Historische taalkunde voor de 21e eeuw

  • 0

Nicoline van der Sijs is een van de meest productieve Nederlandse taalkundigen van dit moment. Met onvermoeibaar enthousiasme vertelt ze over de projecten van het Meertens Instituut waar ze bij betrokken is. Opmerkelijk is haar creatieve en innovatieve manier om data te verzamelen. Moderne technologie speelt daarbij een even grote rol als de hulp van vrijwilligers of “burgerwetenschappers”.

Links: Nicoline van der Sijs

Het Meertens Instituut is sinds een jaar of twee samen met het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis gevestigd in een zeventiende-eeuws pand met marmeren trappen en betegelde wanden aan de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam. Ooit zat hier het Spinhuis, het tuchthuis voor vrouwen, en daarna een politiebureau. De hoge en brede toegangsdeur herinnert nog aan die laatste periode. Het verhaal wil dat de ingang zo groot moest zijn dat de politiecommissaris met paard en wagen naar binnen kon.

Bij het grote publiek is het Meertens Instituut vooral bekend van de zevendelige romancyclus Het Bureau van J.J. Voskuil. Voskuil werkte van 1957 tot 1987 bij het Meertens. In zijn romanreeks, die eind jaren negentig voor een hype in de Nederlandse letteren zorgde, beschreef Voskuil met tergende precisie de dagelijkse gang van zaken bij een instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde dat verdacht veel op het Meertens leek. De personages waren geënt op bestaande figuren en er verschenen zelfs artikelen met titels als “Wie is wie in Het Bureau?”.

Inmiddels zijn Voskuils collega’s van destijds allemaal met pensioen. Nicoline van der Sijs kan zich sommigen van hen nog wel herinneren, maar de jonge garde die nu bij het Meertens werkt, heeft hen niet meer meegemaakt. “Ieder instituut heeft wel iets van Het Bureau, of Het Bureau zit in ieder instituut”, lacht Nicoline van der Sijs. “Maar de sfeer is nu heel anders. De werkdruk is veel groter geworden, daardoor is er minder tijd voor flauwe grappen.”

  • Klik hier voor een virtuele rondleiding door het “Bureau” van Voskuil.

De beroemde vragenlijsten worden gedigitaliseerd

Van der Sijs is, naast haar positie als hoogleraar Historische Taalkunde van het Nederlands in de digitale wereld aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, senior-onderzoeker bij het Meertens Instituut. Het Meertens Instituut houdt zich bezig met de bestudering en documentatie van de Nederlandse taal en cultuur. Er zijn binnen het instituut van oudsher twee richtingen: de dialectologie en de etnologie.

De website van het Meertens Instituut vermeldt een overweldigende stortvloed onderzoeksthema’s en projecten, collecties en archieven. Het meest fascinerend, ook voor bezoekers die de site vanuit het buitenland aanvliegen, zijn de verschillende databanken. Hier vind je een onpeilbare hoeveelheid informatie over klassieke Meertens-onderwerpen als voornamen en familienamen, dialecten en hun topografische verspreiding, woordetymologie, volksverhalen, liederen, beschermheiligen, bedevaartsoorden en nog veel meer.

Een belangrijke kennisbron zijn de beroemde vragenlijsten die het Meertens al sinds 1931 verstuurt. Door de jaren heen zijn er meer dan 230 enquêtes verspreid. Vroeger werd elke lijst door gemiddeld duizend respondenten met de hand ingevuld. Tegenwoordig gaat  alles via de computer. Van der Sijs is al in 2012 begonnen met hulp van vrijwilligers de papieren vragenlijsten te digitaliseren. Vanaf juli wordt dit structureel aangepakt, nu met hulp van het vrijwilligersplatform VeleHanden. Het project is te vinden op: https://velehanden.nl/projecten/bekijk/details/project/mei.

Het doel is om alle informatie uit de vragenlijsten beschikbaar te stellen via een database, de zogenaamde “Vragenlijstenbank”, op de website van het Meertens Instituut. Van der Sijs: “Als onderzoeker wil je weten wat er allemaal al gevraagd is. Stel, ik wil iets weten over het woord ‘hond’. Is daar ooit iets over gevraagd? In welk jaar dan wel, en in welke context?” Binnenkort zullen de vragen, de scans en de overgetikte antwoorden met een eenvoudige druk op de knop uit de Vragenlijstenbank komen rollen. “Zo maken we ons culturele erfgoed voor iedereen beschikbaar”, zegt Van der Sijs, “óók voor belangstellenden uit het buitenland.”

