Breytenbach notitie#11: Ampie Coetzee schrijft Breyten Breytenbach

  • 0

Van links naar rechts: Ampie Coetzee, Breyten Breytenbach en Kerneels Breytenbach (Foto: 2008, Izak de Vries)

...
“En juist daarom mag jouw stem niet verloren gaan.”
...
  1. Poetry International

Poetry International in Rotterdam is een vrijplaats voor het woord, een van de meest gerenommeerde poëziefestivals in de wereld dat inmiddels meer dan vijftig jaar bestaat. Zuid-Afrikaanse dichters zijn er graag geziene gasten: Gabeba Baderoon, Breyten Breytenbach (vele keren genodigd), Ronelda Kamfer, Keorapetse Kgositsile, Antjie Krog (vier deelnames!), Mazise Kunene, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, Mongane Wally Serote en Gert Vlok Nel.

Van 14 tot 22 juni 1996 vond voor de zevenentwintigste maal Poetry International in De Doelen plaats. Ook in Maastricht en in Antwerpen is een luik van het PI-programma georganiseerd. Bij die gelegenheid trad Breyten Breytenbach op als deelnemer aan een vertaalworkshop die helemaal was gewijd aan zijn poëzie. Het was al voor de vierentwintigste keer, sinds de editie van 1972, dat in de schoot van het internationaal poëziefestival een vertaalproject plaatsvond. In datzelfde jaar 1972 was Breytenbach de initiatiefnemer van een manifestatie “Protest in Poëzie’, samen met Mahmud Darwish, Mazise Kunene, Wole Soyinka en de actrice Aspasia Papathanassiou.

In de brochure is Breytenbach voorgesteld als “één van de meest inspirerende dichters van het festival”. Al sedert 1971, met name de tweede editie van Poetry International, trad Breytenbach op in Rotterdam. Nog vele optredens zijn gevolgd, voor en na de gevangenisjaren. Breytenbach is uitgenodigd door de organisatoren, de directeur Martin Mooij en namens de Rotterdamse Kunststichting Adriaan van der Staay. Over zijn betrokkenheid bij Poetry International en bij DAM, “an international review of poetry” en waarvoor hij in de Advisory Board zetelde, is een afzonderlijk artikel te schrijven. Toen DAM is uitgegeven, verbleef hij als gedetineerde in de gevangenis in Pretoria. Samen met C. Buddingh’, Hans Magnus Enzensberger, Seamus Heaney, Octavio Paz, Vatko Popa en Edoardo Sanguineti zetelde hij in het adviescomité. De eerste editie van DAM (1980) verscheen onder de redactie van Martin Mooij, Laurens Vancrevel en Adriaan van der Staay. Bijzonder zijn de in de rubriek ‘Work in Progress’ afgedrukte gevangenisgedichten ‘Taalstrijd’, ‘Vriespunt’ en ‘Hoor Here’, in een vertaling van Anthony Akerman. Ook aan het tweede nummer van DAM. Poetry International Documents (1981, red. M. Mooij en A. van der Staay), uitgegeven één jaar voor de vrijlating en toen hij het Poetry International Eregeld toegewezen kreeg, staat de naam van Breytenbach vermeld. Vanaf 1996 maakt Breytenbach deel uit van een adviesgroep van Poetry International, bestaand uit Yehuda Amichai, Remco Campert, Lars Gustaffson, Seamus Heaney, Judith Herzberg, Miroslav Holub, Makoto Ooka, Eduardo Sanguineti, Bert Schierbeek en Leo Vroman.

Breytenbach maakte voor de vertaalwerkswinkel van 1996 een selectie uit zijn poëzie. In het project zijn “herdichtingen” gemaakt “in alle talen, die op Poetry vertegenwoordigd zijn”. De leiding was volgens de brochure in handen van Robert Dorsman en Georges Lory. Op 22 juni, de slotavond van het evenement, zijn de resultaten van het vertaalwerk gepresenteerd in aanwezigheid van Breytenbach. Voor de vertaalworkshop zijn telkenmale dichters uitgenodigd, Poetry-deelnemers die soms niet eerder zelf vertalingen hebben gemaakt. Doelstelling was “aandacht te vragen voor poëzie uit een klein taalgebied, een moeilijk toegankelijk taalgebied of van een bedreigde taal”.

