.....
“Je hoeft niet onmiddellijk een ‘politieke’ dichtbundel te schrijven om een duidelijk engagement uit te dragen, denk ik. Het zingen van de wereld is volgens mij dan ook een zeer geëngageerde bundel die volop de kaart trekt van het respect voor de planeet waarop wij leven.”
.....
Het zingen van de wereld is Marc Tritsmans se twaalfde bundel. Telkens, in openbarende oomblikke in sy gedigte, wys die digter dat die wêreld veel meer aandag en respek van ons vra en verdien. Hy het Willem de Vries se vrae oor die bundel beantwoord.
Jou jongste bundel, Het zingen van de wereld, is nou in Afrikaans as Die singende wêreld (Naledi) te lees. By navraag het Daniel Hugo gesê hy het die hele bundel vertaal omdat die gedigte so naatloos by mekaar aansluit en so ’n suiwer verwoording van jou wêreldbeskouing is. Die singende wêreld hou vir lesers op meerdere vlakke kennismakings in. Het jy al die Afrikaanse vertaling onder oë gehad? Indien wel, wat is jou indruk daarvan en van die taalverwantskap met Afrikaans?
Ik heb de vertaling zeker al onder ogen gekregen. Mijn kennis van het Afrikaans is echter niet goed genoeg om de vertaalde gedichten zelf voldoende genuanceerd te kunnen beoordelen. Uiteraard bestaat er een zeer grote taalverwantschap tussen het Nederlands en het Afrikaans. Dat betekent dus ook dat ik teksten in het Afrikaans, soms met enige moeite, wel degelijk volledig kan begrijpen. Maar het heel eigen idioom van de taal is mij natuurlijk niet vertrouwd.
Ondertussen zijn er echter al wel een aantal recensies van de vertaalde bundel verschenen. Daaruit blijkt dat de vertalingen in Zuid-Afrika, dus door Afrikaanse lezers, wel degelijk als mooie gedichten “op zich” worden beoordeeld. Er wordt ook benadrukt dat de sfeer, het ritme, de toon, het timbre en de vorm van de oorspronkelijke gedichten op een uitstekende manier door Daniel Hugo worden “overgezet” en behouden in zijn vertalingen. Ik kan hier alleen maar heel gelukkig en dankbaar om zijn: eerst omwille van het feit dat Daniel mijn gedichten eerder toevallig heeft ontdekt, vervolgens omdat hij er voldoende affiniteit mee voelde om ze te willen vertalen en ten slotte voor het uiteindelijke prachtige resultaat!
In Yves T’Sjoen se insigryke nawoord in Die singende wêreld skryf hy oor jou poësie onder meer in terme van drumpelervarings. Daarmee saam hang twyfel aan die menslike kennisvermoë, selfs al vind epifaniese momente plaas – daardie oomblikke van openbaring wat net so gou kan verdwyn as wat dit verskyn het. Dit verleen ’n elegiese gevoel aan sommige van die verse. Jou kommentaar hieroor?
Ik schrijf inderdaad vaak over momenten waarop iets zich plotseling aan mij “openbaart”. Dat zijn immers ook de ogenblikken waarop een mens echt voelt dat hij voluit leeft. En dat hoeven geen spectaculaire gebeurtenissen te zijn: zelfs het zien van een merel op zijn nest in het tuinhuis kan zo’n verhevigd bewustzijn veroorzaken.
Als jij met “elegisch” bedoelt dat het gaat om weemoedige teksten die het verlies van vroegere dingen vooral betreuren, denk ik dat het in deze bundel (vooral in de gedichten in “Grondtonen”) om veel meer gaat dan een soort vage weemoed: hier is het eerder een pleidooi om de wereld opnieuw met veel meer aandacht en respect te bekijken; om ons beeld van de wereld niet te laten afhangen van wat men ons voorhoudt dat we “zouden moeten zien”. We moeten opnieuw met eigen ogen leren kijken.
Soms baat dit om ’n kunswerk in terme van ’n ander kunsvorm te beskryf. In musiekterme sou hierdie bundel ook as ’n deurgekomponeerde geheel beskryf kan word. Só beskou, is dit nader aan ’n orkeswerk, liedkuns of kamermusiekstuk, en hoekom? Wat is die hooftemas en refreine in hierdie werk?
Wellicht klinkt in de eerste cyclus “Plaatsbepalingen” wel iets als een symfonisch orkest mee. De volgende cyclus “Grondtonen” is dan eerder een “liedcyclus” waarbij elk lied door een andere stem wordt vertolkt. In “Samenzang” lijkt de term kamermuziek (met een eerder symfonisch slot) dan weer op zijn plaats, terwijl de laatste cyclus “Nagalm” wellicht een koorwerk zou kunnen zijn. Maar tijdens het schrijven van de bundel heb ik me niet echt diepgaand met dit soort doorgedreven vergelijkingen beziggehouden. Het samenstellen (zo jij wil: het componeren) van een bundel gebeurt toch voornamelijk op gevoel en intuïtie.
