Over het publieke optreden van Claus in Zuid-Afrika zijn in vergelijking met passages van andere Vlaamse schrijvers, onder wie Tom Lanoye en Herman de Coninck, niet zo bijster veel gegevens bekend. De meest informatieve tekst is van de hand van Daniel Hugo, de productieve vertaler van Nederlandstalige literatuur in het Afrikaans, en gepubliceerd in South African Theatre Journal (mei-september 1997). Een schriftelijke neerslag van het gesprek is als addendum toegevoegd aan deze bijdrage.
Eerst help ik een hardnekkig misverstand uit de wereld over Claus en Zuid-Afrika. Het betreft een misvatting waaraan ik zelf schuldig ben. In 1996 organiseerden Breyten Breytenbach en de directeur van Poetry International Martin Mooij, samen met Francis Galloway, Zuid-Afrikaans academicus en Breytenbach-specialist die de praktische organisatie op zich nam, een rondreis van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Het gezelschap bestond uit H.C. ten Berge, J. Bernlef, Marion Bloem, Herman de Coninck, Geertrui Daem, Geert van Istendael, Simon Vinkenoog en Eddy van Vliet. De toer is gefinancierd door de Taalunie en de Stichting Poetry International. Optredens hadden plaats in Pretoria, Johannesburg, Kaapstad, Oudsthoorn (op het Klein Karoo Nasionale Kunstefees) en Durban. Enige tijd ging ik ervan uit dat Claus deelnam aan de optredens. Hij was echter geen deel van het gezelschap.
Claus verbleef een jaar later in Zuid-Afrika, zelfs twee keer, meer bepaald in het voorjaar van 1997. De eerste keer naar aanleiding van de Vlaamse Week, georganiseerd door de universiteit van Stellenbosch en op uitnodiging van de Vlaams-Suid-Afrikaanse Kultuurstigting, begin mei een week lang in Durban ter gelegenheid van het festival Africa Poetry. Die tweede maal was hij er samen met onder anderen Remco Campert, Homero Aridjis en zijn echtgenote Veerle de Wit.
Claus in Stellenbosch en Durban
Het Departement Drama van de Universiteit Stellenbosch, onder leiding van professor Temple Hauptfleisch, zorgde bij Claus’ eerste passage voor een reprise van de theatertekst ’n Bruid in die môre. De tekst was al in de jaren vijftig vertaald en ook opgevoerd. Wat de schrijversperformance in Stellenbosch precies behelsde, is niet helemaal duidelijk. Het moet nog verder te achterhalen zijn in plaatselijke archieven. Feit is dat de Zuid-Afrikaanse dichter-journalist Daniel Hugo in 1997, tijdens het schrijversverblijf in Stellenbosch, een radio-interview voerde met de auteur. De tekst in het theaterjournaal is er de neerslag van. Daniel Hugo memoreerde onlangs dat Claus niet meteen een celebrity was in Zuid-Afrika en dat de aandacht van de plaatselijke media nogal beperkt bleef. Zelfs studenten Afrikaans en Nederlands waren naar verluidt niet uitgenodigd, zodat Claus zelfs op straat niet eens werd herkend. Het gesprek dat Hugo voerde met zijn naamgenoot is ook het enige dat toen plaatsvond.
