Over Aleid Truijens’ biografie over schrijfster Hella S. Haasse is sinds het verschijnen ervan begin februari al veel geschreven. De meeste recensenten reageerden op de belangrijkste onthulling uit het boek: dat deze vriendelijke en goedlachse vrouw die iedereen dacht te kennen, in werkelijkheid helemaal niet zo gelukkig was. Het boek leest heerlijk weg. Toch laat het je in meerdere opzichten achter met een onbehaaglijk gevoel.
...
Als tiener was ze het gelukkigst als ze kon lezen en schrijven. En ook toen ze volwassen was, bleek het echte leven niet te kunnen tippen aan de vertolking ervan in boeken en muziek. Dit verklaart de ondertitel van Truijens’ biografie: Leven in de verbeelding.
...
Hella Haasse (1918-2011) heeft in interviews herhaaldelijk te kennen gegeven dat ze géén biografie wilde. Ze vond dat haar autobiografische essays en autobiografisch getinte romans, zelfs als die in het verleden speelden, al genoeg prijsgaven. Pas tegen het einde van haar leven legde ze zich erbij neer dat er tóch wel een biografie zou komen. Enkele jaren na haar overlijden werd Volkskrant-journalist Aleid Truijens, die Haasse meerdere keren geïnterviewd heeft en ook al eens een monografie over haar heeft gepubliceerd, door Haasses dochters en haar laatste redacteur, Patricia de Groot van uitgeverij Querido, benaderd om het werk op zich te nemen.
In haar laatste levensjaren heeft Haasse heel wat materiaal door de papierversnipperaar gehaald omdat ze niet wilde dat het in handen van een biograaf zou vallen. Toch bevat het Haasse-archief in het Literatuurmuseum in Den Haag nog veel interessante bronnen. Daarnaast gaven Haasses dochters, Ellen en Marijn, Truijens toegang tot het familiearchief. Daarin trof de biografe onder meer Haasses zogenaamde “zwarte schrift” aan: een dik, dunbladig kasboek waarin de schrijfster haar meest persoonlijke ontboezemingen neerpende.
Jeugd in Indië
Hélène Serafia (Hella) Haasse groeide op in het toenmalige Nederlands-Indië, waar haar vader, Willem Haasse, ambtenaar was bij het Nederlandse Gouvernement. Haar moeder, Käthe Winzenhöler, was concertpianiste. In 1925, toen Hella zeven jaar oud was, werd Käthe opgenomen in een sanatorium in het Zwitserse Davos. Omdat het onduidelijk was hoe lang ze zou wegblijven en omdat hun vader het te druk had om voor de kinderen te zorgen, werden Hella en haar jongere broer Wim naar Nederland gestuurd, waar ze over de grootouders verdeeld werden. Tussen Hella en haar oma van moederskant ging het al snel mis, en Hella werd in een kinderpension in Baarn ondergebracht, van waaruit ze de plaatselijke lagere school zou bezoeken.
Uiteindelijk moest ze twee jaar in het pension blijven, dat door twee liefdeloze “tantes” bestuurd werd. En hoezeer ze ook haar best deed om erbij te horen, op school werd ze door de kinderen uit het dorp gepest omdat ze uit Indië kwam en dus “anders” was. Voor de jonge Hella was het een traumatische tijd. Ze begreep niet waarom haar ouders haar weggestuurd hadden. Haar vertrouwen was geschaad. Zelfs toen het gezin weer bijeen was, zou de band met haar ouders nooit meer volledig herstellen.
Ook los van deze Nederlandse episode krijg je de indruk dat Haasses ouders wat stijve mensen waren die niet in staat waren om hun gevoelens te uiten. Hella kreeg een uitstekende opvoeding. In Batavia ging ze naar een chic gymnasium en haar ouders stimuleerden haar om haar talenten te ontwikkelen. Maar er lijkt in de relaties binnen het gezin sprake te zijn geweest van een emotioneel tekort, een gebrek aan warmte. Het is tragisch dat Haasse later in haar leven, bij haar keuze voor een huwelijkspartner, een zelfde soort relatie zou aangaan.
