LitNet-skrywersberaad 2000
Als buitenstaander leer je een land nooit helemaal kennen. Toch ontkom je na een tijd niet aan het feit dat je je gaat identificeren met de problemen en de mensen van het land waarin je je bevindt.
Zo is het mij ook met Zuid-Afrika vergaan. Alhoewel ik relatief nog maar heel kort in dit land woon, begin ik me hier meer en meer thuis te voelen. Ook door een Zuid-Afrikaanse partner sta ik al lang niet meer neutraal tegenover zaken die Zuid-Afrika en Afrika aangaan. Na vier jaar ben ik over dezelfde zaken opgewonden, geërgerd, nieuwsgierig en ontroerd als Zuid-Afrikanen. Ik scheld net zo hard wanneer het WK van 2006 aan de neus van Zuid-Afrika voorbijgaat en ben net zo kwaad over het feit dat het Westen nog steeds niet besloten heeft om Afrika haar geldelijke schulden kwijt te schelden. Ook ik huiver voor het vele geweld en ook ik word kwaad over de corruptie en het tweeslachtige Aidsbeleid onder aanvoering van Mbeki.
Het is een lastige situatie. Zeker in een land als Zuid-Afrika word je snel uitgemaakt voor een arrogante buitenlander die het allemaal weer zo goed denkt te weten. ‘Waar was je toen het echt moeilijk was?’ Vandaar dat het onderstaand verhaal hier en daar wellicht ook wat aarzelend klinkt. Ik heb de ellende van de apartheidsjaren niet meegemaakt (was ik eigenlijk al geboren?) en heb dus geen deel aan de verwarring die die tijd tot stand heeft gebracht.
En toch, nogmaals, ik ontkom er niet aan dat ook ik een beeld en een mening begin te vormen van de situatie in dit land, zeker wat betreft de diversiteit en de diverse ‘clashing cultures’, ook al omdat ik daar in Nederland, op een andere en minder extreme manier, ervaring mee heb.
Toen mijn moeder in de jaren zestig naar Nederland kwam, was dat land nog niet het kleurrijke geheel dat het nu is. Afkomstig uit een van de Nederlandse koloniën, Aruba, was ze in feite een Nederlandse met een donkere huidskleur. Ze had op school al Nederlands geleerd en sprak de taal vloeiend. Toen ze mijn vader ontmoette besloot ze te blijven, al had ze enkel een korte verpleegstersstage in gedachte gehad.
Zij ondervond dat uiterlijk hoe dan ook het eerste kenmerk is waar mensen je op beoordelen, hoe anders ze dat ook zouden willen. Ze was een landgenoot maar werd dikwijls nagestaard, al was het maar uit nieuwsgierigheid. Ze waren een opvallend stel, die blanke man en die zwarte vrouw. En ze zouden niet de laatsten zijn.
In wezen zette hun relatie vraagtekens bij wat nu precies een ‘eenheid’ is. Gezin en staat worden, in beginsel, nog altijd heel simplistisch gezien als homogeen: in Frankrijk wonen Fransen, in Angola wonen Angolezen. Vooral ‘dezelfde taal’ is een belangrijke aanname. Vermenging of beïnvloeding van talen zou enkel tot verdunning leiden, enkel hybride talen opleveren. Kinderen worden een kruising van verschillende culturen, verschillende opvattingen, verschillende huidskleur.
Ik lijk inderdaad alleen in de verste verte op mijn ouders. Kwaadwillenden zouden mij een bastaard kunnen noemen, een woord met een pejoratieve connotatie, maar ik ben inderdaad blank noch zwart. Maar ik ben in Nederland geboren en niet op Aruba en voel me dus boven alles Nederlander, al speelt mijn Antilliaanse achtergrond zeker een verrijkende rol. Ik zou mezelf kunnen omschrijven als een ‘hybride’: in een hybridische context zijn de heterogene componenten samengevloeid en ontwikkeld tot iets geheel nieuws; in een heterogene context zijn de afzonderlijke componenten zichtbaar, different, alhoewel zij als geheel harmonieus kunnen bestaan.
