Cultuur-identitair denken als “oneindig en doelloos proces van metamorfose”
Een veelgeciteerd en fel besproken opstel van Breyten Breytenbach is getiteld ‘De Afrikaner als Afrikaan’. De tekst is opgenomen in Notes from the Middle World. Het is een bijdrage met een boeiende wordingsgeschiedenis, een soort pensée in progress. Breytenbach heeft gedurende jaren zijn lezing herzien, aangevuld, bijgewerkt. Naar aanleiding van een gecontesteerde toneelopvoering gaf de schrijver in maart 1998 in Johannesburg de toespraak ‘Andersheid en andersmaak (Rondom taal)’. Twee maanden later werkte hij inzichten verder uit in een rede op Zanzibar (‘The Afrikaner as African’). Een bijgewerkte versie is ook gepresenteerd in Stuttgart. In maart 1999 heeft de schrijver de tekst vervolgens omgewerkt tot ‘Die Afrikaner as Afrikaan (andersheid en andersmaak)’ (lezing in Potchefstroom). De bijdrage is tot slot opgenomen in Parool/Parole. Versamelde Toesprake/Collected Speeches (2015, blz. 87-98), met name de tekstversie geleverd op Zanzibar op vraag van GORIN (Gorée Institute) en de Council for the Development of Social Science Research in Africa (COESRIA). Voor de bibliografische referenties ben ik schatplichtig aan Francis Galloway, redacteur van Parool/Parole.
In de Nederlandse vertaling van de bijdrage streepte ik onder meer de volgende zinnen aan: “Vroeg ik hoe de bastaard-identiteit tot stand komt? Door te vermengen, door anders te maken, door het doorleven van pijnlijke, aangename of schandelijke transities van het bekende naar het onbekende […], door kansen te grijpen, door niches te bevolken en tussenruimten in kaart te brengen, door te bewegen, steeds verder te reizen, door de wind te leren lezen, door confrontaties, worstelingen en conflicten aan te gaan. De bastaard heeft denk ik een verhevigd zelfbewustzijn, als pathologie en als paspoort, en is zich de vluchtigheid van dat zelfbewustzijn allicht bewust”. Vier pagina’s verder staat: “Identificatie – of beter: herkenning – is belangrijk voor de bastaard, als een spiritueel maar ook ruimtelijk proces”.
Middle Worldness & Middle Worlders
De verwijzingen naar de bastaard als een hybride of gecreoliseerd personage, reizend in een tussenruimte, zeggen alles over de liminale positie waarin het subject zich bevindt. In een nog te verschijnen artikel over Alfred Schaffer en de “tussen-in” ruimte, “ergens nergens” (de titel van de herdruk in 1983 van Neem mij terug, Suriname (1974), het romandebuut van de Surinaams-Nederlandse auteur Astrid Roemer), refereer ik aan de liminaliteit-theorie van de antropoloog Victor Turner. Turner baseerde zich hiervoor op Les rites de passage van Anton van Gennep. Nomadische figuren bewegen in de tussenruimte: zij is de habitat van zwervers, vagebonden en met een term van Breytenbach “onburgers” van de Middle World. In de bijdrage voor Stilet (2022) resumeer ik de drie fasen die door Turner worden onderscheiden: de pre- en post-liminale fase, waarin een individu zich conformeert aan maatschappelijke structuren, regels en verwachtingen. In wat Melt Myburgh in de dichtbundel Oewerbestaan (2010) treffend een “standplaats van omsingelde gedagtes” noemt. In de overgangsfase onttrekt het subject zich aan dergelijke normen en hiërarchische structuren. Iedereen is gelijk in een samenleving die ongedifferentieerd is, relatief niet-gestructureerd. Turner spreekt in Dramas, Fields, and Metaphors (1974) over “communitas”: het samenleven in even-waardigheid, liminaal en ambivalent. Zich bewust van een niet classificeerbare of maatschappelijk recupereerbare tussenpositie. Louise Viljoen (Universiteit Stellenbosch) werkte in haar bijdrage over Breytenbach als liminale figuur, gebundeld in Die mond vol vuur (2014), dergelijke concepten en bevindingen verder uit met verwijzingen naar de lyriek.
