Laurika Rauch staat al jaren aan de top van het Afrikaanse muziekbedrijf. Haar naam is onlosmakelijk verbonden met hits als “Op Blouberg se strand”, “Lisa se klavier”, “Stille waters”, “Blou” en “Stuur groete aan Mannetjies Roux”. Haar fans komen uit alle lagen van de Afrikaanstalige gemeenschap: arm en rijk, wit en bruin, jong en oud.
Haar eerste single was in 1979 meteen een hit. Laurika Rauch werkte als serveerster in een restaurant toen ze betrokken raakte bij de televisieserie Phoenix & Kie van regisseur Katinka Heyns. Jana Cilliers speelde hierin een zangeres en Rauch werd gevraagd om de liedjes voor Cilliers in te zingen. Deze rol als “spookstem” betekende Rauchs doorbraak. Zodra de serie op televisie kwam, steeg haar vertolking van Koos du Plessis’ “Kinders van die wind” naar de top van de hitlijst. Maar liefst zeven platenmaatschappijen verdrongen zich om haar een contract aan te bieden.
Nostalgie
De late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig waren een opwindende periode in de geschiedenis van de Afrikaanstalige muziek. Aan de ene kant had je de Musiek & Liriek-beweging van singer songwriters als Koos du Plessis, Lucas Maree en Jannie du Toit, die verantwoordelijk waren voor de eerste luisterliedjes in het Afrikaans. Aan de andere kant begon kort daarop ook de Voëlvrybeweging van Johannes Kerkorrel en Koos Kombuis zich te roeren. Het is een tijd waar Rauch met plezier aan terugdenkt.
Voor haar loopbaan was vooral Stephan Bouwer belangrijk. In 1976 had Zuid-Afrika eindelijk televisie gekregen en Bouwer gaf als tv-regisseur vele artiesten de kans door te breken naar het grote publiek. “Stephan noemde zichzelf mijn ‘patroon’”, herinnert Rauch zich. “Hij heeft zich vanaf het begin over mij ontfermd.” Nóg iemand aan wie ze veel te danken heeft, is Hennie Aucamp. Aucamp legde zich in die jaren toe op het schrijven van cabaret, een kunstvorm die in het Afrikaans nog niet bestond. Hij wilde “beschaafd protest” leveren. Rauch: “Dat was nodig, in die tijd.”
Rauch werkte mee aan Aucamps cabaretvoorstellingen Die lewe is ’n grenshotel (1979) en Met permissie gesê (1981). Stephan Bouwer bracht haar en Jannie du Toit – “twee totaal verschillende persoonlijkheden met twee totaal verschillende stemmen, maar het werkte!” – bij elkaar in Van Berlyn tot Bapsfontein (1988), waarvoor Aucamp teksten had vertaald van onder meer Bertolt Brecht en Herman van Veen. Maandenlang traden Rauch en Du Toit samen op bij Club 58 in Hillbrow. “Terwijl Kerkorrel en Koos Kombuis even verderop bij The Black Sun hún ding deden”, herinnert ze zich.
“Hillbrow was fantastisch in die tijd”, vertelt Rauch, “kosmopolitisch en veilig.” Alle plekken die genoemd worden in Kerkorrels aangrijpende lied over dit deel van Johannesburg, staan Rauch nog levendig voor de geest. Bij Fontana kon je 24 uur per dag broodjes en Griekse baklava kopen. In Café Vienna las je onder het genot van een kopje koffie de krant, die met zo’n houten stok in model werd gehouden. En als ze ’s avonds na haar Brel-voorstelling in het Chelsea Hotel terugliep naar haar auto, voelde ze zich geen moment bedreigd.
