Emigreren naar Zuid-Afrika? "Doe het niet, Jan!"

  • 0

In september 2018 promoveerde Annemiek Recourt aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over het leven van de Nederlandse literator Jan Greshoff. Tegelijk verscheen de handelseditie van haar dissertatie: Moralist van de ontrouw. Jan Greshoff (1888-1971). Wie dit boek leest, raakt vooral onder de indruk van de tragiek van de landverhuizer. Wie vertrekt, komt nooit meer thuis.

Jan Greshoff / Foto: NALN [CC BY-SA 4.0], via Wikimedia Commons

Als Jan Greshoff in mei 1939 met zijn vrouw Aty en zijn zonen Jan en Kees naar Zuid-Afrika vertrekt, bevindt hij zich op het hoogtepunt van zijn literaire roem. In de dertig jaar die aan zijn vertrek voorafgingen, bekleedde hij zo ongeveer elke denkbare positie in de Nederlandse literaire wereld: dichter, journalist, criticus, essayist, uitgever, redacteur, bloemlezer, vertaler en nog veel meer.

Hij was bevriend met vrijwel alle grote Nederlandse en Vlaamse schrijvers van zijn tijd, onder wie Jacques Bloem, Adriaan Roland Holst, Arthur van Schendel, Menno ter Braak, Edgar du Perron, Hendrik Marsman, Simon Vestdijk en Willem Elsschot. Greshoff was, zoals hij tegen het einde van zijn leven ook zelf zou inzien, maar een minor poet. Zijn betekenis lag volgens Recourt vooral in zijn rol als “initiator, katalysator en promotor”.

“Van de klaver naar de biezen”

De directe aanleiding voor Greshoffs besluit Europa de rug toe te keren, is duidelijk: de naderende oorlog. Greshoff is er al vroeg van overtuigd dat oorlog onafwendbaar is en hij is bang dat zijn zonen gemobiliseerd zullen worden.

Er speelt voor Greshoff echter ook iets fundamentelers mee. Dat is zijn teleurstelling over het verval – in zijn ogen – van de Europese beschaving. Greshoff kwam uit de gegoede burgerij en hij had het negentiende-eeuwse Bildungsideaal met de paplepel ingegoten gekregen. Hij zag zichzelf graag – zoals de titel van Recourts boek aangeeft – als ongebonden intellectueel, een vrije, kritische geest. Maar de deftige wereld die Greshoff gekend had, moest begin twintigste eeuw plaatsmaken voor massificatie en nivellering. Dit was zijn Europa niet meer.

Een ontmoeting met de Afrikaanse schrijver C.M. van den Heever brengt Greshoff op het idee dat Zuid-Afrika niet alleen veilig is, maar dat hij daar vanwege de taalverwantschap tussen het Nederlands en het Afrikaans ook goed zou kunnen aarden. De bedoeling is dat het gezin tijdelijk zal gaan. Het is maar voor een paar jaar, houden ze elkaar voor. Greshoffs literaire vrienden zijn er ondertussen van overtuigd dat Greshoff het in Zuid-Afrika niet lang zal uithouden. “Doe het niet, Jan”, waarschuwt Willem Elsschot, “want je loopt van de klaver naar de biezen”.

Een strijd van zestig jaar geleden

In Kaapstad wordt Greshoff als een beroemdheid binnengehaald. De Greshoffs verbazen zich erover dat de cultureel geïnteresseerde Afrikaners meer van de Nederlandse literatuur afweten dan zij van de Afrikaanse literatuur. Al snel raakt hij bevriend met de dichters van Dertig en hun entourage: N.P. van Wyk Louw en W.E.G. Louw, I.D. du Plessis, Boerneef, boekhandelaar Gerrit Bakker en taalkundige Canis Scholtz. Later zal D.J. Opperman daar nog bij komen. Maar het is vooral met “Wijk” (N.P. van Wyk Louw) dat Greshoff een bijzondere intellectuele vriendschap ontwikkelt.

In Kaapstad belandt Greshoff, door zijn vriendschap met de Dertigers, tot zijn verrassing middenin een literaire revolutie. Dat lijkt opwindend. Maar al snel realiseert Greshoff zich dat de idealen waar de Dertigers naar streven – een autonome literatuur, los van volk en vaderland, individuele expressie en vrije versvorm – in Nederland door de Tachtigers al bereikt zijn. In Greshoffs ogen loopt de Afrikaanse literatuur zestig jaar achter; de strijd van zijn nieuwe vrienden is niet zíjn strijd. Toen hij nog in Brussel woonde, had hij neergezien op de Vlaamse literatuur. “Welnu”, schrijft hij vanuit Kaapstad aan Menno ter Braak, “de Vlaamsche litt. is op haar beurt iets koninklijks, iets Himalaya-achtigs van vernuft, kennis en karakter bij de Z. Afr. vergeleken!”

