Le Pont Mirabeau
voor Breyten, eredoctor
Een vuilniszak van een vrouw neemt de trap
in een woonblok: achter haar neigt de zon
ter kimme, de donkere straat is een graf.
Was er voor werkloze moslims van twintig
nu maar een chanson over liefde! Maar de boze
werkloze moslims van twintig zijn schimmen.
De vrouw volgt haar slepende voetstap:
kijk, de punt van een ootmoedig muiltje krult.
Lijkt de man-vrouwverhouding in de banlieue
op de verhouding tussen de oudere dichter
en de studente die haar thesis over hem schrijft?
Wrijft eros langs intellect als een lucifer? U lult.
De uitlaatgassenwind draagt een eenzame bij
naar zijn bloemen; in de nostalgisch kreunende lift
denkt zij aan de spermavlek op haar jurk.
De vrouw heeft haar voordeur in de voorstad bereikt.
Nu kijkt ze door het raam: in de donkere straat
brandt een kapotte lantaarn. Een kat zeikt.
De bibliotheek van de inmiddels honderdjarige Universiteit Stellenbosch, een van de grootste op het Afrikaanse continent, herbergt een rijke verzameling Nederlandstalige literatuur. In een ondergronds complex van kantoren, lees- en werkruimten, gesitueerd onder het iconische rode plein in het hart van de campus, vindt de belangstellende lezer honderden titels van Nederlandse en Vlaamse auteurs. Het is de vaste stek voor deze bezoeker die in stilte schrijvend zijn sporen achterlaat.
Dezer dagen herlees ik er een van de hoogtepunten van de Nederlandstalige poëzieproductie van vorig jaar, zonder meer een magnum opus in het dichterlijk oeuvre: Het trouwservies van Benno Barnard. Voor de duidelijkheid: ik herlees mijn eigen boekexemplaar, voorzien van een citaat door de schrijver ontleend aan WH Auden. Vooralsnog is de bundel niet te vinden op de alfabetisch keurig geordende boekenplanken. Wel tref ik er van Barnard aan: de vroege bundels Een Engel van Rossetti (1981) en Klein Rozendaal (1983), en ook Tijdgenoten (1994). Misschien zijn die bundels wel een schenking van de auteur zelf, toen hij hier in de jaren negentig op schrijverstournee was. Aan het eind van de verzamelbundel Het tongbotje. Gedichten 1981-2005 (2006) staat het gedicht "Origin Stellenbosch", een expliciete referentie aan de Zuid-Afrikaanse passage van Barnard. Met een citaat van de onontkoombare canonieke NP van Wyk Louw. Ik heb de tekst afgedrukt op het achterplat van mijn opstellenbundel Rakelings. Het fragment in Barnards gedicht alleen al is een onderwerp voor een NP van Wyk Louw gedenklezing, en bij uitbreiding: hoe de Zuid-Afrikaanse dichter in vele gestalten bestaat is in Nederlandstalige poëzie.
Origin Stellenbosch
Er is de Rust en Vrede geheten plaas.
Er is het zwembad,
van de tuin de navel vol wijn
die de ijskoude oceaan
achter de violette bergen
weerkaatst.
Er is het obligate minimale van cicaden,
en soms een flard serenade
voor duif.
Er is de lijst van de deur
om het Hollandse interieur
met van de moeder de vrouw
de psalmen, de naaidoos, de tafelmanieren.
Er is het oneindige blauw
dat mijn pik en mijn ik heeft gekrompen
en nu purper geworden is in mijn glas.
Er is Van Wyk Louw:
"Kweek 'n slaaplose agterdog
teen alle stelsels wat die spanning
en tragiek van die heelal wil oplos."
Er is dat doodmenselijke terugverlangen
naar jou.
Bio- en bibliografische context
Benno Barnard is auteur van een veelzijdig en rijk geschakeerd oeuvre dat poëzie, proza, essays, toneelteksten en vertalingen omvat. Naast een belangrijk geluid in het literaire landschap van het Nederlands is de schrijver de voorbije jaren uitgegroeid tot een opgemerkte stem in maatschappelijke debatten over multiculturalisme en de rol van linkse intelligentsia, van religie en andere instituties in het maatschappelijk gesprek. Hij neemt in de publieke ruimte eloquent geformuleerde en stevig onderbouwde, niet zelden gecontesteerde standpunten in.
