Vanaf 1 december heeft het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam een nieuwe directeur. In dit exclusieve interview vertelt Judith Calmeyer Meijburg over haar band met Zuid-Afrika, over wat het betekent om als vrouw carrière te maken in een mannenwereld, en over haar plannen met “hét” Huis.
Judith, je noemt Zuid-Afrika je “moederland”. Kun je iets vertellen over je verbintenis met Zuid-Afrika?
Die verbintenis is tweeledig. Zowel mijn eigen familie als de familie van mijn man heeft een band met Zuid-Afrika.
Mijn eigen ouders zijn, zoals velen in die tijd, in de jaren vijftig vanuit het naoorlogse Nederland naar Zuid-Afrika geëmigreerd. Uit dat avontuur ben ik geboren.
Mijn man is van oorsprong een Meijburg. De naam “Calmeyer” is er later aan toegevoegd omdat zijn grootvader zag dat die tak van de familie zou uitsterven. Deze grootvader heeft zich uitvoerig verdiept in de genealogie van de Calmeyers en de Meijburgen. Het verhaal wil dat enkele jaren na Van Riebeeck ene Lambert Myburgh vanuit Leiderdorp naar Zuid-Afrika is gegaan en aan de Kaap een familie heeft gesticht waaruit die enorme Myburg-familie is voortgesproten die je tegenwoordig overal in Zuid-Afrika en Namibië tegenkomt.
Bij mij gaat de verbintenis met Zuid-Afrika dus terug tot mijn geboorte, en bij mijn man zelfs nog verder. En we hebben elkaar ook dankzij Zuid-Afrika leren kennen! Ik wilde een reis door Zuidelijk Afrika maken en ik had gehoord dat hij daar net was geweest. Zo zijn we elkaar tegengekomen. Onlangs waren we vijfentwintig jaar getrouwd en dat vieren we in december in de Kaap.
Wat waren destijds je belangrijkste indrukken van Zuid-Afrika?
Mijn ouders waren de eersten uit hun familie die naar Zuid-Afrika emigreerden. Mijn moeder komt uit een gezin met zes kinderen. Vijf van hen, mijn moeder incluis, zijn naar Zuid-Afrika gegaan.
Toen mijn ouders eind jaren zestig besloten naar Nederland terug te keren, zijn de anderen in Zuid-Afrika gebleven.
Er loopt een scheidslijn door die Zuid-Afrikaanse familie van mijn moeder.
De ene helft is Engelstalig, de andere Afrikaanstalig. Ik ben door mijn ouders bewust Engelstalig opgevoed.
Mijn moeder vertelt altijd dat ze na aankomst in Zuid-Afrika al snel bestookt werd door de vrouwen (in het Afrikaans “tannies”) van de NG Kerk. Zij had niet zo’n behoefte om daar deel van te worden en ging mijn vader helpen in de boekhouding van zijn zaak.
Mijn vader heeft in Zuid-Afrika twee bedrijven (mede-) opgezet: eerst in Johannesburg en daarna in Port Elizabeth. Na een tijd besloten mijn ouders naar Nederland terug te gaan.
De redenen daarvoor waren zowel van medische als politieke aard. Ze dachten: als we terug willen, moeten we dat nú doen. Dat had ermee te maken dat wij kinderen de schoolgaande leeftijd begonnen te bereiken.
Ik was nog jong toen we Zuid-Afrika verlieten. Mijn herinneringen aan die tijd zijn levend gehouden – maar daardoor ontstaat er ook een zekere selectie – door de Super8-films van mijn vader.
Een groot deel daarvan is sindsdien jammer genoeg geheel of gedeeltelijk verloren gegaan. Maar tot in mijn late puberteit hebben we thuis die films gekeken, vooral als familie of vrienden uit Zuid-Afrika overkwamen.
Wat ik me herinner, is een heel onbezorgde jeugd. Veel natuur. Naar buiten. Eindeloze picknicks met die grote familie die er inmiddels was: vijf broers en zussen met elk minstens drie kinderen. Geuren. Kleuren. En het vele reizen, de lange autoritten. Dat is het soort dingen dat je als kind onthoudt. Ik heb me later natuurlijk afgevraagd of ik toen ook al iets merkte van de sociale spanningen die er in het land moeten zijn geweest. Nee, dat niet.