Ik denk dat de hoofdthema’s duidelijk zijn: het respect voor de wereld in zijn geheel, de samenhang van alle dingen, het feit dat de mens gewoon een onderdeel is van de hem omringende natuur, de breekbaarheid van de mens en zijn leefomgeving, de noodzakelijke aandacht en eerbied die wij, ook voor de ogenschijnlijk onopvallendste dingen, als mens zouden moeten opbrengen. Het is ook gewoon een pleidooi voor wat minder arrogantie: de mens, als soort, zou zich dringend veel bescheidener en terughoudender moeten opstellen ten opzichte van de aarde en haar andere bewoners.
Jy het by ’n geleentheid in Gent gesê jou manuskripte bereik die uitgewer sonder verduidelikende notas. Jy het ook gesê dat jy wel graag lesers ontmoet. Wat voeg optredes en voorlesings by tot ’n bundel, of doen dit in sekere sin afbreuk aan die poësie self?
Ik ben vooral de mening toegedaan dat het de gedichten zélf zijn die lezers (en dus ook uitgevers) moeten overtuigen. Niet de persoon van de dichter is belangrijk, niet allerlei aanbevelingen en interpretaties in de marge. Met andere woorden: de gedichten én de dichtbundel als geheel moeten stevig genoeg in hun schoenen staan.
Bij de verschijning van mijn eerste bundels stond ik zeer weigerachtig tegenover het voorlezen van gedichten. Ik heb echter naderhand ondervonden dat dit voorlezen wel degelijk een grote meerwaarde kan betekenen. Lezers voelen hoe de auteur in en door zijn teksten leeft, ze merken met welke gedrevenheid en eerlijkheid (of niet ...) hij met zijn teksten omgaat.
.....
“Ik denk dat de hoofdthema’s duidelijk zijn: het respect voor de wereld in zijn geheel, de samenhang van alle dingen, het feit dat de mens gewoon een onderdeel is van de hem omringende natuur, de breekbaarheid van de mens en zijn leefomgeving, de noodzakelijke aandacht en eerbied die wij, ook voor de ogenschijnlijk onopvallendste dingen, als mens zouden moeten opbrengen.”
.....
Aan de andere kant doet het voorlezen ook wel afbreuk aan een dichtbundel als (gecomponeerd en samenhangend) geheel. Je moet immers altijd een keuze uit deze gedichten maken zodat het grotere geheel wel verloren gaat.
Ik heb echter al vaak ondervonden dat zich een onverwachte en moeilijk te duiden (zachtere, warmere, intensere ...?) sfeer van het publiek meester maakt op zo’n voorleesavond. Het kan zijn dat ik het mij inbeeld, maar er is het kortstondige gevoel dat de wereld even een gastvrijere plek is geworden waar mensen makkelijker contact zoeken/vinden met elkaar.
Jy werk met konkrete beelding. Dit laat die gedigte funksioneer as beskrywing én omskrywing. Is natuurgedigte vir jou ’n verstaansmiddel, ’n manier van iets van die wêreld te begryp of om aspekte daarvan te benoem? Vertel asseblief hoe jy jou poësie in hierdie verband beskou.
Zonder twijfel zijn gedichten voor mij een manier om vat te krijgen op de wereld die me omringt. Vaak grijp ik terug op de definitie van het woord “taal” zoals het in het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal (Van Dale) zo prachtig geformuleerd wordt: “het op basis van een universeel, aangeboren vermogen gevormde geheel van tekens en regels om deze tot betekenisdragende elementen te combineren waarvan de mens gebruik maakt om zijn gedachten te articuleren, zijn wereld te ordenen en te communiceren”.
Precies die drie doelen probeer ik blijkbaar steeds in en met mijn poëzie te bereiken.
U zal begrijpen dat ik dus niet zo’n fan ben van gedichten die de wereld nog onleesbaarder en onbegrijpelijker willen maken dan hij reeds van nature is.
Jou Afrikaanse vertaler het al werk van verskeie digters uit die Lae Lande vertaal, onder wie Gerrit Komrij (in wie se bloemlesing Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten sewe van jou gedigte opgeneem is), Herman de Coninck, Leonard Nolens, Benno Barnard en Miriam Van hee tel. Vind jy aansluiting by die werk van enige van hierdie digters? Watter ander digters spreek tot jou, en hoekom?
Met elk van de dichters voel ik wel een zekere affiniteit. Maar ook andere dichters spreken me zeer aan: Eva Gerlach (vooral in haar vroegere bundels), Hans Andreus, Rutger Kopland, Ed Leeflang, Hans Faverey (de latere gedichten ...), Gerrit Kouwenaar (ook vooral zijn latere gedichten ...) en uiteraard ook buitenlandse dichters zoals Lars Gustafsson, Wisława Szymborska, Lez Murray ...