Overigens zat iets van de gereserveerdheid van haar ouders ook in Hella Haasse zelf. In het kinderpension werd het schrijven haar redding, haar vlucht uit de kille werkelijkheid. In oude schoolschriftjes kon ze een wereld creëren waarin zij het wél voor het zeggen had. Als tiener was ze het gelukkigst als ze kon lezen en schrijven. En ook toen ze volwassen was, bleek het echte leven niet te kunnen tippen aan de vertolking ervan in boeken en muziek. Dit verklaart de ondertitel van Truijens’ biografie: Leven in de verbeelding. Haasse suggereerde soms dat ze als schrijfster afstand nodig had om mensen te kunnen observeren. Maar het heeft er veel van weg dat ze van de nood, haar onvermogen om een wezenlijke verbinding te maken met mensen die haar dierbaar waren, een deugd probeerde te maken.
Geboren in Indië, uit Europese ouders
Haasse hield van de uitbundige Indonesische natuur. Sociaal gezien groeide ze als dochter van een hoge Nederlandse ambtenaar op in een gegoed milieu. Ze ging naar school met kinderen uit rijke Indische families. Daardoor had ze de indruk dat ze in een multiculturele sfeer leefde. Maar ze was zich, toen ze opgroeide, onbewust van de onderdrukking van de Indonesische bevolking, waarvan een groot deel in armoede leefde. Ze bewoog zich binnen een koloniale bubbel, zonder te beseffen dat die allerminst vanzelfsprekend was.
In 1938 verhuisde Haasse naar Nederland om in Amsterdam Scandinavische taal- en letterkunde te gaan studeren. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stopte ze met deze studie en stapte ze over naar de Toneelschool. De oorlog deed haar beseffen dat ze politiek niet langer onverschillig kon blijven. Dat wilde niet zeggen dat ze zich bij de illegaliteit aansloot. “Ik kwam in verzet”, zal ze later volstrekt egocentrisch schrijven, “maar dit verzet gold vooral het gevaar in mij. Ik kweekte weerbaarheid, met mijn eigen on-geest, anti-geest, als vijand nr. 1.”
In 1948 debuteerde Haasse – aanvankelijk anoniem – met het boekenweekgeschenk Oeroeg, een roman over de vriendschap tussen een planterszoon en een inlandse jongen die tijdens de politionele acties tegenover elkaar komen te staan. Oeroeg werd een groot succes en het wordt tot op de dag van vandaag nog steeds veel gelezen.
De roman kreeg in de loop der jaren echter ook scherpe kritiek, achtereenvolgens van Tjalie Robinson, Rob Nieuwenhuys en Alfred Birney, drie Nederlandstalige schrijvers met Indische of Indonesische wortels. Zij verweten Haasse dat zij als kind van een “totok” (Maleis voor een in Nederlands-Indië geboren Europeaan) niets wist van het leven van een inlandse jongen zoals Oeroeg. Haasse voelde zich door deze kritiek gekwetst. “Indië” was immers haar land óók. Ze beschouwde zichzelf als een “creoolse”, geboren in Indië, uit Europese ouders.
Wat door deze kritiek wel eens vergeten wordt, is dat Oeroeg toen het in 1948 verscheen – ná de eerste politionele actie (21 juli tot 5 augustus 1947) en vóór de tweede politionele actie (19 december 1948 tot 5 januari 1948) – een merkwaardig actueel en dapper boek was, omdat Haasse hierin, ondanks haar koloniale opvoeding, begrip toont voor het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. Dat haar uitbeelding van Oeroeg met het inzicht van nu inmiddels als eurocentrisch beschouwd wordt, doet daar niets aan af.
...
Overigens was Haasse niet alleen ongelukkig in haar relatie met Jan. Ze worstelde ook met de traditionele rol van een jonge getrouwde vrouw in de jaren veertig tot zestig: moeder en huisvrouw.
...
Doorspelen
Tijdens de oorlog werden Haasses ouders in Nederlands-Indië geïnterneerd in Japanse concentratiekampen. Haasse zou hen pas in 1946 terugzien. Met hun gevangenschap kwam er een einde aan de ruime toelage die Haasse van haar ouders ontving. Voortaan moest ze in haar eigen onderhoud voorzien. Na de instelling van de Kultuurkamer, waarmee de Duitse bezetter de Nederlandse kunstwereld in zijn greep probeerde te krijgen, koos Haasse er daarom voor om “door te spelen”. Ze tekende niet zélf om lid te worden van de Kultuurkamer, maar het gezelschap van Cees Laseur waarmee ze optrad (naast onder meer Mary Dresselhuys en Ko van Dijk) stond wél ingeschreven, en Haasse daardoor bij implicatie ook.