Hoe verging het je vervolgens in Nederland? Wat voor opleiding heb je gevolgd?
Mijn vader ging aan de slag bij het Amerikaanse bedrijf Honeywell. Dat wilde in Emmen in Oost-Drenthe een moderne ijzergieterij neerzetten. Mijn vader kreeg de opdracht om die helemaal vanuit het niets op te bouwen. Dat heeft hij gedaan, en hij is tot zijn pensioen bij Honeywell blijven werken.
Ik ging in Emmen naar de basisschool en de middelbare school. Ik deed op het Christelijk Lyceum eerst gymnasium. Maar omdat ik wist dat ik dominee noch dokter zou worden en ik aan Grieks en Latijn dus weinig zou hebben, ben ik later teruggegaan naar het vwo. Toch vond ik die gymnasiumtijd heel vormend, ik heb er erg van genoten en dat Latijn heeft me later geholpen andere talen makkelijker te doorgronden; met name toen ik Spaans leerde.
In 1979 ging ik naar Groningen. Daar heb ik eerst een jaar sociale geografie gestudeerd; dat vond ik toen iets te theoretisch. Vervolgens ben ik pedagogische academie gaan doen, waarbij ik me specialiseerde in vernieuwende onderwijsstromingen. Tijdens die opleiding moest ik vele stages lopen en als ik op zo’n stageschool rondkeek, zag ik vaak dat mannen de managementfuncties vervulden, terwijl vrouwen in de lagere functies bleven hangen en weinig doorgroeimogelijkheden hadden. Er was echt een glazen plafond. Ik had geen zin om veertig jaar juf te worden. Daarom besloot ik door te studeren, tot vreugde van mijn ouders.
Ik ging rechten studeren, waarbij ik al vrij snel koos voor internationaal recht, omdat ik nu eenmaal toch die internationale oriëntatie had meegekregen. Ik ben afgestudeerd in internationaal recht, staats- en administratief recht. Tijdens mijn studie was ik actief in allerlei verbanden. Zo was ik lid van de faculteitsraad en bestuurslid van de Studentenvereniging voor Internationale betrekkingen. De SIB was in die tijd een soort voorportaal voor intrede in het diplomatenklasje van Clingendael, waarmee je uiteindelijk bij Buitenlandse Zaken terecht kon. Gelukkig besefte ik op tijd dat de diplomatie niet bij me paste. Daar was ik vooral te ongeduldig voor.
De jaren tachtig waren een roerige tijd. In Zuid-Afrika gold de Noodtoestand en in Nederland werd er actie gevoerd tegen de apartheid. Hield jij je daar als student mee bezig?
Ik was in dat opzicht niet actief. Maar ik heb met mijn ouders wel veel discussies gevoerd over wat het betekende om in dié tijd, in dát land, met dát politieke systeem een bedrijf op te zetten. Toen mijn ouders aangaven dat ze hun dertigjarig huwelijksfeest in 1985 in Zuid-Afrika wilden vieren, heb ik me afgevraagd of dat wel kon. Voor mij een dilemma.
Want natuurlijk was er de menselijke kant van banden met familieleden. Ik heb altijd gecorrespondeerd met mijn nichten in Zuid-Afrika; de een schreef in het Engels, de ander in het Afrikaans, en ik schreef in het Nederlands terug. Je wilt je familieleden graag zien. En ik begreep wel dat mijn ouders hun huwelijksfeest in Zuid-Afrika wilden vieren omdat hun verblijf daar een bepalend en positief stempel op ons gezinsleven heeft gedrukt. Het was dus niet alleen een principiële kwestie.
Wat ben je na je studie in Groningen gaan doen?
