Heeft de neerlandistiek nog een toekomst?

  • 0

“Lang leve de vaderlandse taal en cultuur!?” Dat was de titel van een themamiddag die de Commissie Taal- en Letterkunde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde vrijdag 20 april in Leiden organiseerde. Uitroepteken en vraagteken (in dié volgorde) geven aan dat de positie van de neerlandistiek twee eeuwen na de vestiging van de Nederlandse taal- en letterkunde als universitaire studie in een precaire toestand is geraakt.

Aanleiding voor deze themamiddag was de presentatie van het boek Literature and the Construction of a Dutch National Identity (1780-1830) onder redactie van Rick Honings, Ton van Kalmthout en Gijsbert Rutten. Dit boek bevat twaalf portretten van bekende geleerden uit de beginfase van de Nederlandse taal- en letterkunde, zoals Matthijs Siegenbeek, Johannes Kinker, Pieter Weiland, J.H. van der Palm, Jan Frans Willems en Jeronimo de Vries. Deze letterheren waren niet alleen de grondleggers van de neerlandistiek als universitaire studie. Ze wisten ook een breed publiek aan te spreken. Daardoor hielpen ze mee een Nederlandse identiteit te vestigen, en leverden ze een belangrijke bijdrage aan het Nederlandse nationalistische project van de late achttiende en vroege negentiende eeuw. Als het aan hen lag, zou er beslist een uitroepteken achter de kreet “Lang leve de vaderlandse taal en cultuur” moeten staan.

Twee eeuwen later zijn nut en noodzaak van de beoefening van de Nederlandse taal- en letterkunde (of in bredere zin: de geesteswetenschappen) voor velen helaas minder duidelijk dan voor de “founding fathers” van het vakgebied rond 1800. Dat de neerlandistiek in een existentiële crisis verkeert, bleek vorige week nog, toen er berichten opdoken dat toekomstige leraren met een tweedegraads lesbevoegdheid (voor vmbo en onderbouw havo/vwo) tijdens hun studie niet meer in aanraking komen met literatuur van vóór 1880. Een andere heikele kwestie is de verengelsing van het Nederlandse hoger onderwijs. Inmiddels wordt 23% van de bachelor- en 86% van de masteropleidingen in Nederland alleen nog maar in het Engels aangeboden. In december 2017 luidde Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse Literatuur- en Cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, in de Volkskrant de noodklok omdat een van haar studenten haar masterscriptie over de zeventiende-eeuwse Nederlandse dichter Joost van den Vondel in het Engels moest schrijven.

Veel neerlandici in Nederland maken zich dan ook zorgen over de toekomst van hun vak. Het is geen nieuw probleem (in het verleden werden dit soort geluiden ook al gehoord), maar het is wel urgent. Vandaar dat de Internationale Vereniging voor de Neerlandistiek in augustus in Leuven een colloquium organiseert rond het thema “Nederlands in beweging”. Ook verschijnt er later dit jaar een themanummer van Tijdschrift voor Taal- en Letterkunde dat de toekomst van de neerlandistiek tot onderwerp heeft.

Voorwaarden voor voortbestaan

De themamiddag van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde vindt plaats in de bibliotheek van de Universiteit Leiden, die sinds kort omineus “Leiden University Library” wordt genoemd. (Over de vraag wat dat als afkorting oplevert, is duidelijk niet nagedacht.)

Onderzoeker Gert-Jan Johannes (die in 2007 de studie “Dit moet U niet onverschillig wezen!” De vaderlandse letterkunde in het Noord-Nederlands voortgezet onderwijs 1800-1900 publiceerde) is het meest pessimistisch. Hij plaatst het verval van de neerlandistiek in historisch perspectief en laat zien dat het brede werkterrein waar illustere voorgangers als Siegenbeek en Van der Palm zich in de eerste jaren van de geïnstitutionaliseerde neerlandistiek mee bezighielden, in de huidige tijd steeds verder verbrokkeld is geraakt. Tegenwoordig bezoeken taalkundigen, letterkundigen en communicatiewetenschappers aparte congressen, lezen ze aparte tijdschriften “en komen ze elkaar alleen bij De wereld draait door nog wel eens tegen”. In het voortgezet onderwijs is de literatuur bij het schoolvak Nederlands naar de achtergrond verdwenen en ligt de nadruk op praktische vaardigheden. Aan de universiteiten wordt door sommige hoogleraren Nederlands steeds vaker gekozen voor een brede cultuurhistorische aanpak en valt de traditionele neerlandistiek steeds moeilijker te herkennen. Volgens Johannes bestaat het vak als zodanig dan ook nauwelijks meer. Wat vroeger tot de neerlandistiek behoorde, valt nu vaak onder andere noemers (zoals Cultural Studies). Het voorbeeld van de andragologie, dat aan Nederlandse universiteiten nergens meer als zelfstandige studie wordt aangeboden, bewijst dat een vak wel degelijk kan “vergaan”. Een bijeenkomst als deze themamiddag van de Maatschappij zou volgens Johannes best wel eens het “stervensproces” van de neerlandistiek als vak kunnen begeleiden.

