Binnen tien dagen hield schrijver Arnon Grunberg twee prestigieuze lezingen. De eerste, tijdens de nationale Dodenherdenking op 4 mei in de vrijwel verlaten Nieuwe Kerk in Amsterdam, werd live uitgezonden en door zo’n 3,5 miljoen kijkers gevolgd. Deze lezing oogstte veel lof, maar veroorzaakte ook ophef.
De tweede lezing, de Abraham Kuyper-lezing, vond op 14 mei plaats in de lege aula van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit optreden werd door het brede publiek nauwelijks opgemerkt. Toch getuigen beide lezingen van dezelfde grondhouding: intellectuele onafhankelijkheid.
Arnon Grunberg (Foto: YouTube)
Sinds hij in 1994 op 20-jarige leeftijd debuteerde met de autobiografische roman Blauwe maandagen lijkt het wel alsof alles wat Arnon Grunberg (1971) aanraakt, in goud verandert. Elk nieuw boek geldt als een literaire gebeurtenis, de literaire prijzen hopen zich op, en toen Grunberg in 2000 een roman onder pseudoniem publiceerde, dreigde hij zelfs voor de tweede keer bekroond te worden met de Anton Wachterprijs, de prijs voor het beste debuut. Zijn roman Tirza (2006), die in een enquête onder schrijvers, recensenten en academici in 2006 werd uitgeroepen tot “belangrijkste roman van de 21e eeuw”, verscheen ook in Afrikaanse vertaling.
Grunberg groeide op in een Joods gezin dat zwaar getraumatiseerd was door de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader zwierf van het ene onderduikadres naar het volgende; zijn moeder was een overlevende van het vernietigingskamp Auschwitz. De oorlog speelt een belangrijke rol in Grunbergs oeuvre. Misschien maakte de 4 mei-lezing daardoor op lezers die zijn werk kennen, dit jaar wel nog meer indruk dan anders.
“Deze herdenking is ook een waarschuwing”
In zijn 4 mei-lezing – vanwege de coronacrisis dit jaar zonder publiek – staat Grunberg stil bij de twee vragen die in Nederland elk jaar rond Dodenherdenking gesteld worden: wát herdenken we, en waarom is dat nog steeds van belang? In het jaar dat Nederland 75 jaar vrijheid viert, zijn deze vragen relevanter dan ooit.
Grunberg stelt voorop dat herdenken “meer zou moeten zijn dan een ritueel”. Er gaan steeds meer stemmen op die beweren “dat we het verhaal over de oorlog en de Joden nu wel kennen”. Ook wordt er beweerd dat mensen rituelen en gemeenplaatsen nodig zouden hebben om gevoelsmatig afstand te creëren tot de gebeurtenissen van toen. Omdat de verschrikkingen van de Holocaust zó heftig waren dat alleen de gedachte eraan al nauwelijks te verdragen valt.
De mogelijkheid om weg te kijken is een luxe die Grunbergs moeder en haar generatiegenoten niet hebben gehad. Zij droegen de herinnering aan deze verschrikkingen hun hele leven met zich mee. Grunberg neemt dan ook geen genoegen met veilige rituelen en gemeenplaatsen. Herdenken, vindt hij, zou “verlangen naar kennis in zich moeten dragen”. En daarom confronteert hij het publiek met genadeloze eerlijkheid met de verhalen van ooggetuigen. Die verhalen mogen niet afgezwakt of verhuld worden. Ze zijn pijnlijk, erkent Grunberg. “Maar als we helemaal niet ziek worden van die 20ste eeuw, vrees ik dat er niets herdacht is en al helemaal niets begrepen.”
Dat brengt Grunberg op de vraag waarom herdenken nog altijd nodig is. Herdenken is pas zinvol als je ook stilstaat bij de gevaren van de eigen tijd, zegt hij. “Niet ziek worden zou weleens een symptoom kunnen zijn van wegkijken, van ontkenning,” aldus Grunberg. “Herdenken is altijd ook een manier om aan te geven wie je níét wenst te zijn, maar wie je toch meent te kunnen worden.”
Grunberg waarschuwt dat wij allemaal medeplichtig zouden kunnen worden, net zoals de brave Duitse burgers die in de jaren dertig Hitler aan de macht hebben geholpen; “gewillige en minder gewillige helpers” die de ogen sloten voor wat hun Joodse landgenoten werd aangedaan.
Want vandaag de dag wordt er nog steeds weggekeken, stelt Grunberg. Als voorbeeld noemt hij de antisemitische haatmails die hij ontvangt. Het is een onderwerp waar hij niet graag over praat. Maar die mails zijn symptomatisch van het huidige klimaat in Nederland, waarin mensen denken dat ze straffeloos anderen, en zelfs hele bevolkingsgroepen, mogen beledigen.