Barnards literaire werk is essayistisch van aard. De schrijver etaleert in zijn scheppend en beschouwend proza een historisch én kritisch bewustzijn. Hij publiceerde samen met Geert van Istendael Een geschiedenis van België voor nieuwsgierige kinderen (en hun ouders) (2012) en de autobiografie Dagboek van een landjonker (2013). Ook zijn Scheldeboek (Escaut! Escaut!, 2016) over vijf Franstalige Vlaamse dichters van het fin de siècle en het begin van de twintigste eeuw kan worden genoemd. Boeken zoals Het gat in de wereld (1993), Door God bij Europa verwekt (1996) en de verzamelbundel Eeuwrest (2001), een "genealogische autobiografie", zijn indrukwekkende autofictionele geschriften met een inzichtelijke en persoonlijk betrokken kijk op de geschiedenis van België en Europa: "België is een bastaard, door God bij Europa verwekt, een imbroglio van talen, grenzen en doorgangswegen, het geliefkoosde slagveld van de grote mogendheden, natuurlijk, en desondanks de laatste witte plek op de kaart van dit continent." Barnard is evenwel vooral, in allereerste instantie, een dichter. Het dichtwerk is de kiem van zijn schrijverschap. Hij publiceerde een zestal dichtbundels, verzameld in Het tongbotje. Vorig jaar is Het trouwservies aan die lijst toegevoegd. Als dichter produceert hij een volkomen eigen geluid, zijn poëzie neemt een particuliere positie in de hedendaagse Nederlandstalige literatuur in. Aanvankelijk, in de jaren zeventig, stond Barnard geboekstaafd als neoromantisch dichter, zoals Komrij, Kopland en Korteweg. Een melancholieke toon is zijn poëzie niet vreemd. Karakteristieken zijn fijnzinnige ironie en ook wel humor, een sterk visuele beeldentaal, eloquente formuleringen, vloeiend geritmeerde woordmuziek (de dichter werkt doorgaans met rijmschema’s en altijd weer regelmatige metrische patronen die nergens als geforceerd overkomen), en al even kenmerkend een parlandostijl.
Breyten en een existentialistische vergelijking
Terug naar Het trouwservies. In de kritische receptie, in zoverre daarvan sprake, is gewezen op de ontroerende vader- en dochtergedichten, in memoriampoëzie voor Guillaume van der Graft (Willem Barnard) en Anna Barnard. De verzameling biedt natuurlijk méér dan een collectie van gestileerde autobiografische reflecties, de strot dichtknijpende verzen. In de derde afdeling "Bloemen en onkruid" staat het gedicht "Le Pont Mirabeau", opgedragen aan "Breyten, eredoctor". Laat mij er bij wijze van vroeg verjaardaggeschenk voor Breyten Breytenbach, jarig op 16 september, enkele bespiegelingen aan wijden. Zoals bekend ontving Breytenbach in december 2014 van mijn Gentse alma mater de institutionele titel van doctor honoris causa. De tekst refereert weliswaar niet aan dat heuglijke moment. Er komen in de titel en de zes strofen verwijzingen voor naar Parijs, sinds 1961 pied-à-terre van de in ballingschap gegane dichter en schilder Breytenbach. Overigens is het pont dat het vijftiende en zestiende arrondissement van Parijs verbindt de meest literaire van alle bruggen over de Seine. De titel verwijst naar het gelijknamige gedicht van Apollinaire in de bundel Alcools (1913). Er wordt trouwens beweerd dat het deze brug is waar Paul Celan de dood tegemoet sprong in de nacht van 19 en 20 april 1970. Ook de Franse levenszangers Léo Ferré en Georges Brassens hadden iets met die brug Mirabeau.
"Le pont Mirabeau", een klassiek vormgegeven gedicht van soepel geritmeerde terzinen, is geen opmonterend lied. De scène is de zwartgeblakerde banlieue van de lichtstad, een oord van mistroostigheid en uitzichtloosheid. Met "de donkere straat [als] een graf", "de nostalgisch kreunende lift" en "de donkere straat / [met] een kapotte lantaarn". Alles is verweerd en vervallen, zelfs de liefde die niets méér, o treurnis, dan een "spermavlek" achterlaat.