In Nederland stikt het van de vermengingen, kinderen van ouders met verschillende achtergronden en culturen. Een veelgebruikte woord is ‘halfbloed’, een verbloemende term voor ‘bastaard’. Bijvoorbeeld een kind van een Indonesische vader en een Nederlandse moeder, een kind van een Surinaamse moeder en een Nederlandse vader, enz. Opvallend is natuurlijk dat in dit rijtje niet een half Frans, half Nederlands kind thuishoort, of een half Engels, half Nederlands kind, om maar eens wat te noemen. In dat opzicht is het hele begrip behoorlijk discriminerend, maar ook weer niet helemaal onbegrijpelijk: een kind van ‘westerse’ ouders, of de een nu Amerikaans is en de ander Duits, wordt in het Westen niet gezien als een mengvorm van sterk uiteenlopende, heterogene componenten. De aanname is dat de Westerse wereld meer overeenkomsten dan onoverkomelijke verschillen in zich herbergt.
Voor het individu, in zichzelf al een geheel van paradoxen en complexen, hoeft een hybride achtergrond niet problematisch te zijn, al hangt dit sterk af van het systeem of de samenleving waarbinnen hij zich bevindt. Hoe groter de tolerantie, hoe groter de kans op welslagen van het naast elkaar bestaan van diverse identiteiten. Een tolerante samenleving kan relatief makkelijk meerdere culturen in zich verenigen.
In mijn geval is identiteit nooit een groot probleem geweest. Ten eerste groeide ik op in Nederland, een land met een zeer tolerante en democratische structuur en een land dat andere culturen zonder veel problemen ‘absorbeert’ en als volwaardig accepteert. Bovendien: het gezin waarin ik opgroeide was harmonieus, ook al waren mijn ouders niet hetzelfde. Mijn moeder was vooral uiterlijk een buitenlander; verder was ze, door de bekendheid met de taal en de cultuur, een Nederlandse. Op verschillende niveaus groeide ik dus op zonder een gedwongen keuze te moeten maken, zodat ik een identiteit ontwikkelde die zonder al teveel culturele en sociale schizofrenie gepaard ging.
Het verandert als er wél een keuze moet worden gemaakt. Iemand die met een specifieke cultuur en identiteit in een vreemde samenleving wordt geplaatst, ondervindt dat aanpassing altijd gepaard gaat met een mate van verlies aan identiteit. Een voorbeeld uit de Nederlandse situatie: thuis wordt er Turks gepraat, maar op school, op straat en op de televisie is de voertaal Nederlands. Sommige vrienden zijn Nederlands en niet altijd bekend met die andere cultuur, sommige vrienden zijn Turkse landgenoten die in dezelfde situatie zitten. Niet voor niets zie je, vooral in de grotere steden, waar ook ter wereld, dat groepen immigranten, anders dan halfbloeden, gaan klitten en zich als een homogene groep manifesteren binnen een vreemde samenleving.
In grote steden als Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Rotterdam, waar zich de meeste buitenlanders bevinden, zie je nog dikwijls groepen Turken, Marokkanen en Surinamers. Ze hebben houvast aan elkaar binnen een voor hen vreemde cultuur. Het zijn jongeren die misschien wel in Nederland geboren zijn, maar van wie de ouders beiden niet van Nederland zijn en in veel gevallen bijvoorbeeld nu pas bezig zijn om de Nederlands taal te leren.
Halfbloeden en allochtonen zijn de hybriden in de multiculturele ‘meltingpot’. Ze leven en denken in meerdere culturen. Al is het voor halfbloeden, in ieder geval aan de oppervlakte, makkelijker dan voor allochtonen. Halfbloeden passen in de meeste gevallen automatisch bij de samenleving omdat zij producten zijn van die samenleving, terwijl allochtonen producten zijn van ouders en hun specifieke tradities.
Maar er is een voordeel: er bestaat geen onduidelijkheid over de identiteit van Nederland als geheel. Ook in een tolerant land als Nederland is de meerderheid nu eenmaal nog steeds Nederlands en blank. Er is een duidelijk overheersende cultuur, die een zekere mate van schizofrenie uitsluit. Allochtoon, halfbloed: al is de persoonlijke achtergrond misschien niet altijd eenduidig of herkenbaar, de hem omringende, alledaagse werkelijkheid is dat (tot op zekere hoogte) wél.
Nu gaat Nederland binnenkort naar de 16 miljoen inwoners. Dat zijn heel veel mensen op een enorm klein oppervlak. Een liberaal en democratisch klimaat zorgt ervoor dat de aantrekkingskracht voor vluchtelingen en mensen uit de armere delen van de wereld nog steeds zeer groot is. Maar voor de eerste keer in jaren doemen uit verschillende hoeken geluiden op om de poorten niet meer zo wagenwijd open te zetten. Het wordt te vol, teveel mensen komen van een economisch zwakke achtergrond.
