Het Algemeen Dagblad noemt haar “vaagtaalspecialist”. Zelf verkiest ze de geuzennaam “kantooramazone”. Journaliste Japke-d Bouma (de d staat voor Doutzen) schrijft voor NRC Handelsblad en NRC.next columns over de dagelijks beslommeringen op kantoor.
Daarvoor put ze niet alleen uit haar eigen ervaring, uit boeken van managementgoeroes en interviews met deskundigen. Veel materiaal ontleent ze ook aan reacties van lezers op sociale media. Als “Japke-d”, zoals ze kortweg genoemd wordt, via Twitter, Facebook of LinkedIn een vraag stelt, levert dat in een mum van tijd een massa antwoorden op.
Verhullend taalgebruik
Hoe vind je zelf dat het gaat? is inmiddels Bouma’s zesde bundel columns. Eerdere boeken hadden titels als Gids voor de kantoorjungle, Werken doe je maar thuis, Ga lekker zelf in je kracht staan, Uitrollen is het nieuwe doorpakken en Mag ik even iets tegen je aanhouden? In haar titels speelt Bouma met kreten die op kantoor veel worden gebezigd. In haar columns probeert ze om modieus, bombastisch en nietszeggend taalgebruik te signaleren, en om te onthullen welke ontluisterende werkelijkheid er achter deze clichés schuilgaat.
“Hoe vind je zélf dat het gaat?”, bijvoorbeeld, is een vraag die dikwijls aan het begin van een functioneringsgesprek wordt gesteld. “Wat moet je dáár nou op zeggen?” moppert Bouma. “Als je antwoordt dat je het wel lekker vindt gaan, komt er in je dossier dat je te weinig aan ‘zelfreflectie’ doet, en als je zegt dat niet alles goed gaat, krijg je een van aantekening dat, euh, niet alles goed gaat. Gek word je ervan. Zo is er natuurlijk nog veel meer gekmakend op je werk. Managers die ‘dagdagelijks’ zeggen bijvoorbeeld. Of ‘we nemen het mee’ – en dat er dan helemaal niks gebeurt.”
Bouma en haar lezers hebben een antenne voor zogenaamde “jeukwoorden”. Enkele hoofdstukken zijn gewijd aan onnodig jargon binnen sectoren als het onderwijs, de zorg, de rechtspraak, de communicatie- en de recruitmentsector. Andere hoofdstukken gaan over algemene termen die op steeds meer kantoren in zwang zijn, zoals “onboarding” (introductieperiode), “agile” (flexibel) en de “klantreis” (of nog erger: de “customer journey”). Bouma krijgt vooral de kriebels van het onnodige gebruik van Engelse woorden zoals “ik ga een call in”, “nice”, “shinen” en “je hebt het gesliced, ge-owned en genaild”.
Niet alleen zijn deze woorden lelijk en een beetje belachelijk. Ze hebben vaak ook een verhullende werking. Je kunt er tegenvallende cijfers of impopulaire besluiten mee verdoezelen. Bouma wijdt een paar hoofdstukken aan de manier waarop vrouwen door ogenschijnlijk neutraal taalgebruik ongemerkt op achterstand gezet worden. En al die kekke eigentijdse termen zijn ook funest voor mensen die níet met de taaltrend zijn meegegaan. Zo zal iemand die na jarenlang hard werken op straat komt te staan, grote moeite hebben om tussen de vacatures met pretentieuze (Engelse) functietitels een baan te vinden die past bij zijn kennis en ervaring. “Wat dachten jullie bijvoorbeeld van de ‘teamleider inhoudelijke zaken’?” sneert Bouma. “Schitterend. Nu nog een ‘teamleider nutteloze zaken’ en we kunnen door.”
De terreur van de kantoortuin
Bouma beperkt zich in haar columns niet tot het deconstrueren van dikdoenerig taalgebruik. Ze beschrijft ook de kantoorcultuur in brede zin, met al zijn grote en kleine ergernissen. Zo moet ze niets hebben van de zogenaamde “kantoortuin”, een open ruimte waar tientallen collega’s tot elkaar veroordeeld zijn omdat iemand hogerop ooit bedacht heeft dat het goed voor de communicatie zou zijn als werknemers geen individuele werkruimte meer krijgen. Andere bronnen van frustratie zijn volgens Bouma en haar informanten onder meer de groepsapp, mails waarbij je onnodig in de cc staat, het verplichte bedrijfsuitje, de kerstborrel en de nieuwjaarstoespraak die van dooddoeners aan elkaar hangt.
