“Liewe hemel!” Ernst van Heerden en de vroege poëzie van Antjie Krog

  • 0

Antjie Krog (Foto: Naomi Bruwer) en Ernst van Heerden

Aan het literatuurhistorische belang van de poëziecollectie Ernst van Heerden in het Poëziecentrum (Gent) is hier al eerder aandacht besteed (https://www.litnet.co.za/paralipomena-ernst-van-heerden-leest-elisabeth-eybers/). Wat de verzameling bijzonder maakt, behalve het gegeven dat het de meest omvangrijke Afrikaanstalige poëzieverzameling buiten Zuid-Afrika betreft, is dat dichter (Hertzogprijslaureaat), criticus en academicus Ernst van Heerden (1916–1997) zijn persoonlijke boeken van aantekeningen heeft voorzien. De parafernalia, doorgaans potloodstrepen en korte commentaren, laten de onderzoeker toe het kritisch instrumentarium te analyseren. Of zo u wilt: de lezerspoëtica van de criticus te bestuderen. Gedichten die de voorkeur wegdragen, worden voorzien van een dubbele potloodstreep, een uitroepteken of een prozaïsch commentaar. De lezer Van Heerden laat ook zijn afkeer blijken: teksten die niet door de beugel kunnen, worden gemarkeerd met een vraagteken of een golvend streepje.

Dergelijke marginalia in privébibliotheken zijn voor de studie van het kritisch repertoire en de beschouwerspraktijk van literaire actoren waardevol onderzoeksmateriaal. Ze werpen zoals gezegd een licht op de leeswijze. In het geval van Van Heerden spreekt Daniel Hugo in een sarcastisch gedicht over de methode van de “pterodaktiel”, in het aan de dactyluszanger opgedragen gedicht: “KLAP-wap-wap, KLAP-wap-wap, KLAP-wap-wap / kom dié daktiliese dier / na ’n nes van woorde aangeflap” (Hanekraai, 2012, p 11). De dichter Van Heerden houdt van regelmatige metrische patronen, een klassieke prosodie. Ook in de verskunst van collega-dichters. Aan het eind van het lemma in Perspektief & Profiel levert Lucas Malan een commentaar op Van Heerdens literatuurkritiek. Het is mij echter niet zo duidelijk wat met het “dokument agter die gedig” wordt beoogd. Biografische anekdotiek, een referentiële leesfase?

[…] die kritiese opstelle [getuig] van veral ’n fyn vakkundige sintuig vir die tekstuur van poësietekste, ’n groot kennis van ander literature en ’n vermoë om die “dokument agter die gedig” sekuur na te vors en die skeppingsproses sinvol te rekonstrueer […]. Al sou die leesstrategieë in dié tekste tans gedateer lyk, bly dit modelle van insig en vakkundige sorg wat al hoe skaarser word. (p 875)

Aan lezersmarkeringen ligt een poëticaal denken ten grondslag. Tegelijk laten ze het referentiekader van de lezer-criticus zien. In het geval van literair-kritische beschouwingen in dag- en weekbladen, tijdschriften en academische periodieken geven ze een inkijk in de manier waarop de beschouwing is tot stand gekomen. Omdat de notities tot de privésfeer moeten worden gesitueerd, kan vanuit een vergelijkend perspectief de kritische (en mogelijk meer genuanceerde) stellingname in de openbare ruimte worden bekeken.

Teneinde inzage te krijgen in de kritische auteurspoëtica alsook het esthetische repertoire van Van Heerden, kan de casus Antjie Krog illustratief zijn. Onderzoeksvragen zijn hoe de oudere, traditioneel georiënteerde literatuurbeschouwer dichtwerk van de atypische, recalcitrante jonge schrijfster heeft gerecipieerd. De collectie in het Poëziecentrum bevat in totaal drieëntwintig titels van Krog. Dankzij de financiële steun van de PUK-Kanselierstrust van de Noordwes-Universiteit (Potchefstroomkampus) wordt de privébibliotheek sinds twintig jaar aangevuld met nieuwe uitgaven. Acht boeken van Antjie Krog maken op basis van aantekeningen, het jaar van uitgave en de inventaris van de schenking deel uit van de verzameling Van Heerden. Sinds 1998 zijn jongere titels toegevoegd, bloemlezingen en vertalingen in het Nederlands.