Greshoff is verstandig genoeg om verzoeken van Zuid-Afrikaanse tijdschriften om recensies over Afrikaanse literatuur te schrijven, van de hand te wijzen. Hij weet dat hij dan aangezien zal worden voor een arrogante Nederlander die wel even zal vertellen hoe het moet. Kritiek, besluit hij wijselijk, moet uit eigen kring komen. Hoewel hij maar weinig van wat er op dat moment in Zuid-Afrika verschijnt, echt goed vindt, begint hij wel weer onmiddellijk te bemiddelen. Zo vraagt hij Menno ter Braak stukken voor Die Brandwag te schrijven, en probeert hij Nederlandse tijdschriften en uitgeverijen te interesseren voor het werk van Van Wyk Louw, Elisabeth Eybers en C. Louis Leipoldt.

Verstoken van nieuws

Greshoff belandt in een vicieuze cirkel. Hij mist Europa en dus vindt hij Zuid-Afrika maar niets. En doordat hij in Zuid-Afrika niet kan aarden, mist hij Europa nog meer. Europa, dat zijn vooral zijn vrienden, zoals Ter Braak, Du Perron, Marsman en Van Schendel. De mailboot wordt de navelstreng die hem met het moederland verbindt. Wat hem nog verder van zijn omgeving vervreemdt, is dat in Kaapstad niemand zich zorgen lijkt te maken over de naderende oorlog.

Nadat de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland zijn binnengevallen, komt er abrupt een einde aan het briefverkeer tussen Zuid-Afrika en Europa. Berichten uit het oorlogsgebied dringen nog slechts mondjesmaat door. Greshoff maakt zich ernstig zorgen over het lot van zijn vrienden. Het nieuws over de dood van Ter Braak en Du Perron, die beiden de veertiende mei zijn gestorven, bereikt hem pas op 29 juli, en het nieuws over Marsmans dood op 21 juni komt op 7 augustus in de Kaap aan.

Marsman is gestorven toen hij per schip vanuit Frankrijk onderweg was naar Engeland. Vandaar zou hij verder varen naar Zuid-Afrika. Greshoff en zijn Kaapse vrienden hebben een steunfonds opgericht met het doel Marsman naar Zuid-Afrika te halen. Later ontstaat het plan ook andere Nederlandse schrijvers en kunstenaars te helpen. Een van de projecten om geld in te zamelen is de publicatie van de bloemlezing Tussen die engtes. ’n Afrikaanse versameling ten behoewe van Nederlandse skrywers.

Om den brode 

De verhuizing naar Kaapstad heeft meer gekost dan de Greshoffs hadden verwacht, en Jan moet voortaan als broodschrijver door het leven. Vanwege de oorlog kan hij niet langer in Nederlandse en Vlaamse kranten en tijdschriften publiceren. Op zoek naar nieuwe afzetmogelijkheden vertrekt hij eind 1940 met Aty naar Nederlands-Indië. Daarbij koestert hij het idee dat, nu Nederland en Vlaanderen gebukt gaan onder de bezetting, de overzeese gebieden – Nederlands-Indië, Suriname en de Antilliaanse eilanden – samen met Zuid-Afrika de “fakkel” van de Nederlandstalige cultuur brandend moeten houden.

Hoewel hij achteraf zal terugkijken op zeven “heerlijke maanden”, loopt de reis op een teleurstelling uit. Enerzijds is er in het wereldje van koloniale ambtenaren en rijke planters nauwelijks belangstelling voor literatuur. Anderzijds nemen progressieve schrijvers als Rob Nieuwenhuys, Willem Walraven en Bep Vuyk – Nederlanders die in Indië wonen – het Greshoff kwalijk dat hij, in zijn ijver om nieuwe opdrachtgevers te vinden, nogal opzichtig zou hebben geprobeerd om juist in die kringen binnen te komen. Dat de verhoudingen in deze koloniale samenleving binnenkort radicaal zullen veranderen, daar heeft Greshoff totaal geen oog voor.