Thuiswerken is ook niet alles
De coronacrisis bracht het kantoorleven in de eerste maanden van 2020 abrupt tot stilstand. Wie niet werkzaam was in een essentieel beroep, werd plotseling gedwongen om thuis te werken. Eindelijk was men verlost van de herrie van de kantoorjungle, van de stank van “rijstwafels, pindakaas, rijstwafels met pindakaas, cup-a-soup (door een twitteraar ‘vleesthee’ genoemd), gekookte eieren, ‘alles met kaas’, Red Bull en ‘vieze stinkende fruitthee’”, en de in detail beschreven toiletgewoonten van collega’s die het niet zo nauw nemen met de hygiëne.
Maar thuiswerken bleek ook niet ideaal. Het was al lastig toen je alleen nog maar rekening moest houden met je eveneens thuiswerkende, luid bellende partner, naast je aan de keukentafel. Samen thuiswerken behoort volgens Bouma’s volgers op sociale media in hetzelfde rijtje als “samen een Ikea-kast in elkaar zetten”, “samen met de boot door de sluis” en “samen naar een vakantieadres navigeren”. En het bleek al helemaal onmogelijk om je targets te halen toen de scholen dichtgingen en je tegelijkertijd je kinderen moest helpen met hun huiswerk.
Daarnaast bleken sommige ongemakken van kantoor thuis net zo hard door te gaan, zoals die collega die ook bij videovergaderingen altijd te lang het woord voert. Kleed je je voor de webcam alleen van boven netjes aan, of beneden ook? Wat is er te zien als je onverwachts moet opstaan? En hoe raak je ooit weer van die thuiswerkkilo’s ontslagen?
Nieuwe ronde, nieuwe kansen?
Het is te hopen dat sommige onhebbelijke gewoonten na corona níet zullen terugkeren. De crisis biedt ons ruimte om na te denken over hoe het óók zou kunnen. Het oude kantoorleven wás al uit de tijd, constateert Bouma. Maar niettemin stappen we bij de geringste versoepeling weer massaal in de trein om naar kantoor te gaan. Het lijkt wel alsof we er verslaafd aan zijn.
Bouma: “Zo zijn we ook gehersenspoeld, hè, de afgelopen decennia. Het kantoor is de arena waar het allemaal gebeurt, de plek waar carrières gevierd worden. De plek met de glimmende entreehal, de parkeergarage, de ‘indoor food court’ (bedrijfsrestaurant), de koffiebarretjes met de havermelk-lattes en de avocadotoast. De plek waar vergaderd wordt ook, waar ‘stappen gezet’ worden, waar de stippen op de horizon je om de oren vliegen […] – het is allemaal gebakken lucht. Maar wil je je profileren, dan mot je naar kantoor.”
Inspiratie op de Tafelberg
Om de kantoorjungle – zowel op de zaak als thuis – te overleven, is het volgens Japke-d Bouma nodig dat we ons niet laten opzwepen door managementgoeroes van wie we ons “voor de volle driehonderd procent” moeten inzetten. Zelf mag Bouma onder werktijd graag een ommetje lopen of een kwartiertje “kurken” (“kreatief uit het raam kijken”). Ze verzet zich tegen elke vorm van groepsdruk en dwang. Een bedrijfsuitje is volgens haar pas leuk als het vrijblijvend is en als je ook mag besluiten om níet te gaan. Datzelfde geldt voor de kerstborrel.
“Een van mijn beste adviezen over bergen kreeg ik ooit van een wijze Zuid-Afrikaan”, bekent Bouma, overigens in hetzelfde hoofdstuk waarin ze ook haar bezoek aan de Tafelberg in Kaapstad beschrijft. “Hij legde me uit dat je een berg niet altijd helemaal op hoeft om gelukkig te worden, je kunt ook tot halverwege gaan, dan heb je vaak al heel veel moois gezien. En dat leek me nou ook een handige tip voor jullie. Want dat doen we maar zelden, hè – halverwege genieten van het uitzicht.”
Net als haar eerdere boeken is ook Hoe vind je zelf dat het gaat? weer hoogst vermakelijk om te lezen. Bouma weet feilloos het absurde in een formulering of een situatie aan te wijzen. Dat is niet alleen geestig. Het zorgt er ook voor dat we de levensstijl die ons in de kantoortuin opgedrongen wordt, niet kritiekloos aanvaarden. Voor mensen met een kantoorbaan vormen Boumas columns bovendien een feest van herkenning. Haar columns en boeken zijn ook uitgegroeid tot een collectief sociologisch project, waaraan haar lezers en volgers een onmisbare bijdrage leveren. Het is juist de rijkdom van de vele hilarische praktijkvoorbeelden die zij aandragen, die Bouma’s werk vaart en diepte geven.
- Japke-d Bouma, Hoe vind je zélf dat het gaat? 281 gouden tips voor op je werk. Amsterdam: Thomas Rap, 2020. ISBN: 9789400406902. 256 pagina’s, € 16,99.