Met behulp van commentaren door Francis Galloway, Daniel Hugo, Jean Meiring, Mark Schaevers en H.C. Ten Berge kon ik voor deze gelegenheid enkele literairhistorische puzzelstukken leggen die de banden tussen Claus en Zuid-Afrika documenteren. Claus is volgend op de passage in Stellenbosch door Breyten Breytenbach en Adriaan Donker uitgenodigd voor een optreden op Poetry Africa in de provincie KwaZulu-Natal (Durban). De organiserende vereniging Centre of Creative Arts liet zich volgens Judith Uyterlinde, auteur van het woord vooraf in de bundel (Novib, ’s-Gravenhage, 1997), “inspireren door Poetry International in Rotterdam”. Martin Mooij was adviseur. De burgemeesters van Rotterdam en Durban openden samen de poëzieweek. Behalve Campert en Claus waren schrijvers te gast uit India, Egypte, Mexico, Canada, Engeland, Duitsland, Kenia, Mauritius, Nieria, Japan en Zimbabwe. Verder waren Zuid-Afrikaanse dichters uitgenodigd die dichten in Afrikaans, Engels en Zulu. In de Novib-uitgave (Novib-Oxfam) is van iedere deelnemende dichter één voorgedragen tekst opgenomen. Namens de organisatie stelt Uyterlinde: “De ontmoeting van culturen was voor alle betrokkenen een inspirerende en verrijkende ervaring”. De politieke opzet van het dichtersfestival is als volgt omschreven: “De poëzievoordrachten, omlijst met muzikale optredens van lokale artiesten, trokken avond aan avond volle zalen. Het evenement vormde een culturele doorbraak in dit land dat tijdens de apartheid in een jarenlang cultureel isolement heeft geleefd”.
De vriendschap tussen Claus en Breytenbach dateert al van vroeger. Hierover praatte ik in maart 2022 met Breytenbach op uitnodiging van SASNEV (Suid-Afrikaanse Stigting vir Nederland en Vlaanderen, Pinelands-Kaapstad): https://neerlandistiek.nl/2022/03/vraaggesprek-met-breyten-breytenbach-door-yves-tsjoen/. Claus nam er deel aan een vertaalworkshop, getuige een foto die Veerle de Wit mij jaren geleden stuurde. In de brochure met vertaalde poëzie die het resultaat is van de bijeenkomst zijn gedichten opgenomen van onder vele anderen Homero Aridjis (‘Sueño Tenochtitlán’), Breyten Breytenbach (‘Vuurskulp’), Remco Campert (‘Een beetje natuur’), Hugo Claus (‘Op Thomas zijn vierde verjaardag’), Antjie Krog (‘Transparant van die tongvis’), Mazise Kunene (‘Umamekezi’) en Wilma Stockenström (‘Arme hulpbehowende monsters!’). Met dank aan Mark Schaevers voor de kopie.
Het Verdriet in Afrikaans
Sta mij toe ook iets kort te vertellen over de band tussen de vertaler Daniel Hugo en Het verdriet van België. Hierover sprak ik met Hugo op vraag van SASNEV in februari 2022. De opname van het gesprek kan makkelijk worden teruggevonden op YouTube, meer bepaald op het kanaal van SASNEV: https://www.youtube.com/watch?v=P6eQ-tsk6N0. Ik vat het hier dus niet samen. Laat mij toch een anekdote vertellen. In een beschouwing van Daniel Hugo over Hugo Claus, in april 2017 in de Kaapse krant Die Burger, wordt een briefje geciteerd dat in 1983, het jaar van de eerste druk van Het verdriet van België, door de toenmalige Zuid-Afrikaanse beursstudent aan de Katholieke Universiteit Leuven is gericht aan de Vlaamse schrijver. Aanleiding is, behalve de lectuur van “dié oorrompelende roman oor die Tweede Wêreldoorlog”, een recensie van Freddy de Schutter in De Standaard (16 april 1983). Over die afwijzende boekbespreking stelt Hugo: “Daarin beweer hy dat Keiser Claus kaal is. En hy, Freddy de Schutter, is die enigste waagmoedige een wat die waarheid gaan uitflap, die enigste een wat die selfingenome skrywer van sy hoë perd gaan afpluk. Hy kla onder meer oor die “barokke taal” van die roman “waar de aktie voortdurend dreigt te verdrinken in de stortvloed van beelden en vergelijkingen”. Net ’n honderd van die boek se 770 bladsye is regtig leesbaar, beweer hy ten slotte”.
In zijn schrijven aan Claus haalt Daniel Hugo een frase aan ontleend aan het magnum opus waarin een Afrikaanse verwijzing staat naar ‘de Afrikaner Boer’ (“Punt in die wind, Vlieghe,” zei Louis, zoals de Boeren, als zij afscheid nemen van elkaar op de uitgestrekte velden van Zuid-Afrika.”).