Eerst kwam ik terecht bij de gemeente Hoogeveen. Daar was ik zowel bezig met intergemeentelijke samenwerking als met ruimtelijke ordening. Na twee jaar ben ik overgestapt naar de provincie Friesland. Daar ging ik aan de slag met de Planologische kernbeslissing Waddenzee, een groot en complex project dat tot vandaag toe het beschermingsregime voor de Waddenzee bepaalt. Ik ging met toenmalig Commissaris van de Koningin Hans Wiegel vaak naar het buitenland, omdat de Waddenzee natuurlijk ook van Duitsland en Denemarken is. Daarbij kon ik mijn kennis van internationaal recht weer gebruiken.
Nadat ik mijn man had leren kennen, zijn we naar Amersfoort verhuisd. Ik heb een tijdje in de afvalwereld gewerkt – met name op het gebied van afvalsturing, dus eigenlijk milieubeleid – en van daaruit ben ik bij Rijkswaterstaat beland. Ruimtelijke ordening, milieu en infrastructuur: dat was mijn werkterrein. Ondertussen was ik ook in andere gremia actief. Ik was bijvoorbeeld bestuurslid van het netwerk Vrouwen in Hoger OverheidsManagement. En ik volgde een opleiding programmamanagement. Op die manier ben ik zo zoetjes aan richting managementfuncties gegaan, onder meer bij gemeentes en een waterschap.
Je maakte carrière in een mannenwereld. Was dat moeilijk?
Ik moet eerlijk zeggen dat ik het nooit zo moeilijk heb gevonden. Ik kwam uit een familie van ondernemers, zowel aan vaders- als aan moederskant. Uit die achtergrond had ik genoeg meegekregen om me als vrouw in diverse werkomgevingen staande te houden. En misschien ook om iets extra’s te brengen: een nuchtere, wat zakelijker insteek. Daar kwam bij dat ik ambitie had. Ik was niet beducht voor een omgeving waar mannen het (toen) voor het zeggen hadden, terwijl enkelen gelukkig ook gevoelig bleken voor de wens van de vrouwen daar verandering in te brengen.
Wanneer ben je teruggegaan naar Zuid-Afrika?
In 2004 zijn we als gezin naar Pretoria verhuisd omdat mijn man daar aan de ambassade werd geplaatst als defensieattaché. Ik ben toen lid geworden van een Afrikaanstalige leeskring – “Mabel Malherbe”, de oudste Afrikaanstalige van Pretoria – en mijn dochter werd lid van een Afrikaanstalig koor, het Magaliesberg Kinderkoor. Naast de Engelstalige opvoeding die ikzelf had gehad en ondanks het feit dat onze kinderen naar een Engelstalige internationale school gingen. Ik ben niet zo van de hokjes en stempeltjes. Ik ben nieuwsgierig en vind het belangrijk de dingen te leren kennen zoals ze zich aandienen. Dus waarom niet? Ik heb in de Afrikaanstalige wereld veel vrienden opgedaan. Het heeft mijn beeld van Zuid-Afrika completer gemaakt.
Wat voor indruk kreeg je van het land toen je in 2004 terugkwam?
Zuid-Afrika is een complex land. Het roept gemengde gevoelens bij me op. Toen mijn man in Pretoria geplaatst werd, wilde ik graag gaan werken. Dat had ik immers altijd gedaan. Ik heb me suf gesolliciteerd en intensief genetwerkt. Maar het lukte niet een baan te vinden. Ik kwam uit Nederland, ik was blank, ik was weliswaar vrouw – dat was leuk meegenomen – maar ik had de verkeerde kleur. Zelfs een vrijwilligersbaan bij een ingenieursbureau ging niet door, omdat ze bang waren dat met mijn rol er geen overheidstenders binnengehaald zouden kunnen worden. En ik bracht toch aardig wat kennis en ervaring mee. Dat vond ik lastig. Natuurlijk was Black Economic Empowerment toen de lijn. Ik realiseerde me dat ik nu behandeld werd zoals anderen voor mij behandeld waren. Daar had ik ook wel begrip voor. Je moet het rationeel ook willen begrijpen. Aan de andere vraag ik me af: hoe lang blijft het nog payback time?