De lectuur van leesnotities levert in voorliggend geval bevindingen op die niet eens zo opmerkelijk zijn. Schrijvers die een nieuw (of ander) paradigma installeren in het literaire landschap, worden doorgaans door gezaghebbende recensenten ongunstig bejegend. Indien de poëzie al wordt besproken, schiet het kritisch begrippenapparaat tekort om het niet vertrouwde geluid afdoende te becommentariëren. Casussen over de kritische receptie van Lucebert, K Schippers, Hans Faverey en bijvoorbeeld Dirk van Bastelaere hebben dat aangetoond (zie Thomas Vaessens en Jos Joosten, Postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse poëzie, 2003). Doorgaans bedienen deze critici zich van een begrippenapparaat en een referentiekader die niet of onvoldoende in staat blijken het discours of paradigma te duiden van een nieuwlichter in de literatuur. Aan die lijst met Nederlandstalige schrijvers kan ook Krog worden toegevoegd. Receptiestudie van de eerste bundels van Antjie Krog laat zien dat zij een ander dan het bekende geluid produceerde in de contemporaine Afrikaanstalige poëzie. Nochtans, zo noteert de betreurde Tom Gouws in het lemma over Antjie Krog (tot 1998), “[k]ritici het oorwegend baie positief oor die bundel geoordeel” (p 575). Ernst van Heerden behoort niet tot die gunstig gestemde beoordelaars, althans niet volgens de lectuurnotities. De wijze waarop hij het dichtwerk kritisch en meestal afwijzend benadert, lezen we in de parafernalia.

In margine

Van alle Krog-titels vertoont Van Heerdens exemplaar van het debuut Dogter van Jefta (Human & Rousseau, 1970) veruit de meeste aantekeningen. Naarmate het dichterschap zich ontwikkelt, tot de bundel Jerusalemgangers (Human & Rousseau, 1985) – de meest recente titel in Van Heerdens privécollectie – neemt het aantal potloodstrepen en commentaren af. Klaarblijkelijk is de criticus met goede moed begonnen aan zijn lectuur: de titel- en tegelijk openingsafdeling alsook de volgende cyclus “Jy raak my nie meer” zijn duidelijk met welwillende aandacht gelezen en bevatten de meest betrokken commentaren. Doorgaans hebben die een afwijzende connotatie: de slotstrofe van “Ma” is “flou”, en de tweede strofe roept bij de lezer een reminiscentie op aan Breytenbach. Het is de enige keer dat Breyten Breytenbach wordt vermeld in Van Heerdens Krog-verzameling.

want jy maak my groot
in jou krom klein handjies
jy beitel my met jou swart oë
en spits woorde
jy draai jou leiklipkop
jy lag en breek my tente op
maar jy offer my elke aand
vir jou Here God.
jou moesie-oor is my enigste telefoon
jou huis my enigste bybel
jou naam my breekwater teen die lewe

In afdeling 2 is “Geslote hek” “deriwatief”, het volgende gedicht “Vanaand” is al wat “beter” maar “(nog Ingrid Jonker)”. Ook de slotterzine van “Vir jou” is volgens Van Heerden maar bedenkelijk en de afsluitende regel van “Stasie”, “oor jy my nooit weer vas sal hou?” is in de ogen van de lezer ronduit “banaal!”. Er zijn maar enkele (fragmenten van) gedichten die de proef hebben doorstaan: de eerste strofe van “Vir jou”, “Bokkie” (“goed”) en “Onderwyser”. Vooral de referenties aan Malherbe en Totius aan het eind van dat laatste gedicht konden, met een uitroepteken in de marge, duidelijk op de waardering van Van Heerden rekenen.

Lezen met Opperman en Du Plessis in de zijspiegel

Wat wellicht belangwekkender is, is het kritisch repertoire van Van Heerden en de manier waarop hij het inzet om werk van de debutant Krog te wegen. Niet alleen “Vanaand” roept een reminiscentie op (Jonker), in “Waar het daar oorgebly” resoneert DJ Opperman (met name de afsluitende versregels “Nee, net ’n rouplek / waar ons twee aan mekaar vas was”). Ook in latere bundels van Krog meende Van Heerden een echo van “Opp[erman]” op te vangen, zoals in “die skryfproses, as sonnet” (Otters in Bronslaai, Human & Rousseau, 1981). In diezelfde bundel herinneren enkele (regels in) gedichten aan Phil du Plessis: “kunsgalery” en “kleuterverse II”. Critici die over hun leeservaring rapporteren, doen dat met een eigen referentiekader en vanuit een bepaalde opvatting over literatuur. In parafernalia is dat kritisch repertoire zichtbaar, mogelijk minder omfloerst dan in journalistieke of academische literatuurkritiek. In de dichtbundels van Antjie Krog meende Van Heerden vooral Opperman en Du Plessis te lezen.