.....
“Het zingen van de wereld is onder andere ontstaan uit verzet tegen deze ontzettend arrogante en – uiteraard ook voor de mens – totaal destructieve opvatting.”
.....
Maar over de écht actuele poëzie heb ik niet zoveel te vertellen: ik vind dat alle poëzie de tijd moet krijgen om “uit te rijpen”. Poëzie en hypes gaan niet goed samen. Na een tijdje moet je maar kijken wat er eigenlijk van bepaalde gedichten overblijft. Daar is geen haast bij.
Jy het al verskeie pryse vir jou poësie ontvang, waaronder in 2011 die Herman de Coninck-prys vir jou negende bundel, Studie van de schaduw. Het zingen van de wereld is jou twaalfde bundel. Vertel asseblief iets oor De Coninck se rol in jou digkuns.
Herman de Coninck was vooral een heel belangrijk supporter. Al vanaf 1986, toen ik net aarzelend met het schrijven van poëzie was begonnen, heeft hij me gedurende meer dan tien jaar gesteund en ook met veel volharding – en vaak lange brieven – geprobeerd om me door zijn kritische opmerkingen betere gedichten te doen schrijven. Ik zal die warme betrokkenheid en belangeloze inzet steeds blijven koesteren. Wellicht zou ik het zonder de inbreng van Herman niet hebben volgehouden.
Enkele maanden voor zijn onverwachte dood (in 1997) heeft hij het manuscript van mijn derde bundel (Oog van de tijd) nog van commentaar voorzien. Hij wilde nog zijn overtuigingskracht gebruiken om deze bundel bij een Nederlandse uitgever (Arbeiderspers) onderdak te krijgen. Maar dat is dus niet meer gelukt ... En hoewel ik hem maar één enkele keer in levenden lijve had ontmoet, was zijn dood een grote schok en een erg groot verlies voor me. Zo zie je maar dat je ook door middel van een briefwisseling een zeer innig en waardevol contact met iemand kan onderhouden.
Het winnen van de Herman de Coninckprijs in 2011 was voor mij dan ook de mooist mogelijke bekroning. Het leek wel of wij elkaar toch nog een keer mochten ontmoeten.
Vir Hugo het jou gedigte se vormvastheid en suiwer formulering ’n rol gespeel in sy besluit om die hele bundel te vertaal. Waaruit spruit jou voorkeur om op hierdie manier gedigte te skryf? Watter soort gedig stel aan jou die meeste uitdagings en hoekom?
Het is helemaal geen keuze om op deze of welke manier dan ook gedichten te schrijven. Het is het gedicht zelf (het thema, het onderwerp, de sfeer ...) dat dicteert hoe het moet (kan) geschreven worden. En naarmate een dichtbundel verder vorm aanneemt, is het zelfs de bundel in zijn geheel die bijkomende gedichten in een bepaalde vorm, in een bepaald ritme dwingt. Maar het zijn ook de beperkingen van de dichter zelf die de strakke grenzen trekken. Ook als ik dat graag zou willen kan ik geen gedichten schrijven zoals bijvoorbeeld Ilja Leonard Pfeijffer dat doet. En daar moet ik mij bij neerleggen.
.....
“Deze vervreemding van de ‘natuur’ heeft met zich meegebracht dat het onze soort blijkbaar niets kan schelen dat we op weg naar onze ‘gelukzalige toekomst’ (hoe men zich die dan al zou willen voorstellen ...) de rest van de natuur, die we bijkomstig en blijkbaar minderwaardig vinden, zonder scrupules verpletteren en vernietigen. Deze houding is uiteraard eigen aan de neoliberale en puur economische wereldorde die ons in zijn greep heeft.”
.....
En om op jouw tweede vraag te antwoorden: elk nieuw gedicht stelt telkens opnieuw dezelfde uitdaging. Met elk nieuw gedicht moet je trachten uit te vissen of er ergens binnen in je nog een dichter schuilt. En welke dan?
Wat vind jy tans van die stand en waardering van die poësie in Vlaandere? En is dit steeds so dat digters voel hulle word eers ernstig opgeneem as hulle by ’n (Noord-)Nederlandse uitgewer publiseer?
Ik kan niet ontkennen dat mijn eigen poëzie meer aandacht heeft gekregen sinds mijn bundels bij een Nederlandse uitgever (Nieuw Amsterdam) worden uitgegeven. De laatste jaren zijn er echter opnieuw meer Vlaamse poëzie-uitgevers actief geworden en ik heb de indruk dat de grenzen tussen Vlaanderen en Nederland wat dat betreft nu toch veel vager zijn geworden.