Veel van mijn Zuid-Afrikaanse vrienden en familieleden zijn sinds de omwenteling op een zijspoor gezet, alleen vanwege hun kleur. Die zijn allemaal met emigratie bezig geweest. Maar dat valt ook niet mee. Als jij het gevoel hebt dat jij net zo goed in een land thuishoort als anderen, maak je je daar niet zo makkelijk van los. En hun ouders zijn inmiddels te oud om te emigreren. Dus zouden ze zich moeten losmaken van hun ouder wordende ouders, die juist nu steeds afhankelijker raken.
Toen we in 2008 teruggingen naar Nederland, heb ik een vrij bewuste keuze gemaakt veel spullen weg te geven aan een arme blanke gemeenschap in Pretoria-Noord. Ook zij hebben het zwaar en leven in een trieste omstandigheden.
Je hebt al veel verteld. Zou je toch nog wat meer kunnen zeggen over je privéleven?
Ik ben dus getrouwd, en mijn man en ik hebben twee dochters. De oudste is actief in de culturele sector en volgt een opleiding in Duitsland; de jongste studeert in Den Bosch.
Wat misschien nog interessant is om te vermelden, is dat ik via de Raad van Toezicht van de Van Reekum Galerij, een museum dat aan de basis heeft gelegen van het CODA in Apeldoorn, op een gegeven moment ook in de culturele sector ben terechtgekomen. Later kreeg ik als consultant opdracht kunstenaars een boost te geven. De afgelopen tien jaar is er in Nederland stevig ingegrepen in de culturele sector. Door training in ondernemerschap te geven was het de bedoeling dat kunstenaars zakelijk meer stevigheid zouden gaan ontwikkelen.
Met het Zuid-Afrikahuis ben ik in 2005 voor het eerst in contact gekomen. Ik werd door de toenmalige NZAV-voorzitter, Roelof Eiting, gevraagd regiovertegenwoordiger te worden voor Zuid-Afrika en Namibië. Dat ben ik gebleven tot we in 2008 terugkeerden naar Nederland. Ik heb er allerlei nuttige contacten aan overgehouden. In 2016 ben ik toegetreden tot het bestuur van het Zuid-Afrikahuis.
Nu volg je Guido van den Berg op als directeur. Wat kunnen we van je verwachten?
Ik heb de afgelopen maanden veel mensen in en rond het Huis gesproken en het is duidelijk dat er veel waardering bestaat voor wat het Huis te bieden heeft. Daarin ligt een goede basis voor de toekomst.
Wat ik meebreng, is kennis van en gevoel voor dat prachtige land, Zuid-Afrika, in al zijn complexiteit. Daarnaast zie ik graag resultaten en ben ik gericht op samenwerking met voor ons relevante partijen in het culturele en academische veld. Ik ben ervan overtuigd dat het, als je klein en kwetsbaar bent (en dat zijn we!), belangrijk is dat je je kracht inbrengt in samenwerkingsverbanden.
Ik heb moeite met uitsluiting, zoals ik die zelf ook in Zuid-Afrika heb ervaren, dus ik zal niet snel de deur dichtdoen. Die staat zeker open. Maar ik denk dat mensen recht hebben op duidelijkheid over waar wij onszelf positioneren. Ons profiel wordt steeds moderner en scherper.
Waar ik me zorgen over maak, is onze financiële positie. We zullen de tering naar de nering moeten zetten, terwijl we tegelijk zo goed mogelijk – met positieve bevlogenheid – doorgaan met onze activiteiten. Het bestuur heeft in de loop van dit jaar duidelijk kleur en richting gegeven aan de doelen en ambities van het Huis; dat gaat vanaf nu uitgevoerd worden.
Een van jouw speerpunten is fondswerving. Waar denk je die te gaan vinden?