  1. Inzicht in de samenstelling van Die hand vol vere (1995)

Dat jaar is Breytenbach ook toegesproken door Ampie Coetzee, al langer een brugfiguur tussen Afrikaans en Nederlands, en een broer van de schrijver. In de catalogus van PI staat ‘Een brief om open te maken’, “Nuweland, september 1994”, in een vertaling van Robert Dorsman. Ampie Coetzee (1939-2020) schreef uitgebreid over de poëzie van Breytenbach en stelde een bloemlezing samen met in het Engels vertaalde gedichten. Ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Breytenbach genoot ik een uitzonderlijke voorrecht deel uit te maken van een panel met Breytenbach en Coetzee, georganiseerd door Catherine du Toit.

Verantwoording en dankbetuiging

In de catalogus van Poetry International, geraadpleegd in het Gentse Poëziecentrum, is de brief gepubliceerd van Ampie Coetzee. Diezelfde brief is een jaar eerder verschenen als het woord vooraf in Die hand vol vere. ’n Bloemlesing van die poësie van Breyten Breytenbach. Met de toelating van Anne-Ghrett Erasmus (Breytenbachsentrum, Wellington), weduwe van Ampie, en de vertaler Robert Dorsman neem ik een transcriptie op van de open brief. Gelet op het belang van Coetzee’s analyserend schrijven, met een combinatie van close reading en intertekstueel lezen, en de diepgaande inzichten in Breytenbachs poëzie presenteer ik hieronder het epistel. Breytenbach-kenners zijn vertrouwd met het schrijven. Op het tijdstip van de brief werkte Coetzee aan de voorbereiding van de vermelde anthologiebundel. De lezer kwam voor een paar uitdagingen te staan. In 1995 verschijnt het selectiewerk met de titel Die hand vol vere. ’n Bloemlesing van die poësie van Breyten Breytenbach (Human en Rousseau, Kaapstad). Coetzee toont zich nieuwsgierig als bloemlezer en benieuwd interpreet van Breytenbachs lyriek. Hij legt de schrijver stoutmoedig (retorische) vragen voor, over het concept van de nomade, het spel met heteroniemen en de intermediale relaties tussen poëzie en schilderkunst, en schuwt een paar kritische bemerkingen niet. Ik kopieer de brief bij wijze van een huldebetoon voor de letterkundige en vooral ook voor de minzame Ampie Coetzee. De man die wilde denken en schrijven tegen de stroom in.

  1. ‘Een brief om open te maken’

Beste Broer,

De eik voor het huis kondigt de nieuwe lente aan: hij zit vol jong groen blad. Overigens weet je maar nooit welke streken het weer in de Kaap nog kan uithalen!

Dit is ook een goede tijd om poëzie te lezen, en ik heb nu alles wat je in dertig jaar tijd aan poëzie geschreven hebt en ik in handen kon krijgen hier. Verzen uit je studentenjaren en gebundelde gedichten die werden uitgegeven door onbekende organisaties in Europa heb ik niet. Als jij vindt dat ook die het verdienen te worden geoogst, dan moet je het maar zeggen. Dan zeuren we net zo lang bij de uitgever om de bundel nog dikker te maken!

Ik ben je zeer erkentelijk dat we uiteindelijk, en vooral nu het hier vrijer aan toegaat – politiek gaat het misschien toch nog de goede kant op –, een bloemlezing uit je werk kunnen samenstellen. De meeste van je bundels – alle in de strijd geboren – zijn niet meer beschikbaar. Misschien betekent dit voor ons het begin van een ander soort strijd. Jouw gedichten vielen altijd samen met wat in het land gebeurde en nu zal je poëzie misschien haar eigen weg gaan. En tegelijkertijd toch ook weer niet veranderen.