Het lijkt alsof Haasse daar weinig moeite mee had: ze had het geld nodig en ze stond aan het begin van haar carrière, dus het was nu of nooit. Ze stopte in 1944 met spelen nadat ze met Jan van Lelyveld getrouwd was en doorspelen financieel dus niet meer nodig was.
In 1961 zou de vraag of ze ethisch juist gehandeld had door “door te spelen” alsnog opkomen toen Haasse de literatuurprijs van de Stichting Kunstenaarsverzet toegekend kreeg. Toen er kritiek op die toekenning ontstond trok Haasse zich terug. Uit onderzoek bleek vervolgens dat Haasse persoonlijk weinig te verwijten viel. Toch blijft het ongemakkelijk dat de jury van de prijs haar hierna vroeg de prijs alsnog aan te nemen, en dat Haasse daar ook op in ging.
...
Een biografie was, gezien Haasses statuur, zeker onvermijdelijk. Maar als liefhebber van haar werk had ik Haasse haar privacy gegund.
...
Glimlach als masker
Hella Haasse groeide in de naoorlogse jaren uit tot een nationale beroemdheid. Ze bouwde een omvangrijk oeuvre op, verscheen regelmatig op televisie (onder meer samen met de immens populaire Godfried Bomans) en reisde het land door om lezingen te geven of deel te nemen aan paneldiscussies. Daarnaast bekleedde ze verschillende bestuursfuncties in de culturele sector en zat ze bijna altijd wel in de jury van een of andere literaire prijs. Al deze activiteiten legden haar geen windeieren: ze was ruimschoots in staat om in haar eigen onderhoud te voorzien.
Naar buiten toe kwam Haasse charmant en opgewekt over. Truijens laat in haar biografie echter zien dat ze in haar privéleven helemaal niet zo gelukkig was. Haasse hunkerde naar liefde, maar haar man, de rechtsgeleerde Jan van Lelyveld, bleek een geweldige stijve hark te zijn die haar niet kon geven wat ze nodig had. Toch bleef Haasse bij hem. Volgens haar dochters, schrijft Truijens, ging Haasse in deze verhouding ook niet vrijuit; het leek wel alsof ze het drama nodig had en zichzelf graag als slachtoffer zag.
Haasse zag haar huwelijk met Jan als een uitdaging, constateert Truijens, een opdracht die ze moest doen slagen. “Haar taak, haar lot, is blijkbaar te leven met deze moeilijke man.” Truijens laat zien dat de moeizame verhouding tussen man en vrouw vanaf de jaren vijftig het hoofdthema van Haasses werk wordt, niet alleen in eigentijdse romans als De verborgen bron, De ingewijden, De meermin, De wegen der verbeelding en Sleuteloog, maar ook in historische romans als de boeken over “Mevrouw Bentinck” en Heren van de thee.
Overigens was Haasse niet alleen ongelukkig in haar relatie met Jan. Ze worstelde ook met de traditionele rol van een jonge getrouwde vrouw in de jaren veertig tot zestig: moeder en huisvrouw. “Schrijven moest veroverd worden op de omstandigheden”, zei ze daar zelf over. “Toen Ellen en Marijn klein waren merkten ze dat hun moeder er zelden met haar hoofd helemaal bij was”, schrijft Truijens. “Ook als ze met haar dochtertjes op stap ging, naar een park, speeltuin of zwembad, had ze steevast haar blocnote bij zich en zat ze verdiept in haar aantekeningen. ‘Heel vaak kregen we te horen: “Wacht even, ik ben bezig…”’ Vaak moesten ze maar gissen wat hun moeder vond of voelde. ‘Je wist vaak niet wat je aan haar had. Ze beperkte zich tot een vage glimlach en wat gemompel.’”
...
Als schrijfster kreeg Haasse nooit helemaal de literaire erkenning die ze verdiende.
...
Een “mens van het midden”
Achteraf snap je wel dat Haasse zich jarenlang verzet heeft tegen een biografie en dat ze doelbewust materiaal door de papierversnipperaar heeft gehaald.