Met de toelating van Daniel Hugo wordt het briefje geciteerd:
Residentie Holleberg 307
Schapenstraat 37
3000 LEUVEN
2 Mei 1983
Geagte mnr. Claus
U Het verdriet van België het my die afgelope 2 à 3 weke veel vreugde verskaf. Daarom hierdie brief.
Ek is lektor in die Afrikaanse en Nederlandse letterkunde aan die Universiteit van die Oranje-Vrystaat, Bloemfontein, en is met ’n jaar studieverlof in Leuven. Gedurende my studies aan die Universiteit van Stellenbosch het ek ’n kursus oor u toneelstukke gevolg by prof. J.C. Kannemeyer. Het verdriet van België is egter die eerste roman van u wat ek lees – en sekerlik nie die laaste nie. Ek het veral die spel met die perspektiewe in u roman waardeer, naamlik dié van die jong seun, die skrywende adolessent en die ordenende volwasse outeur dááragter. Dit is trouwens (sic) iets wat die resensent in De Standaard nie begryp het nie, vandaar sy infantiele opmerkings oor die styl van die boek.
Soos die Boere op die uitgestrekte velde van Suid-Afrika groet ek u. Punt in die wind!
Daniel Hugo
Claus heeft nooit gereageerd op het briefje van de enthousiaste lezer van Het verdriet. Schaevers stuurde jaren later een kopie van het schrijven dat zich blijkbaar altijd in het archief van Claus bevond maar dus onbeantwoord is gebleven.
De bruid in Afrikaans
De aandacht van Daniel Hugo voor het oeuvre van Claus, zo getuigt de vertaler, is wellicht aangewakkerd door de collegereeks die de hoogleraar J.C. Kannemeyer in Stellenbosch wijdde aan het toneeloeuvre. Die referentie roept een ander literatuur-historisch feit op. In de uitgavenreeks van de Zuid-Afrikaanse uitgeverij Human & Rousseau, getiteld Literatuur van die Lae Lande (oorspronkelijk Prosa van die Lae Landen), is Nederlandstalig werk van onder anderen Ferdinand Bordewijk, Willem Elsschot (Kaas verscheen als deel 1), Marnix Gijsen, Herman Gorter (Mei), Hella Haasse, Herman Heijermans (Op hoop van zegen), Willem Frederik Hermans (Nooit meer slapen en De donkere kamer van Damocles), Hubert Lampo en Arthur van Schendel opgenomen. Onder meer J. Bernlef, Louis Paul Boon, Harry Mulisch, Cees Nooteboom en Jan Wolkers weigerden op grond van politieke overwegingen opname van romans in de Lage Landen-reeks, een reeks die achttien jaar liep en in totaal 36 titels van Nederlandse en Vlaamse schrijvers bevat (bron: https://www.dbnl.org/tekst/_boe022201101_01/_boe022201101_01_0027.php). De uitgaven waren bestemd voor schoolgebruik in Zuid-Afrika en voor het academisch onderwijs. Nogal wat studenten Afrikaans-Nederlands hebben die Nederlandstalige boekuitgaven moeten lezen (met woordverklaringen en toelichtingen in Afrikaans). Van Claus is het romandebuut De Metsiers (1950) opgenomen in de boekenreeks met een uitgebreide inleiding door Ena Jansen en een lijst met woordverklaringen (Human & Rousseau,1989; met dank aan Ena Jansen voor de bibliografische aanvulling). Een bruid in de morgen verscheen eerder al als Nederlandstalige brontekst in diezelfde reeks met een inleiding door André P. Brink (1977; met dank aan Hein Viljoen voor de bibliografische gegevens). Er is ook werk van Claus vertaald in het Afrikaans. De vertaling van Een bruid in de morgen is evenwel