Wanneer Breytenbach in zijn essay over “de Afrikaner als Afrikaan” spreekt over tussenruimten, het lezen van de wind en “de vluchtigheid van [het] zelfbewustzijn, ook een voortdurende staat van transitie, sluit die inschatting van de “bastaard-identiteit” naadloos aan bij wat in de auteurspoëtica kernbegrippen zijn zoals metamorfose en het kameleontische. In de Middenwereld zijn alle individuen gelijkwaardig. Ze worden zoals gezegd “onburgers” genoemd, omdat ze zich distantiëren tegenover en niet laten inkapselen door de wetten van een burgerlijke samenleving. In zijn Fernando Pessoa-lezing (7 oktober 1996), getiteld ‘(Notes from the Middle World)’ en evenzeer opgenomen in Parool/Parole, omschrijft Breytenbach de binnengrenzen van de Middenwereld. In vragende vorm noteert hij, met een verwijzing naar Leonardo da Vinci:
[T]he un-citizen [is] not just a garden-variety internationalist, perhaps a multi-cultural person with a hyphenated identity? No, because you can be all of that without leaving your shared premises of prejudice. A universalist then? No, because ‘universal values’ (as embodied in l’homme universel) are well understood to be Western universalism is represented (I’d say) by a French-bound point of departure. Surely a cosmopolitan of the déclassé intelligentsia, and how does he differ from what used to be termed ‘displaced persons’? Indeed, the Middle World has affinities with all these categories, but the above terms are fairly precisely circumscribed in specific periods and situations. (Parool/Parole, p. 71)
Om te besluiten: “To be of the Middle World is to have broken away from the parochial, to have left ‘home’ for good (or for worse) while carrying all of it with you, and to have arrived on foreign shores (at the outset you thought of it as a ‘destination’, but not for long), feeling at ease there without ever being at ‘home’”. Homeless en displacement, ontheemding als een manier van zich thuisvoelen dus. Verder preciseert Breytenbach in de tekst van zijn Pessoa-lezing “further characteristics of a Middle World resident”, eigenschappen die perfect aansluiten bij de omschrijving van de “un-citizen” die we bij Turner vinden.
Het is de wereld van misdeelden en misvormden, dwazen en buitenstaanders, degenen die geen sociale rang of stand hebben. Die “tussen-in”-positie maakt het voor deze subjecten makkelijker om “out of the box” te denken, zich niets gelegen te laten liggen aan conventies en systemisch denken. Vanuit de pre- en post-liminale positie worden zij als inferieur en zelfs marginaal beschouwd. Ze worden neergezet als ongeleide projectielen, wereldvreemd en bizar, als dwarsliggers en sybarieten. Alleen getuigt een dergelijke inschatting van een morele superioriteitsgedachte. Filosofen, kunstenaars en schrijvers worden tot die categorie gerekend omdat sommigen zich niet wensen aan te passen en weigeren opgelegde (maatschappelijke) verwachtingen in te lossen. Zij bewegen zich in een liminale ruimte die open en “pluraal” is. Niet in een marginale ruimte die zoals Turner benadrukt veeleer moet worden gezien als een gesloten en binair systeem (ten opzichte van het centrum of de gestructureerde samenleving). Elders is méér geschreven over de bewuste tussenpositie, de beweeglijkheid in het denken en het schrijven van Breytenbach. In Rites de passage heeft Van Gennep het over drie fasen (“afscheiding”, “transitie” en “re-integratie”), met als overgangsmoment de liminale toestand. In de ruimte van Breytenbach is het de Middenwereld.
De essayist Breytenbach schrijft vanuit een dergelijk scherp bewustzijn. Hij creëert gedichten en grafisch werk die getuigen van een liminaal besef. Méér nog: de principes of vooronderstellingen die ten grondslag liggen aan het pan-Afrikaans Gorée-instituut (GORIN) zijn hierop gebaseerd. Veel gedichten getuigen van deze tussenpositie, de weigering om zich te laten ringeloren door sociale verwachtingen en rigide maatschappelijke structuren. Woordvogel is niet toevallig een van de heteroniemen van de schrijver. Het vogelmotief is dan weer een topos in het schilder- en schrijfwerk. Het reismotief is naast noties als beweeglijkheid, transitie en het veranderlijke een hoofdmotief in diens werk dat zich onafgebroken afzet tegen statische, gefixeerde beelden.