Op dit moment zijn het in de Nederlandse samenleving vooral mensen met een Marokkaanse achtergrond die als groep negatief worden weggezet. Grunberg vindt dit een gevaarlijke tendens. “Het is ook logisch”, zegt hij, “dat als er gesproken wordt over bepaalde bevolkingsgroepen op een manier die doet denken aan de meest duistere tijd uit de twintigste eeuw, als dat gewoon is geworden, er vroeg of laat op die manier ook weer over Joden gesproken kan worden. Voor mij was het van begin af aan duidelijk: als ze het over Marokkanen hebben, dan hebben ze het over mij.”
.......
“Als ze het over Marokkanen hebben, dan hebben ze het over mij.”
.......
Grunberg haalt de Italiaanse schrijver Primo Levi aan, net als Grunbergs moeder een overlevende van Auschwitz. Levi schreef: “Ik kan niet begrijpen, niet verdragen dat men een mens beoordeelt niet naar wat hij is, maar naar de groep waar hij toevallig toe behoort.”
Woorden kunnen “giftig” zijn, waarschuwt Grunberg. Daarom vindt hij het een verontrustende ontwikkeling dat sommige politici met hun uitspraken bijdragen aan een klimaat waarin het beledigen van zekere bevolkingsgroepen normaal lijkt te zijn geworden.
Grunbergs 4 mei-lezing maakte veel reacties los, positief én negatief. Kritiek was er vooral op de koppeling die hij leek te maken tussen de Jodenvervolging in de oorlog en de discriminatie tegen Nederlanders met Marokkaanse wortels nu. Dat Grunbergs bezorgdheid van de verruwing van het discours in Nederland niet onterecht is, bleek wel uit een aflevering van het praatprogramma Op1 (8 mei), waarin Grunberg en Abdelkader Benali, een Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst, onder vuur werden genomen door het Rotterdamse gemeenteraadslid Joost Eerdmans, een erfgenaam van het gedachtegoed van de omstreden politicus Pim Fortuyn. Het feit dat Eerdmans op televisie zoveel ruimte kreeg, illustreert hoe algemeen aanvaard het is geworden om in het openbaar discriminerende uitspraken te doen.
Op 4 mei zelf kreeg Grunberg na de kranslegging en de twee minuten stilte bij het monument op de Dam echter al meteen bijval van koning Willem-Alexander. Die zei in zijn toespraak: “Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet ‘normaal’ maken wat niet normaal is.”
Blinde gehoorzaamheid
Grunbergs Abraham Kuyper-lezing van 14 mei – de afsluiting van Grunbergs jaar als writer in residence (“Vrije Schrijver”) aan de Vrije Universiteit, eveneens in Amsterdam – laat zich minder makkelijk navertellen dan zijn 4 mei-lezing. Uit de nabespreking tussen Grunberg en hoogleraar Nederlands Jacqueline Bel en schrijfster Christine Otten bleek echter dat de lezing opgevat kan worden als een pleidooi voor een kritische en onafhankelijke geesteshouding.
In zijn Abraham Kuyper-lezing treedt Grunberg in gesprek met het Bijbelverhaal over Abraham en Isaak (Genesis 22:1-13) en tevens met het boek Vrees en beven (1843) van de Deense filosoof en theoloog Søren Kierkegaard. In het verhaal stelt God Abraham op de proef door hem te bevelen om zijn geliefde zoon Isaak te offeren. Abraham aarzelt geen moment, zo groot is zijn “blinde gehoorzaamheid” aan God. Op het laatste moment stuurt God echter een engel om te voorkomen dat Abraham zijn zoon vermoordt.
Kierkegaard beschouwt Abraham als een held van het geloof. Grunberg is het daar niet mee eens. Als de engel niet tussen beiden was gekomen, had Abraham zijn zoon vermoord. Dat maakt Abraham in de ogen van Grunberg tot een “potentiële moordenaar”. “Toch blijf ik deze vader […] als een moreel vernietigd mens zien wiens gehoorzaamheid en resignatie niet voortkomen uit een absurd vertrouwen maar uit een gebroken-zijn, uit gewoonte allicht,” schrijft hij. “Hij volgt de stem van God niet omdat hij het absurde vertrouwen bezit, maar omdat hij de kracht, de moed en de overtuiging miste om opstandig te zijn.”
Anders dan de Abraham van Kierkegaard kiest Grunberg ervoor om zelfstandig en kritisch te blijven nadenken, zelfs als dit betekent dat hij de meest vreselijke waarheid onder ogen moet zien. “Ik moet mij verhouden tot mijn angst en tot al het mogelijke, tot de geschiedenis. […] Ik ben verloren, dat is het uitgangspunt. Vanaf daar is veel mogelijk.”
Buro: IG