nooit uitgegeven. Jan Rabie, pionier van de Beweging van Sestig en mentor van onder anderen Breytenbach, verzorgde de vertaling van de toneeltekst, die door Claus in 1953 is gepubliceerd en waarvoor hij de Belgische staatsprijs voor toneel ontving. De tekst is wel opgevoerd in het Afrikaans. De jonge actrice Wilma Stockenström, later canonieke literaire stem in het Afrikaans en auteur van Die kremetartekspedisie (door J.M. Coetzee in het Engels vertaald!), speelde eind jaren vijftig mee in het gezelschap van het Stellenboschse theatergezelschap. De opvoeringen hadden plaats in opdracht van The National Theatre Organisation en NTO Kamertoneel onder de directie van het Vlaamse theatericoon: Tone Brulin. ’n Bruid in die môre stond onder regie van de Zuid-Afrikaanse theaterlegende Athol Fugard en is op het eind van de jaren vijftig gespeeld in Kaapstad en Bellville. Brulin, Claus en Fugard ontmoetten elkaar vaker en waardeerden elkaars (toneel)werk, zo vertrouwde Fugard mij jaren geleden toe. Nóg later is de tekst gespeeld in meerdere Zuid-Afrikaanse schouwburgen. Ik verwees er al naar, toen Claus in het voorjaar van 1997 op bezoek was in Stellenbosch en zijn Bruid ter gelegenheid van dat bezoek weer eens op het podium kwam (in de vertaling van Rabie).
Een zachte vernieling
Over Claus en ZA valt méér te zeggen. Het is uitkijken naar de schrijversbiografie die Schaevers plant voor komend jaar. Bijvoorbeeld de zwart-romantisch getinte en ironisch-sarcastische kunstenaarsroman Een zachte vernieling (1988), die zich afspeelt in de Nederlands-Vlaamse kunstenaarskolonie in Parijs in de jaren vijftig. Hierin zouden naar verluidt onder anderen Jan Rabie, Zuid-Afrikaans vriend van de Vijftigers, en zijn echtgenote en schilder Marjorie Wallace optreden. Daniel Hugo liet hierover optekenen: “Claus het in 1988 die roman Een zachte vernieling oor sy Paryse tyd saam met die COBRA-kunstenaarsgroep gepubliseer waarin onder andere Jan Rabie, Marjorie Wallace en Bartho Smit hul verskyning maak, maar onder skuilname.”. Claus verwees in interviews evenwel nooit naar ontmoetingen met het echtpaar Rabie-Wallace en met Bartho Smit, zoals Mark Schaevers onlangs liet weten. Onderzoek moet uitwijzen in hoeverre deze figuren effectief gefictionaliseerd optreden in de roman. Een uitspraak van Rabie – “ek is ’n Boer” – komt wel meermaals voor in Claus’ notities. Ook John Kannemeyer vermeldt de schertsende uitroep in zijn Rabie-biografie. In het vraaggesprek van Daniel Hugo met Hugo Claus beweert de latere vertaler van Het Verdriet: “Claus herinner hom nog Jan en Marjorie uit hul Paryse jare, meer as veertig jaar gelede. Jan het destyds glo gereeld “met bliksems in sy oë” uitgeroep: “Ek is ’n Boer!” Die Dietse kunstenaarskolonie in Parys van die vyftigerjare het Claus – met Suid-Afrikaners en al – laat herleef in sy roman Een zachte vernieling van 1988”.
Daarnaast stuurde Claus begin jaren vijftig onder meer nog kopij van Jan Rabie voor publicatie naar Karel Jonckheere (met dank aan Mark Schaevers voor de informatie). Over de verhouding tussen Claus en Rabie valt dus nog wel wat op te tekenen, zoals over diens betrokkenheid bij de Beweging van Vijftig in Parijs.