De volgende sprekers laten een optimistischer geluid horen. Odile Heynders, hoogleraar aan de “Tilburg School of Humanities and Digital Sciences” van de “Tilburg University” (zoals de officiële naam van deze universiteit sinds 2010 luidt), stelt de vraag hoe neerlandici zich in deze tijd van globalisering en digitalisering het beste kunnen profileren. Het werkterrein wordt meer multidisciplinair; het soort onderzoek, de data en de uitkomsten veranderen: “Het vak is beweeglijker geworden”. Voor neerlandici zit er volgens Heynders niets anders op dan “meebewegen” met de “fundamentele transformatie van de samenleving” als gevolg van de digitalisering. Op bestuurlijk niveau moet aansluiting worden gezocht bij de sociale wetenschappen, omdat hier in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda de beste kansen voor financiering liggen. Neerlandici moeten duidelijk laten zien waar ze mee bezig zijn en vaker van zich laten horen in het publieke debat.

Roland de Bonth, docent Nederlands aan het Haags Montessorilyceum, geeft een enthousiaste opsomming van allerlei mooie initiatieven die de leraar Nederlands in het middelbaar onderwijs ten dienste staan. Ook hij wijst op het belang van maatschappelijke relevantie. De tijd dat de neerlandistiek vanuit een “ivoren toren” bedreven kon worden, ligt volgens De Bonth ver achter ons. Hij waarschuwt er echter voor dat het schoolvak Nederlands niet gereduceerd mag worden tot vaardigheidsonderwijs ten behoeve van andere vakken. Het vak Nederlands moet inspirerend zijn, iets waar leerlingen plezier in kunnen hebben.

Net als Heynders vindt ook Henk te Velde, hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden, het belangrijk dat beoefenaren van de geesteswetenschappen deelnemen aan het maatschappelijke debat. Zij hebben immers geleerd kritisch met bronnen om te gaan en na te denken over het verleden. Dat geeft hun een instrumentarium in handen waar ze ook in de maatschappij iets mee kunnen. Overigens moet wel bedacht worden dat wetenschappers zelf ook burger zijn, en dat ze die subjectieve positie meebrengen in een debat.

De laatste spreker, de eerdergenoemde Lotte Jensen, is het niet eens met de doorgeslagen verengelsing van het hoger onderwijs in Nederland. Ook maakt ze zich zorgen omdat er binnen de letterenstudies tegenwoordig zoveel aandacht naar de theorieën van bijvoorbeeld Bourdieu, Foucault en Said gaat, dat de tijd die overblijft voor primaire teksten – in haar ogen nog steeds datgene waar het om zou moeten gaan – almaar verder afkalft. Voor zichzelf heeft ze echter een manier gevonden om aan te haken bij de door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek geëiste maatschappelijke thema’s zonder het meer traditionele neerlandistische onderzoek helemaal los te laten, zo klinkt het. Die contextualisering heeft het vak interessanter en uitdagender gemaakt, vindt Jensen.

Neerlandistiek extra muros gaat van kracht tot kracht 

Luisterend naar de verschillende sprekers kun je concluderen dat de neerlandistiek in Nederland misschien nog niet bezig is met een “stervensproces” (Gert-Jan Johannes), maar dat er wel een heroriëntatie nodig is, waarbij er een antwoord moet worden gevonden op tendensen als globalisering, digitalisering en de roep om meer maatschappelijke relevantie. Daarbij moet de “eigenheid in verscheidenheid” (Odile Heynders) van het vakgebied scherper in beeld gebracht worden. Meer zichtbaarheid door deelname aan het publieke debat lijkt een goed begin.

Tot slot is het bemoedigend te kunnen constateren dat het buiten Nederland in ieder geval wél goed gaat met de neerlandistiek. In Vlaanderen is de neerlandistiek als gevolg van cultuurpolitieke motieven nog stevig verankerd. En buiten de Lage Landen, aan universiteiten in bijvoorbeeld Duitsland of Indonesië, bloeit de neerlandistiek als nooit tevoren. Het aantal studenten Nederlands ligt daar vaak hoger dan in Nederland zelf. De internationale zomerschool van de Nederlandse Taalunie die aan de Universiteit Gent wordt gehouden, trekt elk jaar weer 120 enthousiaste studenten uit alle windstreken, met het Nederlands als lingua franca. Uiteindelijk zal de “redding” uit Nederland moeten komen. Maar de neerlandici extra muros zijn op dit moment van vitaal belang voor het voortbestaan van het vak.

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top