Terug in Zuid-Afrika pakt Greshoff, samen met Henk Mulder (de dichter Willem Hessels), het werk voor de Nederlandse cultuur weer op. Dat resulteert onder meer in De Nederlandse Boekerij van uitgeverij Van Schaik. Van Schaik hoopt met deze reeks de lucratieve Zuid-Afrikaanse scholenmarkt te bereiken. Greshoff maakt zich vooral zorgen om de matrozen aan boord van Nederlandse zeeschepen die vanwege de oorlog niet naar huis mogen en nu van lectuur verstoken zijn. Ook regelt hij Nederlandse en Afrikaanse bijdragen voor overzeese tijdschriften als De Fakkel in Nederlands-Indië, De Stoep op Curaçao en Knickerbocker Weekly in New York. En hij waagt zich, onder het pseudoniem Kees Konyn, voor het eerst aan polemische beschouwingen over Afrikaanse literatuur.

Aan zijn geldzorgen komt tijdelijk een einde wanneer de Nederlandse regering in ballingschap hem een baantje bezorgt bij het Netherlands Information Bureau, gevestigd in het mondaine Rockefeller Center in New York. Deel van de overeenkomst is dat hij de hele middag aan zijn eigen literaire werk mag besteden. Toch heeft hij alweer snel genoeg van zijn keurige kantoorbaan, hij wil terug naar zijn ongebonden bestaan in Kaapstad. Voor Greshoff is het nooit goed. Hij lijdt, volgens Recourt, aan “repos ailleurs”: de rust is altijd elders.

Spruitjesgeur

Na de oorlog besluiten Jan en Aty Greshoff vanuit New York niet terug te keren naar Europa, maar naar Zuid-Afrika. Een praktische reden is dat hun zonen daar wonen. Maar Greshoff is ook bang voor wat hij in Nederland zal aantreffen. Het land is bezig met Wederopbouw. Er heerst armoede, allerlei producten zijn nog op de bon, en uit de brieven die hij uit Nederland ontvangt, stijgt een onmiskenbare spruitjesgeur op. Op een kritisch geluid zit niemand te wachten.

Er is nog geld over van het steunfonds. Daarom nodigen Greshoff en zijn Kaapse vrienden twee Nederlandse schrijvers uit om na de oorlog in Zuid-Afrika te komen aansterken. In 1946 maakt Adriaan Roland Holst een uitgebreide lezingentournee door Zuid-Afrika, in 1948 volgt J.C. Bloem. Hoewel de Zuid-Afrikanen hun optredens prachtig vinden, is de komst van de twee dichters geen succes. Ze zijn nauwelijks geïnteresseerd in wat Zuid-Afrika aan cultureel leven te bieden heeft.

Om contacten met nieuwe uitgevers en redacties aan te knopen, gaan Greshoff en Aty in 1947 enkele maanden naar Nederland. De sfeer is er net zo bedompig als hij had verwacht. En het wordt hem niet makkelijk gemaakt. De status die hij voor de oorlog had, betekent nog maar weinig. “Je bent hier natuurlijk een beetje uit de ‘running’ geraakt”, krijgt hij van zijn nieuwe uitgeefster, Alice van Nahuys, te horen.

Nu het contact met Europa hem begint te ontglippen, stort Greshoff zich met nieuwe energie op de Afrikaanse literatuur. Hij treedt toe tot de redactie van Standpunte, probeert het werk van Afrikaanse schrijvers in Nederland aan de man te brengen en regelt in 1948 voor Van Wyk Louw een eredoctoraat aan de Universiteit Utrecht en een audiëntie bij koningin Juliana. “Greshoff is op een hoogstpersoonlijke missie”, schrijft Recourt. “Waren de Afrikaners net als de Vlamingen hem ooit te provinciaals, nu ligt het gebrek aan aansluiting volgens hem bij de Nederlanders, die, eigenwijs als ze zijn, zichzelf overschatten in vergelijking met hun stamverwanten.”

Adriaan Roland Holst, Jan Greshoff en NP van Wyk Louw / Fotobron: Die Afrikaanse Letterkunde in Beeld [Publieke domein], via Wikimedia Commons

Tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1947 heeft Greshoff afgesproken dat hij regelmatig recensies over Nederlandse literatuur zal aanleveren. Daardoor maakt hij kennis met het werk van nieuwe, naoorlogse schrijvers als Gerard Reve, W.F. Hermans, Harry Mulisch, Anna Blaman en Louis Paul Boon. In sommige gevallen is hij wel in staat hun talent te herkennen. Maar hij moet niets hebben van de benepen wereld die ze in hun verhalen oproepen. De poëzie van de Vijftigers vindt hij weinig verrassend. Dat heeft hij voor de oorlog – in de tijd van dada – allemaal al gezien.