Het is geen sinecure om een bloemlezing samen te moeten stellen als het vroegste werk niet meer beschikbaar is. Ook voor de dichter kan dit een nadeel zijn. Want hoe je het ook wendt of keert, we slaan toch aan het canoniseren. Ook al zegt de samensteller: dit is een representatieve keuze uit Breytenbachs poëzie, uiteindelijk zal de inhoud van dit boek toch met die poëzie worden vereenzelvigd. En als de samensteller een verkeerde keuze heeft gemaakt? Het alternatief is een uitgave van het volledige werk. Wellicht dat de uitgever ooit tot die overweging komt, dat zou natuurlijk ideaal zijn. Ik denk echter aan komende generaties die niet van jouw werk kennis zullen kunnen nemen. Het is mij – en jou, dat weet ik – niet te doen om een ‘bijdrage aan de letterkunde in het Afrikaans’. Mij gaat het om een poëtische benadering van bijzondere aard (‘discourse’ is toch zo’n heerlijk woord, of neem Foucault met zijn ‘vorming van discourse’). Woorden als deze klinken zoetjesaan ook als politieke frasen – hol). Het gaat mij om de methode die jij hebt ontwikkeld om met taal om te gaan, waarin de dingen anders worden gezegd, waarin gezegd wordt wat iedereen ergens al weet, maar niet onder woorden kan brengen. Ook andere Zuidafrikaanse [sic] dichters hebben, ieder op hun eigen wijze, geprobeerd hun relatie tot de werkelijkheid tot uitdrukking te brengen. En juist daarom mag jouw stem niet verloren gaan. We hebben alle stemmen nodig, niet de aparte talen, maar de stemmen. Dit is niet de plek om te wijzen op de ontwikkeling in jouw poëzie. Zou er per se sprake moeten zijn van ontwikkeling? Bovendien laat jij zelf toe dat je gedichten zichzelf voortdurend afbreken. Ik ga ook niet doelbewust categorieën aanbrengen in politieke verzen, liefdesverzen, poëzie-over-de-poëzie-verzen, enz. want categorisering werkt misleidend en is oninteressant en in jouw poëzie vloeit alles vaak zo samen dat het aanbrengen van grenzen vragen is om moeilijkheden.

Wat de lezers wellicht zal interesseren, of waarmee lezers die jouw werk niet kennen en voor het eerst geconfronteerd worden met zo’n grote bundeling uit jouw poëzie mogelijk als problemen zullen zien, zijn de volgende punten: jouw rigoureuze benadering van de conventionele verhouding tussen woord en betekenis (tussen betekenaar en betekende), de verwijzingen in je werk, maar ook weer niet allemaal, want schrijvers hebben ook recht op hun geheimen, specifieke problemen die voortvloeien uit het bloemlezen, jouw persoonlijke, bijna fysieke betrokkenheid bij je poëzie, de balling en de nomade in je, en jouw dubbeltalent als dichter en schilder.

Toen je met je eerste gedicht in Die ysterkoei moet sweet, ‘bedreiging van die siekes’, toetrad tot de canon van de poëzie in het Afrikaans, gebruikte je de frase ‘die mond is te geheim om pyn nie te voel nie’, die je later opnieuw gebruikte als motto voor de afdeling liefdesgedichten in dezelfde bundel, maar ook als eerste regel van het gedicht ‘agter vensters’, en als variatie in dat zelfde gedicht: ‘die kamer is te geheim om pyn nie te voel nie.’ Het lijkt wel een refrein. Over de titel van de bundel zwijg ik nog maar. André [Brink] heeft daar al iets over gezegd in zijn Blokboek (Nr 15, 1971). Hij probeert er via Zen een verklaring voor te vinden. Ik vermoed dat het ook iets heeft te maken met de opheffing van gewone semantische betekenissen, van wat we van woorden verwachten: dat ze binnen bepaalde syntactische structuren naar dingen verwijzen. Feitelijk doe jij dat overal in je poëzie – tot de meest recentelijke gedichten aan toe. Neem bijvoorbeeld het gedicht ‘in baie lande is dit vroegaand’ uit Nege landskappe, waarin die regel weer terugkeert, opnieuw als refrein: ‘In baie lande is dit vroegaand nog donker’. Dit soort regels, ook ‘die mond is te geheim…’, kun je niet lezen binnen normale betekenisconventies. Maar toch ‘begrijp’ ik ze, al moet je me niet vragen hoe. Kun je zoiets aanvoelen, heb jij het zo aangevoeld, ben je voorbij de grenzen van de conventionele betekenis gegaan? (Zoals Van Wyk Louw stelt: ‘iets wat om die grense flikker van my duister woorde’.) Ik vraag het maar, omdat het een belangrijk kenmerk is van je poëtische techniek: alles uit woorden te [puren], onze conventionele omgang met betekenis te verstoren – en ik heb het nu niet over het simpelweg spelen met woorden.