Saskia de Coster, Tom Lanoye en Alfred Schaffer
In de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (Gent) waren op 7 juni jongstleden prominente Nederlandstalige auteurs te gast. Allen hebben in mindere of meerdere mate een band met Afrikaans en Zuid-Afrika. Saskia de Costers roman Nachtouders is door Christine Barkhuizen-Le Roux in het Afrikaans vertaald. Naledi geeft het boek uit in de loop van dit jaar. Helaas is de vertaalster te jong gestorven, zodat de uitgave in Zuid-Afrika enkele jaren vertraging opliep. De Coster was eerder te gast in Zuid-Afrika, op uitnodiging van het Vrystaatse Kunstefestival in Bloemfontein en op Woordfees in Stellenbosch. Over Tom Lanoyes banden met Zuid-Afrika hoef ik weinig te vertellen. Het is allemaal voldoende gekend. Daniel Hugo vertaalde van Lanoye in totaal vier titels: Een slagerszoon met een brilletje, Kartonnen dozen, Sprakeloos en Gelukkige slaven. Voor de Afrikaanse vertaling van het moederboek ontving hij van de SA Akademie vir Wetenskap en Kuns de prestigieuze vertaalprijs. Ook het jaar daarna, voor zijn vertaling van Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans, kreeg hij diezelfde onderscheiding. Antjie Krog vertaalde de toneelteksten Mamma Medea en Koningin Lear in Afrikaans, ook Lanoyes Bloed & rozen. Het lied van Jeanne en Gilles is in het Afrikaans beschikbaar in een vertaling van Marthinus Basson. Over Alfred Schaffer hoef ik ook al niet uit te weiden. Hij is aangesteld in Stellenbosch en geregeld docent bij UWK, een veelgeprezen dichter, vertaler (van onder meer Ronelda Kamfer, Antjie Krog en Jolyn Phillips, binnenkort ook Marlene van Niekerk) en bovenal een bruggenbouwer tussen Afrikaans en Nederlands.
Deze tekst is de bijgewerkte inleiding uitgesproken op de bijeenkomst over ‘Het Verdriet in vertaling’ in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren op 7 juni 2022. Die avond had een panelgesprek plaats, gemodereerd door Martina Vitackova, met Saskia de Coster, Tom Lanoye en Alfred Schaffer. Losse notities en commentaren zijn voor deze bijdrage verwerkt, aangevuld en gecorrigeerd.
Bevindingen zijn gepubliceerd op de websites Versindaba, LitNet en De Lage Landen:
- https://versindaba.co.za/2020/01/05/yves-tsjoen-hergeboorte-van-hugo-claus-in-zuid-afrika/
- https://versindaba.co.za/2017/09/12/yves-tsjoen-hugo-claus-in-stellenbosch-korte-notitie/
- https://www.de-lage-landen.com/article/binnenkort-verschijnt-het-verdriet-van-belgie-van-hugo-claus-in-afrikaanse-vertaling
- https://voertaal.nu/hugo-en-tsjoen-deel-insigte-en-nuus-oor-claus-se-grootse-werk-het-verdriet-van-belgie-wat-binnekort-in-afrikaans-verskyn/
Dank aan Daniel Hugo voor de toelating om zijn bijdrage in South African Theatre Journal (1997) over te nemen.
Addendum:
Hugo Claus – die skrywer wat gevlug het vir die Nobelprys
Die onderstaande verslag van ons gesprek het verskyn in die South African Theatre Journal van Mei/September 1997. Die redakteur van dié tydskrif was destyds prof. Temple Hauptfleisch van die Universiteit van Stellenbosch se dramadepartement. Hugo Claus is in 2008 oorlede, sonder dat hy die Nobelprys gekry het.
Die digter, dramaturg en romanskrywer Hugo Claus (geb. 1929) was sekerlik die roemrykste Vlaming op Stellenbosch gedurende die onlangse Vlaamse Week daar. Sedert die verskyning van sy magistrale familieroman Het verdriet van België in 1983 word hy telkens genoem as kandidaat vir die Nobelprys. Tog het sy Stellenbosse verblyf bykans ongemerk gebly. Volgens ’n mede-Vlaming het hy deur die Eikestad gedwaal soos ’n ongeëerde profeet.
Hugo Claus is uitgenooi na die Departement Drama se opvoering van sy jeugwerk ’n Bruid in die môre in Afrikaans vertaal deur Jan Rabie.