Uitspraak van de woorden “koning” en “hond”. Kruijsen, Joep en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016), Meertens Kaartenbank, op www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/; eerste versie gelanceerd in 2014.


Database Geschiedenis Nederlandse Taalkunde

Anders dan in de dagen van “Het Bureau” gebeurt er inmiddels zo veel bij het Meertens Instituut dat je moeilijk een overzicht kunt krijgen van alle lopende projecten. Gevraagd naar drie projecten waar zij enthousiast over is, noemt Van der Sijs als eerste DAGENTA, de Database Geschiedenis Nederlandse Taalkunde. Het doel van DAGENTA is om oude boeken over de Nederlandse taal te ontsluiten en daarmee het historisch taalonderzoek te vergemakkelijken, zowel voor neerlandici in de Lage Landen als daarbuiten.

“Het idee is om zo veel mogelijk boekjes over de Nederlandse taal op één plek bij elkaar te brengen”, legt Van der Sijs uit. “Dat is nog nooit eerder gedaan.” In DAGENTA komt van elk boekje een titelbeschrijving, met een link naar eventuele digitale versies (bijvoorbeeld via Google Books), en anders een doorzoekbare PDF. Idealiter worden alle boekjes in een latere fase volledig gedigitaliseerd.

Van der Sijs doet graag een oproep aan neerlandici extra muros: “We zijn op zoek naar leerboekjes Nederlands uit alle landen. Zoek in je eigen taalgebied! In principe is het de bedoeling dat iedereen zich ontfermt over zijn eigen land en boekjes die in dat land verschenen zijn.”

Volgens Van der Sijs zijn de boekjes zowel taalkundig als cultuurhistorisch interessant. Zo blijkt de inhoud vaak ingegeven door de omgeving waarin het boekje gebruikt werd. Van der Sijs geeft het voorbeeld van een boekje uit Nederlands-Indië uit 1603. “Sommige dialogen zijn letterlijk uit de Nederlandse situatie overgenomen. Maar er zijn ook nieuwe dialogen aan toegevoegd. Die gaan bijvoorbeeld over peper wegen en hoe je daar stiekem zand doorheen gooide om de zaak te bedonderen. Of over een feest waarbij de gasten na afloop op een olifant thuisgebracht werden.”

Van der Sijs wil graag jonge onderzoekers bij het project betrekken. “Aan Nederlandse universiteiten wordt steeds minder aan historische taalkunde gedaan”, zegt ze. “Digitalisering is een nieuwe manier om aandacht te vragen voor historische teksten. En er komen steeds meer historische teksten beschikbaar! Dus we moeten ervoor zorgen dat we mensen blijven opleiden die die teksten kunnen lezen en interpreteren.”

Leenwoordenzoeker

Een tweede project waar Van der Sijs graag over vertelt, is de “leenwoordenzoeker” die een stagiair van het Meertens Instituut onlangs ontwikkeld heeft. Van der Sijs heeft altijd veel onderzoek naar leenwoorden gedaan en inmiddels heeft ze er zo’n 21 duizend verzameld. Die lijst is ingevoerd in de nieuwe applicatie, waarmee vervolgens vastgesteld kan worden hoeveel procent van een tekst uit leenwoorden bestaat en waar die leenwoorden vandaan komen. Het is de bedoeling dat ook deze app later dit jaar via de website van het Meertens Instituut algemeen beschikbaar komt.

“Leenwoorden verhogen de complexiteit van een tekst. Uit psycholinguïstisch onderzoek blijkt dat de gemiddelde Nederlander leenwoorden op latere leeftijd aanleert dan woorden van Nederlandse oorsprong. Met de leenwoordenzoeker kun je voortaan bijvoorbeeld een stukje uit een roman vergelijken met een stukje uit een krant of een kinderboek. Of de taal van de ene politieke partij met die van een andere. Dat maakt dit onderzoek ook maatschappelijk relevant.”