Zoals gezegd neemt na Dogter van Jefta het aantal potloodnotities stelselmatig af. In Januarie-suite (Human & Rousseau, 1972) treffen we maar vijf gedichten aan die op basis van Van Heerdens onderstrepingen waardevolle regels bevatten (respectievelijk de eerste twee gedichten “Lied van die fietsers” en “Sendelingargitek”, “UOVS.”, “Ballade vir die onwaarskynlike seun” en “Bly by my”). Van Heerden bezat naast de oorspronkelijke uitgaven van Dogter van Jefta en Januarie-suite ook de vroege verzamelbundel Eerste Gedigte (Human & Rousseau, 1970-1972). Verder behoorden tot zijn bibliotheek: Mannin (Human & Rousseau, 1975) – enkel het gedicht “ek het ’n huis” is voorzien van een uitroepteken, Beminde Antarktika (Human & Rousseau, 1975), het al eerder vermelde Otters in Bronslaai en Jerusalemgangers en tot slot Lady Anne (Taurus, 1989). Die laatste bundel bevat op de titelpagina een signatuur van Antjie Krog. Parafernalia in dat persoonlijk exemplaar zijn typisch voor Van Heerdens kritische benadering van Krogs poëzie. Veel onderstrepingen, woordverklaringen, een zeldzame literatuurverwijzing, hier en daar een notitie om voor zichzelf duidelijk te maken dat de tekst verschuift van het verleden naar de moderne tijd, de correctie van een zetfout. Ernst van Heerden vond “Die ballade van ou Robin Gray” (p 25–26) “nie sleg nie”, ““I think I am the first” – Lady Anne op Tafelberg” is “goed”. Maar het gedicht met het jaartal “1792” (“Toe Dundas met sy dik aksent”) leverde het meewarige commentaar op: “ai tog” (op p 67) en het gedicht met de beginregel “dis middernag en piouter” op pagina 24, als deel van “Kasteel Joernaal 12 Oktober 1797”, ontlokte bij de lezer een vernietigende “liewe hemel!”. Ten slotte nog een eigenaardigheid van Van Heerden: op de titelpagina van de bundels noteert hij soms het aantal gedichten per cyclus, zoals in Jerusalemgangers en Lady Anne. Hoeveel hij van dat rekenwerk wijzer is geworden, durf ik overlopend te betwijfelen.

Nieuwe onderzoeksperspectieven

Marginalia in privéboeken van gezaghebbende stemmen in de literaire ruimte laten zien hoe de beschouwerspraktijk verloopt, en documenteren de kritische auteurspoëtica. Ze laten zoals in deze gevalstudie zien welke echo’s bepaalde gedichten en regels oproepen. Een vergelijkende lectuur van Van Heerdens recensies en de in potlood neergeschreven persoonlijke commentaren kan revelerend zijn. In zoverre ik het weet, is in de Afrikaanse letterkunde nog maar weinig wetenschappelijke aandacht gegaan naar de constitutie van kritische repertoires en poëtica’s van literatuurbeschouwers. Indien een persoonlijke boekenverzameling voorhanden is, en de lezer maakte tijdens het leesproces aantekeningen zoals Van Heerden dat systematisch deed, dan krijgt de onderzoeker een meer genuanceerd beeld van de wijze waarop het dichtwerk, zoals hier van Antjie Krog, is gerecipieerd. Naast deze casus, uitgewerkt naar aanleiding van het colloquium van de Afrikaanse Letterkundevereniging (12–14 september 2018) aan de Universiteit Stellenbosch met focus op het werk van Antjie Krog én ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van de Collectie Ernst van Heerden in het Poëziecentrum (viering op 18 oktober 2018), zijn er tal van andere (deel)oeuvres die uitnodigen tot een filologische studie van beschikbare paralipomena.

Bibliografie

Tom Gouws, "Antjie Krog (1952–)". Perspektief & Profiel. ’n Afrikaanse literatuurgeskiedenis. HP van Coller (red). Van Schaik, Pretoria, 2016 [tweede uitgave], deel 2, pp 574–587.

Lucas Malan, "Ernst van Heerden (1916–1997)". Perspektief & Profiel. ’n Afrikaanse literatuurgeskiedenis. HP van Coller (red). Van Schaik, Pretoria, 2016 [tweede uitgave], deel 3, pp 868–876.

Met dank aan Stefaan Goossens van het Poëziecentrum (Gent), Daniel Hugo en Wannie Carstens. De Collectie Ernst van Heerden is beschikbaar in de online catalogus en kan worden geconsulteerd via de website van Poëziecentrum: www.poeziecentrum.be. Wannie Carstens schetst de historiek van de schenking.

Buro: NM
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top