Afrika als cultureel hybride
In het literair werk van Breyten Breytenbach nemen eiland- en Afrika-gedichten een prominente plaats in. Naast het gedicht ‘Gorée-uren’ [‘Gorée-ure’], in het Nederlands vertaald door Krijn Peter Hesselink en opgenomen in de afdeling ‘De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven’ in de verzamelaar De windvanger. Gedichten 1964-2006 (2007), zijn er de vele reisverslagen en beschouwende bijdragen van Breytenbach over het voormalige slaveneiland Gorée in The Middle World Quartet, door Hesselink in het Nederlands vertaald. De hybride tekstconstructie omvat Intieme vreemde (2006; Intimate Stranger, 2005), Woordvogel (2008; A Veil of Footsteps (Memoir of a Nomadic Fictional Character), 2007) en Berichten uit de Middenwereld (2010; Notes from the Middle World, 2009). De windvanger, oorspronkelijk Windcatcher (2007), maakt als eerst verschenen deel de Middenwereld-tetralogie compleet. Opmerkelijk is overigens dat de samenstelling van de Zuid-Afrikaanse editie Die windvanger (2007) afwijkt van de Amerikaanse en de Nederlandse uitgave.
Voor een onderzoek in de Middenwereld-teksten naar de beeldvorming van Afrika, in het bijzonder van “het eiland”, moeten vooral Woordvogel en Berichten uit de Middenwereld worden gelezen. Hierin komen opstellen voor over reizen in Afrika, beschrijvingen van mensen en onderwerpen uit het leven, reflecties over plaatselijke culturen en gebruiken, voornamelijk in de bundel Woordvogel. Verder zijn er opstellen met richtinggevende titels, zoals ‘Een verbeelding van Afrika’ en hier al eerder vermeld ‘De Afrikaner als Afrikaan’ (in de Nederlandstalige bundel Berichten uit de Middenwereld). Breyten Woorddwaas spreekt herhaaldelijk de ‘Lezer’ aan en deelt zijn bespiegelingen – letterlijk ‘Spiegelnotities’ – over Afrika. Zoals eerder gesteld moeten naast de lyriek en de narratieve en beschouwende teksten ook essays, toespraken en andere lezingen, onder meer verzameld in Parool/Parole, in het discursieve onderzoek worden betrokken.
Breytenbach is een denker over Afrika. Hij manifesteert zich als rondreizend nomade, zoals in fysiek-geografische als in artistieke zin, die in alle genres kritisch reflecteert over sociale misstanden, particuliere volksgebruiken en rituelen op het Afrikaans continent. Hij is een schrijver en kunstenaar die de verbeelding van Afrika als ultieme streven heeft, hoe uiteenlopend de beeldvormingen (met de nadruk op beweging) ook zijn in de loop der jaren. Breyten Woorddwaas noteert over Gorée: “Het is een eiland, een schip op zee en een plaats waar winden hun herinneringen komen koesteren en laten ritselen. Waar slavendrijver en slaaf hun speeksel en hun zaad en hun bloed hebben vermengd”. Hij stelt vervolgens: “Dus is het voor mij een plaats, een eiland van de Middenwereld, waar de dialectiek tussen ruimte en beweging kan worden uitgespeeld” (blz. 269). De Middenwereld, bevolkt door de Middenburgers, is een biotoop waar geen compromissen worden gesloten, waar de creativiteit en de verbeelding niet aan (bureaucratische) banden worden gelegd. Het is precies wat Gorée, bij uitbreiding Afrika, voor de schrijvende ik betekent, wat hij de schrijvers aanwezig in het Gorée-instituut voorhoudt: “dat ze met de adem die hun werk tot leven wekt Afrika zouden moeten verbeelden”. We moeten als schrijver van Afrika “een horizon van verbeelding en hoop [scheppen]. Hoe complex Afrika ook is, “afgrijselijkheid, waanzin en schoonheid” – is het belangrijkste begrip van Afrika: “creativiteit” (blz. 70).
Tegen de “pensée unique”
Niet alleen zorgt Breytenbach in zijn werk voor generische hybriditeit: hij vermengt genres en tekstsoorten. Hij stelt (cultureel bepaalde) genreconventies steeds weer ter discussie. Ook de eentaligheid haalt hij over de hekel: net als Antjie Krog bepleit hij meertaligheid, het “multi-lingual citizenship” (https://humanistischverbond.be/blog/1052/meertalig-burgerschap/). Opmerkelijk is niet alleen hoezeer zijn literaire werk metatalig is, maar ook hoe multi-linguïstisch Breytenbachs schrijven.