Claus herinner hom nog Jan en Marjorie uit hul Paryse jare, meer as veertig jaar gelede. Jan het destyds glo gereeld “met bliksems in sy oë” uitgeroep: “Ek is ’n Boer!” Die Dietse kunstenaarskolonie in Parys van die vyftigerjare het Claus – met Suid-Afrikaners en al – laat herleef in sy roman Een zachte vernieling van 1988.
Al het Hugo Claus tientalle toneelstukke op sy naam, het hy “’n vreeslike hekel” aan die teater. Hy vind dit “tweedehandse kuns” en gaan net soms uit pligsgevoel na die teater as van sy vriende optree.
Die rede vir sy afkeer is dat wat hy op skrif gestel het, byna nooit na sy sin gestalte kry op die verhoog nie. Hy moet hom tydens ’n opvoering die hele tyd bedwing om nie op te spring en as regisseur in te meng nie. Dit is dus vir hom “uiters vermoeiend” om in die teater te sit. Hy skryf nog toneelstukke, maar hy laat nie toe dat hulle opgevoer word nie.
Dat dit sy eerste besoek aan Suid-Afrika is, blyk heel toevallig te wees. Dit is nie as gevolg van die kulturele boikot wat Vlaandere en veral Nederland die afgelope dekades op ons toegepas het nie. Sy linkse vriende het hom probeer oortuig om die boikot te steun. Op ’n keer het hy egter vir Athol Fugard in Londen ontmoet en dié het vir hom gesê: “Jy moet na Suid-Afrika toe kom. Jy’s my broer!”
Tog het die geleentheid hom nooit voorgedoen nie. Een bruid in de morgen is wel in dié jare in Suid-Afrika uitgegee deur Human & Rousseau in die reeks “Literatuur uit die Lae Lande”. Volgens Claus mag ’n mens nie skrywers, akteurs en ander kunstenaars in “wanhopige posisies” plaas deur hulle te isoleer nie.
Die politiek interesseer hom nie veel nie. Dit is vir hom onbegryplik dat ’n skrywer soos Tom Lanoye die helfte van sy tyd aan die Belgiese politiek kan afstaan. Die meeste politici is “afgrondelik dom”.
“Moet ek dus my lewe op aarde waarin ek probeer om ’n bietjie plesier te hê nou werklik gaan spandeer aan die gekwek en gekwaak en gekwekkel van die politieke ganse?”
In elk geval het hy die grootste deel van sy lewe buite Vlaandere gewoon. “Ek is banneling uit oortuiging. Die grootmeester James Joyce het gesê die drie noodsaaklike elemente vir ’n skrywer is ‘silence, cunning and exile’. En in dié opsig is ek ’n slaafse leerling.”
Claus het ’n huis in Antwerpen en een in die suide van Frankryk. Anders as wat ’n mens sou verwag, woon hy gedurende die winter in Vlaandere en gedurende die somer in Frankryk. Die koue en die hitte hou hom binnenshuis, sodat hy geforseer word om te skryf.
Is dit vir hom belangrik om die Nobelprys te wen? “Ek sou hom vroeër wou wen – toe ek 25 was of so. Dan sou dit vir my baie beteken het. Maar ek sal lieg as ek sê dat die geld my nie interesseer nie. Aan die prys self heg ek nie groot belang nie. Ek beskou dit ’n bietjie van op ’n afstand, waarskynlik omdat ek ’n ernstige motorongeluk gehad het. Vir ses maande het ek in ’n korset gelê. Dit laat ’n mens die betreklikheid van baie dinge insien.”
Tog lyk dit asof die Nobelprys vir Hugo Claus bly volg. Die prys word die eerste Donderdag van elke Oktober bekend gemaak, en dan sorg hy dat hy nie tuis is nie. “In 1994 het ek na Japan gegaan. Op die fatale Donderdag het ek die middag geëet met Kenzaburo Oe en daardie aand het hy die prys gekry!”
Daniel Hugo