Natuurverse bestaan soos skilderye in die sin dat die blik en beelding daarin die keuse en interpretasie van die kunstenaar weergee. Gaan jy deurentyd bewustelik met hierdie posisie om? Hoeveel van die werk aan ’n gedig is spontaan? Wat daaraan verg die meeste herskrywing?
Uiteraard zijn gedichten bij uitstek (menselijke) artefacten en vormen ze een persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid. In de meeste natuurgedichten probeer ik echter de grenzen van mijn “ik” zoveel mogelijk achter me te laten om dieper door te dringen in wat zich buiten mij afspeelt. De aanleiding van een natuurgedicht is meestal de waarneming van deze natuur waarbij de mens als waarnemer zoveel mogelijk naar de achtergrond verdwijnt.
.....
“En uiteraard gaat het in mijn poëzie ook vaak over het fenomeen van de tijd aangezien de mens (waarschijnlijk) het enige levende wezen is dat zich bewust is van zijn eindigheid. Die tijdens zijn leven ook voortdurend definitief afscheid moet nemen van wie hem lief is/was. En die ondanks dat alles moet proberen zinvol verder te leven.”
.....
Maar het is niet zo dat de waarneming op zich voldoende is om een gedicht te laten ontstaan. Je moet van bij de aanvang van een gedicht (en je weet nooit of deze aanvang ooit een gedicht zal willen worden ...) goed kijken, luisteren en wachten om te weten welke weg de tekst wil/kan uitgaan. Welke eerst onzegbare dingen misschien toch op een welbepaalde manier kunnen worden omcirkeld of benaderd, om welke vorm het gedicht vraagt, welke woorden er vooral niet in thuishoren, welke toon, welk timbre, welk ritme uiteindelijk het enige mogelijke is.
Tussen de “conceptie” en de min of meer definitieve vorm van een gedicht zijn meestal tientallen versies gepasseerd.
Sekere kunstenaars meen dat ’n mens in die aangesig van die oorkoepelende natuurkrisis nie kan skryf oor die natuur soos in voorafgaande dekades nie. Word digters getaak om nou op ’n ander manier te skryf as voorheen? Hoeveel hiervan moet ’n digter of skrywer hom aantrek? Beïnvloed jou dagtaak as milieu-amptenaar jou digkuns in hoe jy jou poësie benader en skryf?
Je hoeft niet onmiddellijk een “politieke” dichtbundel te schrijven om een duidelijk engagement uit te dragen, denk ik. Het zingen van de wereld is volgens mij dan ook een zeer geëngageerde bundel die volop de kaart trekt van het respect voor de planeet waarop wij leven. Dit thema speelt overigens al een grote rol in mijn poëzie vanaf het allereerste gedicht in mijn eerste bundel, De wetten van de zwaartekracht. Niet voor niets is de titel van dit gedicht “Schatbewaarder” en bevat het onder andere volgende regels: “Van dit landschap ben ik de krenterige / schatbewaarder ...” en “Een streepjespak / een hand die schrijft, alles maakt me achterdochtig” om te besluiten met de regel: “Iemand beraamt met zorg de ondergang.”
Dit allereerste gedicht blijkt, als ik mijn poëtische productie tot nu toe overschouw, toen niets minder geweest te zijn dan een visionair leidmotief.
Put jy inspirasie uit ’n bepaalde soort spanning tussen die kulturele en die natuurlike wêreld? Watter soorte kontraste spreek tot jou as digter en hoekom?
Vaak zijn dit toch contrasten met een negatieve connotatie. Het is mijn overtuiging dat de mens zich al te ver van de wereld heeft losgezongen, terwijl hij er (tot aan zijn extinctie) tegen wil en dank toch een onvervreemdbaar onderdeel van zal blijven uitmaken. Deze vervreemding van de “natuur” heeft met zich meegebracht dat het onze soort blijkbaar niets kan schelen dat we op weg naar onze “gelukzalige toekomst” (hoe men zich die dan al zou willen voorstellen ...) de rest van de natuur, die we bijkomstig en blijkbaar minderwaardig vinden, zonder scrupules verpletteren en vernietigen. Deze houding is uiteraard eigen aan de neoliberale en puur economische wereldorde die ons in zijn greep heeft.
Het zingen van de wereld is onder andere ontstaan uit verzet tegen deze ontzettend arrogante en – uiteraard ook voor de mens – totaal destructieve opvatting.
En uiteraard gaat het in mijn poëzie ook vaak over het fenomeen van de tijd aangezien de mens (waarschijnlijk) het enige levende wezen is dat zich bewust is van zijn eindigheid. Die tijdens zijn leven ook voortdurend definitief afscheid moet nemen van wie hem lief is/was. En die ondanks dat alles moet proberen zinvol verder te leven.
Buro: MvH