Over eentaligheid vraagt Breyten Breytenbach zich in Notes from the Middle World (2009) af: “Wat als er niet één gedeelde taal in deze wereld was maar evenveel talen als onburgers? Wat als niemand elkaar kon verstaan? Wat als de Middenwereld een toren van Babel was […]?” Om te besluiten: “Gebakken lucht is niet het uiteindelijke gevolg van Middenwereldbewoners zonder gemeenschappelijke taal, maar is juist een uiting van la pensée unique, de enkele taal van opgelegde consensus en conventionele, politiek correcte hersenspoeling”.
Zowel de schilderijen van Breyten Breytenbach met het prominente vogelmotief als het literaire werk met alle beeldassociaties thematiseren het zwerversbestaan, de outsider en de vagebond, beklemming, dood en verval. Maar evenzeer, in de bewoording die de kunstenaar hanteert, “het ochtendlicht, beweging, sociale kritiek, memorie, verbeelding, bewustzijn en geweten”. En natuurlijk de liefde, getuige de verzamelbundel Lady One met “99 liefdesgedigte” (2000). Boven alles construeert Breyten “de Middenwereld-identiteit”. De schrijver en schilder verzetten zich met pen en penseel tegen de conventies en de verstikkende burgerlijke middelmaat. Als reiziger in de imaginaire maar levensnoodzakelijke Middenwereld leiden zijn personages een nomadisch bestaan. Zij streven naar individuele ongebondenheid, een vrijheid van denken, spreken en handelen. De Middenwereld is een habitat waarin niets onwrikbaar vaststaat, waar geen ruimte is voor een moreel superioriteit-denken, waar het individu ambivalent kan zijn en zich niet op een identiteit laat vastpinnen.
In dit mini-essay hanteert ik het begrip “liminaliteit” in culturele en maatschappelijke zin. Turner geeft er ook een ideologische invulling aan, door bijvoorbeeld te verwijzen naar perioden van revolutie en politieke omwenteling, historische verschuivingen in de maatschappij. Ook dit zijn “rites de passage”. Deze invulling is van toepassing op Breytenbachs denken. Wie het artistieke en schrijfwerk bestudeert, moet er zich terdege rekenschap van geven dat het politiek bewustzijn – in de breedste zin – het literaire werk al bijna zestig jaar voedt en gestalte geeft, sinds het debuut Die ysterkoei moet sweet en Katastrofes (1964).
Ter afronding
Tot slot een citaat uit ‘Zelfportret/dodenwake. Gedachten over autobiotrofie’: “Ik ben ervan overtuigd dat het leven, net als de definities waarmee we dat proberen stil te zetten (begrijpen betekent de dood), een oneindig en doelloos proces van metamorfose is, al mag ik verdomme hopen dat dat een nauwgezette zoektocht naar plotselinge overgangen en breuklijnen veronderstelt”.
Noten
Eerder maakte ik notities over het Middenwerelddenken van Breytenbach naar aanleiding van een interpretatie van het gedicht ‘Dansen’, de openingstekst van de opstellenbundel Notes from the Middle-World, het derde deel van The Middle World Quartet. https://voertaal.nu/ter-gelegenheid-van-een-verjaardag-laudatie-voor-breyten-breytenbach/ (16 september 2021)
Breyten Breytenbach, Parool / Parole. Versamelde Toesprake / Collected Speeches. Francis Galloway (red.). Kaapstad: Penguin Random House, 2015.
Louise Viljoen, ‘Die skrywer as liminale figuur’, in Idem, Die mond vol vuur. Beskouings oor die werk van Breyten Breytenbach. Stellenbosch: SUN MeDIA, 2014, 173-194.
Met dank aan Marni Bonthuys en Alwyn Roux.
- Binnenkort verschijnt Brevier. Over taal, burgerschap en Breytenbach (Skribis, Gent), een carnet met satellietteksten die najaar 2022 mijn Breytenbach-onderzoek flankeren. De monografie Kwintet, een bundel met opstellen over literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands, in het bijzonder Breyten Breytenbach en de Lage Landen, is gepland begin 2023 (W∞lf, Antwerpen).