Krantentaal

Inmiddels heeft Van der Sijs’ vaste club vrijwilligers bijna alle zeventiende-eeuwse kranten uit de historische database Delpher overgetikt. Dat was nodig, omdat de kranten gedrukt zijn in een oud  schrift dat een computer niet kan lezen en de teksten daardoor niet automatisch doorzoekbaar waren. “Het is een prachtige selectie geworden”, vertelt Van der Sijs met haar gebruikelijke enthousiasme, “en het is zulk leuk materiaal!”

De eerste Nederlandse kranten ontstonden volgens Van der Sijs in de tijd van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) en ze waren aanvankelijk alleen gericht op buitenlands nieuws. Maar al gauw kwam daar het nieuws uit politiek Den Haag bij, en daarna ook meer human interest. Sappige plaatselijke verhalen, zoals het signalement van een vrouw die een diefstal heeft gepleegd. Of een bericht over een weggelopen hazewindhond, “op te halen op de hoek van die en die straat”.

Van der Sijs geniet er zichtbaar van. Maar ze haast zich te benadrukken dat het materiaal ook taalkundig van belang is. Zelf heeft ze alvast even gekeken naar leenwoorden en de tweeledige ontkenning. “Kranten waren van begin af aan een massamedium. Dan verwacht je dat ze geschreven zijn in toegankelijk taalgebruik. Maar er staan best wel complexe zinnen in, met veel leenwoorden. Dat soort dingen hebben we voor de zeventiende eeuw nooit eerder systematisch onderzocht.”

Het feit dat de zeventiende-eeuwse kranten nu voor het eerst doorzoekbaar zijn, maakt het bijvoorbeeld ook mogelijk te kijken naar tekstsoorten, of naar semantische vectoren. “Met welke woorden komt een bepaald woord regelmatig voor, in welke context? En ligt dat in een zeventiende-eeuwse krant anders dan later?” Overigens blijkt fake news volgens Van der Sijs van alle tijden. Zo kwam ze in een zeventiende-eeuwse krant een nieuwsbericht tegen dat sterk doet denken aan de bekende sage over het Vrouwtje van Stavoren. “Blijkbaar moesten ze de kranten toen ook al vol krijgen!”

Het wonder van digitalisering

Wat opvalt, is de grote rol die de computer bij veel modern taalhistorisch onderzoek speelt. Van der Sijs had het geluk dat ze al in de jaren tachtig, toen ze als jonge wetenschapper meewerkte aan het Groot etymologisch woordenboek van Van Dale, gedwongen werd haar eerste computer te kopen. Ze was er dus al vroeg bij!

Sinds dat prille begin is er veel veranderd. Van der Sijs: “Ik vind het geweldig, omdat je allerlei dingen kunt bekijken, met name in historisch opzicht. Vroeger kon dat niet. Toen ging ik elke zaterdag naar de bibliotheek om een dag lang kopieën uit oude boeken te maken. En dan dat onhandige gedoe met die microfiches! Digitale bestanden maken het veel makkelijker patronen in de gegevens te vinden en met feiten te onderbouwen.”

Burgerwetenschappers

Van der Sijs bruist van energie en enthousiasme. Het moet iets met haar bevlogenheid te maken hebben dat zoveel vrijwilligers graag bereid zijn haar te helpen. Het eerste project waarvoor ze vrijwilligers inzette, was de digitalisering van de Statenvertaling. Ze had hiervoor bij de DBNL aangeklopt, maar daar vond men de onderneming te groot en te duur. Van der Sijs: “Toen dacht ik: wat een onzin, ik doe gewoon een oproep in de krant. Nou, dat heb ik geweten! Ik werd overstelpt door mensen die wilden helpen. Dat is nu elf jaar geleden en een deel van die mensen werkt nog steeds voor mij. Leuk, hè? Dat vind ik echt erg leuk.”

Helemaal in de geest van het Meertens Instituut heeft Van der Sijs twee jaar geleden een enquête onder haar vrijwilligers gehouden om vast te stellen wat hen drijft. Daaruit blijkt dat ze in de eerste plaats de wetenschap vooruit willen helpen en daarnaast ook zelf willen blijven leren. De gemiddelde leeftijd ligt rond de 63. “De oudste is opgehouden toen ‘ie honderd werd.” Op dit moment zijn er zo’n 300 vrijwilligers voor haar actief.