“En weet je wat zo bijzonder was?” vraagt Rauch verwonderd. “Iedereen was bezig.” Want verspreid over het land en onafhankelijk van elkaar begonnen allerlei nieuwe Afrikaanstalige artiesten van zich te laten horen. Anton Goosen bijvoorbeeld, David Kramer, Louis van Rensburg, Coenie de Villiers, Amanda Strydom en Anneli van Rooyen. En alles “ontplofte”, aldus Rauch, toen Merwede van der Merwe met het tv-programma Musiek & Liriek begon, waardoor die jonge Afrikaanse muziek opeens vol in de schijnwerpers kwam te staan. “Man, what a time it was!”
Een lange loopbaan
Veel artiesten van Rauchs generatie zijn een begrip geworden. Rauch herkent zich echter niet in het predicaat “iconisch”. “Ik weet alleen dat ik altijd keihard heb gewerkt”, schokschoudert ze. “En dat doe ik nog steeds. Ik vermoed dat je vanzelf iconische status krijgt als je gewoon blijft doorgaan.”
Rauch is zich bewust van de invloed die de televisie op haar loopbaan en die van haar generatiegenoten heeft gehad. “Het was een mooie tijd”, bevestigt ze. “Wij waren hiperbevoorreg. Wij kregen kansen die jonge artiesten vandaag de dag niet meer hebben.”
Nog iets wat deze nieuwe generatie mist, zijn de streeksrade: overheidsorganisaties die als doel hadden de uitvoerende kunsten te bevorderen. Hoewel je ook kritiek op dit systeem kunt hebben, is het een feit dat veel artiesten dankzij de streeksrade verzekerd waren van een inkomen. Bovendien lieten ze af en toe opdrachtwerken maken. Daarmee leverden de streeksrade een belangrijke bijdrage aan vernieuwing in de kunst.
Rauch weet hoe belangrijk opdrachten voor een artiest kunnen zijn. En niet alleen in financiële zin. Stephan Bouwer gaf haar bijvoorbeeld opdracht een aantal gedichten op muziek te zetten. “Zo’n opdracht maakt je gek. Je valt in een donker gat. Je bent ervan overtuigd dat je het niet kunt en je bent bang om te beginnen”, lacht ze achteraf. “Maar uiteindelijk kom je weer boven en dan blijkt er iets te zijn ontstaan dat de tand van de tijd kan doorstaan.” Dat geldt bijvoorbeeld voor Rauchs toonzetting van het gedicht “Toemaar die donker man” van Ingrid Jonker, een van haar grootste successen. “Zonder die opdracht van Stephan was ik daar nooit aan begonnen. Iedereen heeft mensen nodig die je stimuleren en uitdagen.”
Hoewel Rauch ook veel waardering heeft voor de directeuren van andere festivals zoals Aardklop en het KKNK, is het op dit moment vooral Saartjie Botha van het Woordfees in Stellenbosch die zowel voor Rauch als voor vele andere artiesten deze rol als initiator vervult. “Ze haalt absoluut het beste uit iedereen”, zegt Rauch.
Tijdens het Festival voor het Afrikaans wordt Rauch begeleid door de jonge gitarist Loki Rothman. De afgelopen twee jaar treden ze regelmatig samen op. Rauch ziet zichzelf niet als een mentor voor jonge artiesten, daarvoor is ze te veel gefocust op haar eigen werk. Zij en Rothman hebben hard gewerkt om elkaar artistiek te vinden. “Ik werk nu eenmaal vanuit een oerplek van scheppen”, verontschuldigt ze zich. “En als je eindelijk zo ver bent dat je samen het gevoel hebt dat alles klopt, moet je nog kijken of het publiek dat ook kan navoelen. Want het publiek komt bij mij altijd op de eerste plaats.”