Als recensent begint Greshoff zich dus steeds meer te manifesteren als een grumpy old man. Dat neemt niet weg dat hij verantwoordelijk is voor de publicatie van het bestverkochte Nederlandse poëziedebuut uit de naoorlogse periode: Het innerlijk behang en andere gedichten van de jonggestorven Hans Lodeizen. Wat de Afrikaanse literatuur betreft, is hij een van de eersten die het talent van Etienne Leroux ontdekt. “Ek wonder of hy geweet het dat ek in my hele skrywersbestaan nooit ’n enkele oomblik sonder hom was nie”, zal Leroux later over zijn mentor schrijven. “Hy was gedurig die onsigbare leser oor my skouer; die een vir wie ek geskryf het.”

Apartheidspolitiek

Terwijl zijn positie in Nederland afbrokkelt, raakt Greshoff ook in Zuid-Afrika in een isolement. Dat komt vooral door zijn breuk met Van Wyk Louw. Als Louw in 1950 hoogleraar in Amsterdam wordt, krijgt hij een relatie met Sheila Cussons. Greshoff is diep teleurgesteld en laat dit in een brief aan zijn vriend duidelijk blijken. Van Wyk Louw is echter niet gediend van zijn bemoeizucht. Het zal tussen de twee nooit meer goedkomen.

Vanaf zijn aankomst in Zuid-Afrika in 1939 is Greshoffs kijk op de Zuid-Afrikaanse politiek vooral bepaald door de opinies van zijn vrienden. Het is opmerkelijk dat Greshoff nauwelijks met Engelstalige Zuid-Afrikanen omging. Ondanks zijn jaren in New York vindt hij het lastig om zich in het Engels uit te drukken. In Kaapstad beweegt hij zich dan ook in een “bubbel” van Afrikaner-nationalisten. Van Wyk Louw en Opperman zijn lid van de Broederbond.

Greshoff ziet de verkiezingsoverwinning van D.F. Malans Nasionale Party in 1948 in termen van de strijd tussen Boer en Brit. Eindelijk – hij zegt het zijn vrienden na – is de Afrikaner baas in eigen land. Dat de opkomst van de NP vreselijke gevolgen zou hebben voor de zwarte bevolking van Zuid-Afrika, beseft hij niet.

Na de breuk met Van Wyk Louw – een tijd waarin ook zijn contacten met W.E.G. Louw en Opperman verwateren – komt Greshoff geleidelijk los uit hun Afrikaner-nationalistische invloedssfeer. Hij begint dan ook kritischer tegenover het apartheidsbeleid te staan. “Als hij de Treason Trials […] volgt”, schrijft Recourt, “kan hij er niet over uit dat Mandela en zijn kameraden terechtstaan ‘voor meningen, zoo vanzelfsprekend enerzijds, zoo braaf en vriendelijk anderzijds, dat men hen veeleer een belooning voor burgerdeugd zou moeten toekennen. Al deze naturellenleiders prediken samenwerking, naastenliefde en waarschuwen ten sterkste tegen een zwart chauvinisme. […] Wanneer men nu al menschen gaat vervolgen omdat zij op vreedzame wijze een geleidelijke opheffing van misstanden willen bevorderen, zijn wij heel ver van het begrip rechtstaat verwijderd en op de grens van een gevaarlijke waanzin aangeland.’” Tot een krachtige, openbare veroordeling van de Zuid-Afrikaanse rassenpolitiek zal Greshoff echter nooit komen.

Raakvlak

Greshoff stierf in 1971, vervreemd van Nederland, in Zuid-Afrika nooit helemaal aangeland. Annemiek Recourt heeft haar biografie over Greshoff grotendeels gebaseerd op de ontelbare gedichten, artikelen, brieven en dagboeken die hij tijdens zijn leven heeft geschreven.

In deze geschriften betoonde hij zich een kind van zijn tijd. Veel van wat Greshoff schrijft – over de Nederlanders, de Afrikaners, zwarte Zuid-Afrikanen, de inheemse bevolking van Nederlands-Indië – zouden we nu zo niet meer zeggen. Zou dit lijvige boek, dat in Nederland bij Van Oorschot is verschenen, in Zuid-Afrika met even veel vrijmoedigheid uitgegeven kunnen worden?

Het boek roept echter vooral vragen op over de positie van Greshoff en andere transnationale figuren op het raakvlak van Nederland en Zuid-Afrika. In hoeverre zijn we in staat elkaar zonder vooroordelen tegemoet te treden, en zullen we elkaar ooit helemaal begrijpen?

.......................................

Annemiek Recourt, Moralist van de ontrouw, Jan Greshoff (1988-1971). Amsterdam: Van Oorschot, 2018. 864 pagina’s, € 44,99, ISBN 9789028282315.

.......................................

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top