Deze vrijwilligers zijn geen taalkundigen. Een van hen is bijvoorbeeld commissaris van politie geweest. “Ze hebben misschien niet de opleiding die je zou verwachten”, zegt Van der Sijs. “Maar wat ze wél hebben, is een wetenschappelijke attitude. Ze kunnen ook heel goed meedenken, al laten ze de uiteindelijke beslissing aan mij over. En ze zijn heel goed in voortschrijdend inzicht. Dus als ik zeg: tsja, ik heb een maand geleden gezegd dat jullie dít moeten doen, maar ik heb daar nog eens over nagedacht en willen jullie het alsjeblieft over doen, maar dan anders, dan blijven ze daar heel vrolijk onder.”

Het werk dat de vrijwilligers doen, behelst volgens Van der Sijs veel meer dan alleen maar overtikken. Het is een goed voorbeeld van citizen science. “Mensen onderschatten wel eens wat het betekent om een transcriptie van een gotische tekst te maken”, legt ze uit. “Je moet allerlei beslissingen nemen. Dat geldt overigens ook bij het omzetten van een Romeinse tekst. De instructies die ik de vrijwilligers geef, zijn soms wel tien pagina’s lang. En ik zie zelf natuurlijk lang niet alles. Dus zíj zijn mijn ogen en oren. Ze moeten aangeven waar een probleem zit, zodat ik een beslissing kan nemen. Ze moeten aanvoelen wat ik wel en niet moet weten.”

Eens per jaar organiseert Van der Sijs een interessante bijeenkomst voor haar vrijwilligers. Of het werken met vrijwilligers veel administratie met zich meebrengt? Dat ligt volgens Van der Sijs aan wie je het vraagt. “Ik hoor van anderen dat zij gek zouden worden van al die mailtjes, maar ik vind dat geen probleem, ik doe ze er gewoon bij.”

Belangstelling voor Afrikaans 

Van der Sijs heeft een levendige belangstelling voor Zuid-Afrika en het Afrikaans. Ze onderhoudt regelmatig contact met Zuid-Afrikaanse taalkundigen als Wannie Carstens, Gerhard van Huyssteen en Benito Trollip. Volgens Van der Sijs is er in Nederland ruimte voor een populairwetenschappelijk, aantrekkelijk uitgevoerd boek over het Afrikaans. “Een beknopte geschiedenis van het Afrikaans, waarbij je steeds de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika en tussen het Nederlands en het Afrikaans voor ogen houdt. Dat lijkt me geweldig!”

Het Meertens Instituut is bezig om een aantal Afrikaanse etymologische woordenboeken toe te voegen aan de Etymologiebank. Niet alleen de Afrikaanse woorden die rechtstreeks uit het Nederlands komen, worden opgenomen, maar ook leenwoorden uit bijvoorbeeld het Maleis of de Bantoetalen. “Via de Etymologiebank kunnen Zuid-Afrikanen voortaan terug in de tijd. Niet alleen tot aan het moment dat een woord voor het eerst in het Afrikaans voorkomt, maar zelfs nog verder.”

Van der Sijs geeft toe dat Afrikaanse woorden die uit het Nederlands komen, nu alleen nog opgezocht kunnen worden via het grondwoord in het standaard-Nederlands. Het is echter de bedoeling dat de zoekfunctie in de Etymologiebank aangepast wordt, zodat er ook op de Afrikaanse spelling gezocht kan worden. “Dat wordt opgelost, maar zo ver is het nu nog niet. Alles moet nu eenmaal in etappes.”

En tot slot neemt Zuid-Afrika een belangrijke plaats in binnen het onderzoek naar “Vertrokken Nederlands”, de taalontwikkeling van Nederlandse en Vlaamse migranten in het buitenland, waar Van der Sijs zelf al eens een stuk over op Voertaal heeft geschreven. De eerste enquête in het kader van dit wereldwijde onderzoek, die in kaart brengt waar ter wereld deze migranten wonen, in welke situaties zij hun moedertaal gebruiken, en of en hoe ze hun moedertaal doorgeven aan de volgende generatie, staat sinds deze week online: https://www.meertens.knaw.nl/surveys/index.php/179127/lang-nl.

Geëmigreerde Nederlanders hebben in het verleden veel Nederlandse woorden in andere talen geïntroduceerd, waaronder de uitroep pas op! Het kaartje is afkomstig uit: Nicoline van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag: SDU; de informatie uit het boek is ook beschikbaar via http://www.meertens.knaw.nl/uitleenwoordenbank.

 

Lees ook

Vertrokken Nederlands

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top