Dan zijn er in je werk verwijzingen, die niet noodzakelijk literaire verwijzingen zijn. In Huis van die dowe is er de betekenisvolle weergave in jouw verschillende ‘artes poeticae’, van een gedicht dat wordt geschreven onder een vruchtenboom in de regen. Hier komt men in conflict met een perceptie van de werkelijkheid. Moeten we surrealistisch ‘denken’ om de onmogelijkheid ervan in te zien? Of gaat het daar juist om: het onmogelijke? Dan is er je vrije omgang met Bijbelse verwijzingen: in ‘bedreiging van die siekes’, de engelen in de oven. Er was toch maar één engel in de oven toen Sadrach, Mesach en Abednego eruit werden bevrijd? Dat zou jij moeten weten. Of werden ze ineens allemaal engelen? En in ‘bloed uit ’n klip’ (Kouevuur) maakt Jezus ‘balletjes’ (deegballetjes?) van steen? Ga je zo ook met andere ‘feiten’ om?

Ik heb ooit eens geprobeerd ‘’n bottel woorde omtrent ’n prent’ in Eklips te ontleden, en steeds stuitte ik op de verwijzing naar de moeder van Utrillo die ‘al om en om op die een uitgeleende been op die perd’ staan. Waarom ‘uitgeleende been’? Of is dat niet belangrijk? Het punt is natuurlijk wel dat het een sleutelgedicht is voor wat betreft het hele gegeven van representatie, en daarover wil ik alles weten wat erover te weten valt. Het gedicht eindigt dan ook met ‘hiermee dan ’n afskrif:’ met een apostrof voor ‘afskrif’. Hebben we destijds, toen we bij Taurus op stokoude schrijfmachines het zetwerk verzorgden van je ‘gevangenisbundels’ een tikfout gemaakt (soms liet je zulke fouten doorgaan, tot ergernis van de kommaneukers!)? En dan eindig je met een dubbelpunt. Verwijst die naar het volgende gedicht (dat hier niet is opgenomen) of naar alle gedichten? Nog even over Eklips. In 15 ‘herfs nou: newel om die bergvou in die môre’ – wat is een ‘sramana’? En wat is ‘nekra’ in (‘Yk’)? Of moet ik mijn huiswerk beter doen?

Mouroir begint met een gedicht in pidgin: ‘song of the masters’. Is dat van jezelf? Want het mag in de bloemlezing niet ontbreken. Als het van jezelf is – neem me niet kwalijk dat ik ernaar vraag – waarom zijn er dan niet meer van. In Buffalo Bill staat een gedicht dat is opgedragen aan Lewis Nkosi: ‘dit is ’n nagtegaal gelede’. Dat is een citaat. Durven we te weten waaruit het komt? Over de titel van die bundel vraag ik me nog steeds af: was het je alleen maar om [c]ummings gedicht te doen als motto? Over verwijzingen zal ik je verder niet lastigvallen.

Dan wat de keuze van de gedichten betreft. Uit een bundel als Lotus is het moeilijk kiezen, omdat de meeste gedichten in afdelingen zijn gerangschikt. Natuurlijk wil de lezer ook uit die bundel iets representatiefs te zien krijgen. Als je de selectie die ik heb gemaakt wilt wijzigen, dan moet je het zeggen. De vijf gedichten in ‘opsystaan’ in Eklips sluiten ook bij elkaar aan. Maar daaruit heb ik alleen ‘toe my moeder sterwende was’ gekozen. Misschien moeten ze er allemaal in. Wat vind jij? ‘Hart Winter’ uit (‘Yk’) is ook zo’n geval, maar hier vind ik het moeilijk om een gedicht voor plaatsing in aanmerking te laten komen. Moet je dan de hele afdeling weglaten, of alle gedichten eruit opnemen? En ‘tuin’, ‘idille – met ekskursies’, ‘minotaur’ uit Buffalo Bill houden ook allemaal verband met elkaar. Misschien moet de lezer maar zelf kennisnemen van de andere gedichten. Het gedicht ‘hulle vertel, skepperbesie, die óú mense vertel’ komt al in Seisoen in die Paradys voor. Het dook op in de Nederlandse bundel Met andere woorden en opnieuw in Soos die so, waaruit ik het gekozen heb. Is dat de laatste versie? Nog een onduidelijkheid: het viertalige pidginversje van Mozart aan het einde van Nege landskappe, is dat het einde van het gedicht ‘portret van ’n landskapskilder’, of tevens het einde van de hele bundel?