Ik beluister bij onze bestuursleden dat er zowel in Nederland als in Vlaanderen meerdere particuliere fondsen zijn die we nog niet actief hebben benaderd. Maar we moeten ons daar geen enorme voorstellingen van maken. Ook ten aanzien van de Zuid-Afrikaanse fondsen moeten we realistisch zijn, mede gezien de waarde van de rand. We willen graag in gesprek komen met bemiddelde Zuid-Afrikanen die het Afrikaans en het Afrikaans cultuurgoed een warm hart toedragen, en dan een concrete vraag op tafel leggen. Het mooiste zou zijn als we dat vervolgens ook weer terug kunnen investeren in projecten in Zuid-Afrika zelf.
Er was wat ongerustheid over de positie van de “Vrienden” van het Zuid-Afrikahuis…
Natuurlijk willen we onze trouwe achterban (de voormalige NZAV -leden) niet vergeten! Die willen we graag in de gemeenschap om het Zuid-Afrikahuis heen houden. Zij blijven gewoon “Vriend”.
Daarnaast willen we een nieuwe categorie van bronzen, zilveren en gouden “Vrienden” invoeren. We hebben zo’n prachtig pand! We denken dat er mensen zijn die dat – het Huis en alles waar het Huis voor staat – interessant vinden. Die mensen willen we graag een plek geven in onze gemeenschap. Voor hen willen we net even een stapje extra zetten.
Vanwege de geschiedenis van de organisaties die sinds oudsher in het huis aan de Keizersgracht gevestigd waren, is de belangstelling altijd sterk uitgegaan naar de banden tussen Nederland en Zuid-Afrika, en naar het Afrikaans. Tegelijkertijd is er sinds begin jaren negentig een duidelijk transformatieproces in gang gezet (het “Van Riebeeckhuis” werd het “Zuid-Afrikahuis”, van exclusief naar inclusief). Hoe zie je de identiteit van het Zuid-Afrikahuis, nu en in de toekomst?
Wat mij betreft denken we breed, denken we inclusief, en denken we dus ook in termen van én-én en niet óf-óf. Ik denk dat we de prachtige stukken uit ons archief beter voor het voetlicht kunnen brengen, met name digitaal. Er bestaat in Nederland een grote belangstelling voor geschiedenis. Als we proberen de doelgroep te bereiken die daar potentieel ligt, doen we het goed.
Tegelijkertijd zien we graag die vernieuwende stroming binnenkomen. We moeten niet bang zijn voor discussie. Ik zou willen pleiten voor een volwassen, respectvolle houding naar heel veel aspecten van Zuid-Afrika toe. Zo breed mogelijk, als het even kan. Gelukkig zie je dat in ons activiteitenprogramma al terug.
Ook Zuid-Afrikaanse expats zijn van harte welkom. In die kring is het Huis nog te weinig bekend. Er wordt misschien gedacht dat het Zuid-Afrikahuis alleen maar “zware kost” te bieden heeft, maar dat is niet zo.
Wat belangrijk is, is dat we onszelf beter zichtbaar maken. En daar mogen we echt nog wel een stap in maken. Dat is niet alleen een kwestie van marketing, maar ook denken vanuit je kracht, en denken vanuit je doelgroepen. Hoe kunnen wij mensen bereiken, met welke boodschap moet dat zijn en hoe geef je die vorm?
Je man is nu defensieattaché aan de Nederlandse ambassade in Nairobi, Kenia. Hoe ga je je leven daar combineren met je baan als directeur van het Zuid-Afrikahuis?
Het gaat om een tijdelijke situatie. De baan van mijn partner in Kenia eindigt voor de zomer van 2020. Dus vanaf het moment dat ik aantreed nog anderhalf jaar. Dat valt te overzien; zeker met moderne communicatiemiddelen als Skype, Facetime et cetera. Het heen en weer reizen is voor veel expats een bekend fenomeen.
Hoe vind je het om directeur van het Zuid-Afrikahuis te worden?
De directeursfunctie herken ik wel, die heb ik vaker ingevuld. Wat ik spannender vind, is om in een instituut te stappen dat al zo lang bestaat en een gevoelige historie kent. Daar met het team een stukje aan te mogen vormgeven in de huidige situatie is de uitdaging. Dat kan ik in deze fase van mijn loopbaan verenigen met elementen uit mijn persoonlijke geschiedenis.
Buro: IG