Als schrijfster kreeg Haasse nooit helemaal de literaire erkenning die ze verdiende. Critici hadden het vaak over de “Grote Drie” Hermans, Mulisch en Reve, dan kwam er een tijdje niets en daarna kwamen er andere mannelijke auteurs zoals Wolkers en Campert. Haasse werd zelden bij de literaire top gerekend, en hooguit de “grande dame” van de Nederlandse literatuur genoemd, of – nog zo’n dooddoener – “hors concours”. Maar haar boeken deden het goed bij het publiek, haar werk kreeg de P.C. Hooftprijs én de Prijs der Nederlandse Letteren, en het werd ook in het buitenland goed ontvangen.
Een biografie ligt dan voor de hand. Zo’n boek kan rekenen op publieke belangstelling, en het is goed voor Haasses plek in de canon. Haasses levensverhaal is ook interessant, onder meer vanwege die jeugd in “Indië”, haar bestaansstrijd tijdens de Tweede Wereldoorlog en haar contacten met culturele sleutelfiguren als, onder vele anderen, Wim Sonneveld en Godfried Bomans. Truijens schrijft levendig en leidt de lezer soepel door bijna een eeuw geschiedenis heen.
Maar het beeld dat de biografe van Haasses huwelijk schetst is weinig verheffend. En ook Haasses reputatie als een van de morele leiders van haar tijd loopt averij op. Haasse lijkt zich, hoewel ze later wel afstand nam van het koloniale stelsel, nooit schuldig te hebben gevoeld over haar bevoorrechte jeugd. Ook haar “doorspelen” tijdens de oorlog blijft contentieus.
Truijens stoort zich aan Haasses voorzichtigheid. Als Haasse in Persoonsbewijs (1967) terugblikt op de Tweede Wereldoorlog, verwijt Truijens de schrijfster “hoogtonige vaagheid”: “Het is jammer dat ze hier niet wat meer concreet durft te zijn.” Ook later neemt Haasse in politieke of morele kwesties zelden een stevig standpunt in. “Nu, zo veel jaren na het einde van de oorlog,” schrijft ze in 1967, “durf ik minder dan ooit een mening te formuleren.” Truijens: “Die terughoudendheid bij heikele kwesties zou ze haar leven lang houden. Ze sprak zich liever niet uit, en koos geen partij.”
Truijens legt veel klem op Haasses ongelukkige huwelijk en de doorwerking ervan in haar boeken. Een sterk punt van de biografie is dat Truijens wijst op het vernieuwende karakter van Haasses proza, een aspect dat meestal onderbelicht blijft.
Een gemiste kans is, daarentegen, dat Truijens – uitzonderingen daargelaten – weinig aandacht besteedt aan Haasse als intellectueel. Wat las ze? Hoe kwam ze aan de bronnen voor haar historische romans? Hoe vonden de indrukken, opgedaan tijdens de vakantiereizen met Jan door Frankrijk en Italië, hun weg naar haar romans en verhalen? Haasse stond in een humanistische traditie waarin het bon ton was geen extreme standpunten in te nemen en waarin eruditie hoog stond aangeschreven. Deze traditie, zo vanzelfsprekend voor Haasse, is in de eenentwintigste eeuw in onbruik geraakt.
Hella Haasse schreef een omvangrijk oeuvre bij elkaar. Dat vergde studie, verbeeldingskracht en, ook niet onbelangrijk, tijd. Ze heeft het publiek veel gegeven, zowel door haar boeken die, zoals Truijens aantoont, een sterke autobiografische lading hadden, als door haar vele openbare optredens. Om dat allemaal te realiseren moet ze haar hele leven keihard gewerkt hebben.
Haasses bedenkingen tegen een biografie zijn te begrijpen. Dat wat er nog méér te vertellen valt, naast het oeuvre en alles wat ze daarin geïnvesteerd heeft, moet in Haasses ogen waarschijnlijk redundant geleken hebben. Misschien had ze daar ook wel gelijk in. Een biografie was, gezien Haasses statuur, zeker onvermijdelijk. Maar als liefhebber van haar werk had ik Haasse haar privacy gegund.
Aleid Truijens, Hella S. Haasse. Leven in de verbeelding. Amsterdam: Querido, 2022. ISBN 9789021436388 (hardcover) / 9789021436395 (e-boek). Prijs: € 34,99 / € 15,99.