Rauch heeft een volle agenda. Tussen twee voorstellingen in moet ze rust nemen om zich weer op te laden voor het volgende concert. Daardoor kan ze niet zo geregeld voorstellingen van collega’s bijwonen als ze wel zou willen. Maar ze probeert op de hoogte te blijven, ook van wat jonge artiesten doen. Televisiezender KykNET is daarbij een dankbaar hulpmiddel. In het programma van getoonzette gedichten dat ze dit jaar tijdens het Woordfees ten gehore bracht, gebruikte Rauch gedichten van jonge dichters als Bibi Slippers en Loftus Marais. Ze heeft ook grote bewondering voor Ronelda Kamfer. Dat Rauch, met háár staat van dienst, plaats inruimt voor het geluid van zulke jonge kunstenaars, is zowel verfrissend en bemoedigend. “Toen ik Bibi Slippers laatst in Stellenbosch op straat tegenkwam, kon ik bijna niet met haar praten”, zegt ze met ongeveinsd respect. “Ze is fenomenaal.”
Toekomstplannen heeft Rauch niet echt. Maar ze wil nog tenminste één album maken – niet voor financieel gewin, maar voor haar artistieke nalatenschap. “En ik wil blijven werken. Ik ben nu eenmaal een zanger en zo wil ik ook doodgaan. Ik zal waarschijnlijk pas ophouden met werken als het voorbij is.”
Nederlands en Afrikaans
In de jaren tachtig en negentig heeft Rauch verschillende keren in Nederland en Vlaanderen opgetreden. Van haar tournee door België in 1984 is een documentaire gemaakt die in Zuid-Afrika op televisie is uitgezonden. In Nederland trad ze onder meer met het Metropole Orkest op. Ze vond de Lage Landen fantastisch. Ze kénde de Nederlandstalige cultuur natuurlijk al doordat ze op school Nederlandse boeken had moeten lezen en doordat ze aan de Universiteit Stellenbosch naast Drama ook Afrikaans/Nederlands had gestudeerd. Met het werk van Brel maakte ze kennis toen ze zestien jaar oud was en haar ouders haar meenamen naar de musical Jacques Brel is alive and well and living in Paris. Die avond wist ze dat ze wilde zingen. “Lichte muziek bestond toen nog niet in Zuid-Afrika. Brels muziek nam me mee een compleet nieuwe wereld binnen”, herinnert ze zich. Tijdens haar loopbaan zou Rauch verschillende voorstellingen met muziek van Brel – Encore! Brel (1980) en The Best of Brel (1983) – maken en een Brel-album (1997) uitbrengen. “Tegenwoordig luister ik in mijn auto nog steeds naar Brel. Zijn muziek heeft me nooit losgelaten.” Rauch houdt ook van het werk van Herman van Veen, Liesbeth List, Johan Verminnen en andere Nederlandse en Vlaamse artiesten. “Cultureel zijn het Nederlands en het Afrikaans zo nauw met elkaar verbonden – dis amper soos asemhaal.”
Een belangrijk deel van haar succes heeft Rauch te danken aan haar man, de econoom Chris Torr. Hij schreef voor haar klassieke Laurika-hits als “Op Blouberg se strand” en “Stuur groete aan Mannetjies Roux”. Het merkwaardige is dat Torr van huis uit Engelstalig is. Vroeger praatte Rauch altijd Engels met hem, maar dat doet ze niet meer. “Nu is het zo dat hij Engels met mij praat en ik Afrikaans met hem. Dis ’n interessante Boer en Brit-situasie, maar dis soomloos. We merken het niet eens meer.”
Rauch maakt zich geen zorgen dat het Afrikaans ooit zal ophouden te bestaan. “Mijn theorie is dat de taal niet dood kan gaan zolang er nog in het Afrikaans wordt gezongen. Literatuur is niet altijd even toegankelijk. Maar de combinatie van muziek en woord is heel direct. Het is als binnenaarse voeding.”
Laurika Rauch treedt op zaterdag 22 september, 21.00 uur, en op zondag 23 september, 14.00 uur, op tijdens het Festival voor het Afrikaans in Vlaams Cultuurhuis De Brakke Grond in Amsterdam. Kijk voor het volledige programma op www.festivalvoorhetafrikaans.nl. |
Website: www.laurikarauch.com. In Europa is Laurika Rauchs muziek beschikbaar via iTunes en Apple Music. |
Buro: IG