Dan het ‘Vooraf’, uit Boek, dat ik daarom opneem omdat het zoveel zegt over je ‘kreatiewe isolasie’ ten opzichte van de bronnen die je gebruikt (maar als je de bundels van die ongedanste dans leest, dan valt weer op dat je jezelf helemaal hebt weggeschreven!). Dat gedicht – een apologie – verschaft mij een aanknopingspunt voor een belangrijke kwestie waarover ik je gaarne iets wil vragen. Jij zegt in dat gedicht: ‘Wanneer ek my hand op die papier lê/om iets van die ek te ontbloot of – wanneer die hand/op eie houtjie… ’n flarde/van die eie of ’n eie ek probeer neerpen’. Daar staat meer dan alleen maar dat lyrische poëzie doorgaans in een relatie met het persoonlijke staat. Vanaf je allereerste gedicht was jij, Breyten Breytenbach, altijd aanwezig (weet je nog hoe A.P. [Grové] je beschuldigde van ‘pens en pootjies binne die gedig’? En we konden hem destijds niet van repliek dienen, omdat we toen te weinig van dergelijke dingen afwisten). En in een van de meest recentelijke gedichten, ‘jaarverslag uit die hart se streke’ (Nege landskappe) ben je nog steeds aanwezig, met andere namen en al. Gebeurt dat gewoon, of doe je het expres? En hoe valt dat te rijmen met het postmodernistische concept van ‘de auteur is dood’? Ik ken je cynisme ten aanzien van het postmodernisme – maar of je nu wilt of niet: je poëzie heeft er wel veel van weg, wat textuur betreft althans. Misschien maak je de auteur juist dood door Breytenbach, Bietjiebees, Brodebreek, Babbeldors, en al die anderen deel te maken van het gedicht, en niet de ‘schepper’, die van buitenaf neerkijkt op zijn schepping?

En dan de namen. Wist je dat je met al die namen in je poëzie wellicht ergens aansluit bij het gebruik van de naam in de ‘Izibongo’ waar de naam van het subject – in dat geval het afwezige subject – voor de luisteraars tevoorschijn wordt getoverd? Of speel je maar wat met namen, als onderdeel van een poëtisch proces? Er bestaat natuurlijk een hele filosofie omtrent de naam – maar daar zal ik niet op ingaan.

Nadat je als jongeman (we worden écht óùd, hoor) besloten had om Zuid-Afrika te verlaten, ben je aan zeen reis begonnen die nog altijd voortduurt en die in ballingschap geëindigd is. Je poëzie zit vol met reizen (vooral in de bundel Kouevuur). Maar buiten de fysieke reizen, buiten het feit dat je reiziger bent, komt er nog iets bij: het concept ‘nomade’ – een woord dat je uiteindelijk zelf noemt in een gedicht (‘ons keer terug na die nomaad se plaas/van vertwyfeling…’ blz 114, Nege landskappe). Ik heb zo’n vermoeden dat je, filosofisch gezien zeg maar, iets meer bent dan alleen maar wereldreiziger. Vooral ook in het licht daarvan dat Nietzsche in de moderne Franse filosofie ook gekoppeld wordt aan het begrip nomade (zie het werk van Gilles Deleuze daarover). Houd je er een levensfilosofie op na die uit het nomade-zijn ontwikkeld is? En houdt die verband met ballingschap?

Een laatste vraag. De overeenkomst tussen je poëzie en je schilderkunst is onmiskenbaar. Je bent niet alleen dichter en schilder, je schrijft ook visueel, en er bestaan raakvlakken tussen de beeldspraak van je schilderijen en die van je gedichten (misschien vooral voor wat betreft het ‘surrealistische’ en het fantastische). Je hebt er weleens over gesproken in een lezing. Wat ik wil vragen is: de werkelijkheden die die twee media, het woord en de verf, scheppen, zijn toch werkelijkheden van geheel andere aard – de een ervaart de toeschouwer onmiddellijk en bijna in een soort van totaliteit, terwijl de andere zich door de lezer als het ware alleen maar lineair laat beleven. Vind je het niet tegenstrijdig om met twee zulke verschillende media te werken die zich zo anders laten beleven en heel verschillende werelden scheppen?

Mijn broer, als je vindt dat ik te veel vraag, antwoord dan niet. Dan publiceren we deze brief toch – als zoektocht, om achter de vele vlakken van de waarheden van jouw zoeken te komen.

Hartelijke groeten,

Ampie Coetzee

 

Recent is het essayboek Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach (Skribis, Gent, 2023) uitgegeven. Deze bijdrage maakt deel uit van een tweede werkschrift, Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent), dat begin 2024 als een satellietboek wordt geconcipieerd van de binnenkort te verschijnen academische opstellenbundel Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands (W∞lf, Antwerpen, 2023).

  • 0
Verified by MonsterInsights
Top