In het gedicht staat een opmerkelijke vergelijking. In de passage over "werkloze moslims van twintig", meteen daarna schimmige "boze werkloze moslims van twintig" genoemd, vernemen we dat "een chanson over liefde" hen vreemd is. Ik denk dan willekeurig aan een lied van Léo Ferré. De vrouw sleept zich intussen voort in haar helletocht door de onderwereld. De verteller vraagt zich af of "de man-vrouwverhouding in de banlieue // op de verhouding [lijkt] tussen de oudere dichter / en de studente die haar thesis over hem schrijft". Is er sprake van ongenaakbaarheid, onbereikbaarheid, een vergeefse spanning, zoals "eros [wrijft] langs intellect als een lucifer?" Deze suggestie wordt meteen de kop ingedrukt door de ontnuchterende vaststelling "U lult". In de fantasierijke vergelijking, bij wijze van contrast, wordt verwezen naar de plek in Parijs waar Breytenbach zijn atelier heeft, het artiestenarrondissement vlakbij Jardin du Luxembourg, en dus net niet de banlieue die nadrukkelijk met de hel in verband wordt gebracht. De "uitlaatgassenwind" en de vertrekkende studente kunnen daaraan refereren. In die "hem" kun je ook wel "hel" lezen, als een verschrijving. Dit zou dan een fraaie existentialistische dimensie zijn in de beschrijvende passage: de studente die haar scriptie schrijft over de hel, "l’enfer, c’est les autres" van JP Sartre, en niet zozeer over hem ("de oude dichter").
"Le Pont Mirabeau" komt voor in een cyclus waarin wel meer parlandistisch gestileerde teksten baden in een sfeer van ontoereikendheid en zelfs melancholie. Waarin de nachtzijde van het bestaan, vanitasmotieven en andere beelden van vergankelijkheid figureren, doorgaans niet zonder een laag ironie (zoals "Bij een verouderd graf"). Het zijn maar wat losse gedachten die zich daar in de leeszaal van de bibliotheek JS Gericke over gedichten draperen.
Breyten is een woord
Het is een uitdagende heuristische taak alle opdrachtgedichten voor Breytenbach in de Nederlandstalige poëzie op te sporen. Zoals, ik som maar even op, in het werk van Herman de Coninck, Roland Jooris, Jan Kal, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert, Bert Schierbeek, HC ten Berge en Eddy van Vliet. En vervolgens de beeldconstructies poëticaal te lezen. Wat ik nu maar de Zuid-Afrikagedichten noem (ook Peter Verhelst kan aan het rijtje worden toegevoegd), laten zien hoe beelden van het land op de zuidelijke punt van Afrika in de Nederlandse literatuur circuleren. Iedere dichter vormt eigen images, poëticaal gekleurd doorgaans als deel van een bundel. Dat het Breytenbachgedicht "Le Pont Mirabeau" deel uitmaakt van de bundelcompositie Het trouwservies is niet zonder betekenis. De vergelijking waarvan hier sprake zegt veel over artistieke waardering. Het citaat van Auden dat Benno Barnard in mijn exemplaar neerschreef, luidt als volgt: "And the crack in the tea-cup opens / A lane to the land of the dead". Het trouwservies is de meest intimistische en tegelijk overweldigende bundel in het oeuvre van deze dichter.
Het is kortom tijd een vertaling uit het werk in het Afrikaans beschikbaar te stellen. Een bloemlezing voor de Afrikaanse lezer uit Barnards poëzie voegt veel toe aan eerder verschenen Afrikaanstalige anthologieën uit werk van onder anderen Komrij, Kopland, Nolens en Van hee, vertaald door Daniel Hugo en uitgegeven door Protea Boekhuis van Nicol Stassen. Barnard is een markante belangrijke stem in de literatuur van de Lage Landen. Daarenboven neemt Barnard, jarenlang woonachtig in Antwerpen en Brussel (thans in East-Sussex, UK), een interessante positie in tussen twee culturen. Dat de naam resoneert in literaire kringen in Zuid-Afrika vang ik telkens weer op bij elke passage bij Tuin van Digters in Wellington.
Het programma De Poëzieverdieping op de leeszolder van het Poëziecentrum (Gent) besteedt op donderdag 11 oktober uitgebreid aandacht aan Het trouwservies van Benno Barnard.
Buro: NM