellen als Gerrits ideale opvolger. Een bloemlezer moet doorkneed zijn in de literatuur die hij bloemleest. Hij moet elke smaak, elke dichter, elk gedicht kunnen plaatsen in het grote geheel, de grote namen recht doen, zonder de kleinere stemmen uit het oog te verliezen.
Besluit
Dit korte vraaggesprek handelt over een particuliere lezing van de poëzie van Antjie Krog en het image dat in Komrijs Afrikaanse poëzie is geconstrueerd. In het recent verschenen nummer van Zacht Lawijd. Literair-historisch tijdschrift, ter gelegenheid van de herdenking van het overlijden van Komrij tien jaar geleden, besteedt geen aandacht aan de bloemlezer uit de Afrikaanse dichtkunst. De speciale aflevering van het periodiek is online beschikbaar en werpt een licht op enkele fascinerende aspecten, doorgaans veel minder belicht, in Komrijs werk. Zoals de misogynie, in een bijdrage van Renée van Marissing, die zo nadrukkelijk gearticuleerd wordt in het verzameld werk.
Noten
Aan de bloemlezing is in het Komrij-nummer van De Parelduiker (2017) aandacht besteed (zie Neerlandistiek: https://neerlandistiek.nl/2017/05/gerrit-komrij-nummer-van-de-parelduiker/). Ik schreef erover op Versindaba: https://versindaba.co.za/2017/07/25/yves-tsjoen-reflecties-op-gerrit-komrij-en-zuid-afrika/.
De citaten uit de lyriek van Krog, hier als tussentitels gebruikt, zijn ontleend aan ‘grond’ (Gedigte 1989-1995, 1995, p. 72) en ‘transparant van die tongvis’ (Lady Anne, 1989, p. 92), niet geselecteerd door Komrij maar dus wel in de bloemlezing O wye en droewe land (resp. p. 150 en p. 145).