Dat heeft Nederland over zichzelf afgeroepen toen het in de jaren ‘60 arbeidskrachten te kort kwam. Natuurlijk betrof het slechts de lagere, minder hoog aangeschreven baantjes. Geen dokters of leraren werden gezocht, maar vuilnismannen en straatvegers. Het ging met Nederland economisch zó goed dat het een overschot had aan ‘vuil werk’.
Nederland heeft altijd al een geschiedenis van migranten gekend, maar de stroom zogenaamde ‘allochtonen’ kwam pas echt op gang gedurende de jaren ‘70 en ‘80. Allochtonen onderscheiden zich van ‘gewone buitenlanders’ door hun economische achtergrond en, helaas, ook hun huidskleur. Het is een zeer misleidende term, die niet racistisch van aard wil zijn, maar op zijn minst een contrast aanbrengt in de verschillende stromen immigranten: Amerikanen, Israëliërs en Fransen zijn in Nederland buitenlanders; Turken, Marokkanen, Surinamers en Albaniërs zijn allochtonen.
Al met al is Nederland er een stuk kleurrijker op geworden, en dan praat ik vooral over de grote steden, waar de verscheidenheid aan cultuur en nationaliteiten het grootst is. Van homogeniteit is al lang geen sprake meer. Wat weer eens goed zichtbaar was aan het Nederlands voetbalelftal, het afgelopen Europees Kampioenschap: niemand die er nog bij stilstaat dat de helft van de spelers niet blank is. Zij zijn net zo goed Nederlands, al hebben verschillende jongens nog een sterke band met de cultuur van hun ouders.
Aan moeilijkheden en botsende belangen is niet te ontkomen in een heterogene samenleving. Kinderen van gemende ouders zijn opgegaan in het land van geboorte, maar bij gezinnen die als allochtoon ooit naar Nederland zijn gekomen verloopt de aanpassing niet altijd vlekkeloos. De tolerantie wordt op de proef gesteld naarmate Nederland voller raakt: moet er nu nóg een moskee bij, midden in het hartje van de stad? En alweer een optocht door Amsterdam van minderheden die eisen op behoud van cultuur en rechten? Nederland ontwikkelt zich meer en meer tot een heterogene staat, in de zin dat er veel diversiteit te bespeuren valt. Er zijn kinderen van gemengde ouders en nog veel meer kinderen van allochtone ouders.
Een belangrijk aspect in vergelijking tot Zuid-Afrika is dat er maar één overheersende cultuur is. Nederland heeft nog steeds een duidelijke identiteit en straalt dat ook uit, zelfs, of juist mét een gekleurd voetbalelftal. Iedereen spreekt dezelfde taal of wordt geacht dezelfde taal te spreken. Er heerst geen verwarring over wat het land is en waar het voor staat. Iedereen die nieuw en vreemd binnenkomt, weet waar hij of zij aan toe is.
De diversiteit in Nederland wordt over het algemeen nog steeds gezien als een verrijking; een multiculturele samenleving is interessant, leerzaam en blijft het democratisch en tolerant denken toetsen. Maar hoe anders zou dat zijn als in het Nederlands elftal de spits Patrick Kluivert zijn laatste man Jaap Stam niet zou kunnen verstaan en terug zou moeten vallen op een gemeenschappelijke maar vreemde taal als het Engels? Om nog maar te zwijgen van een meertalig Wilhelmus, het Nederlandse volkslied.
Veel erger dan Nederland heeft Zuid-Afrika een enorme hoeveelheid aan identiteiten, wat deels door het koloniale verleden zo ontstaan is. En anders dan in Nederland worden Zuid-Afrikanen (nog) niet geacht om allemaal dezelfde moedertaal te spreken; er zijn maar liefst elf officiële talen. Nu Zuid-Afrika het verleden van zich af probeert te schudden, lijkt een eenheid meer dan ooit zoek, als er al sprake was van een eenheid. Het merkwaardige is echter dat er ook onder de verschillende subgroepen, zoals Afrikaanssprekenden, al geen enkele eenheid te bespeuren valt. Iedereen vindt of beweert iets anders.
De vraag is of het wel de juiste tijd is om eenheid te scheppen. Het is nog maar heel recent dat veel Zuid-Afrikanen van diverse achtergronden vijandig of argwanend tegenover elkaar stonden. De Commissie voor Waarheid en Verzoening heeft niet als eerste taak om eenheid te scheppen, maar om de waarheid boven tafel te krijgen en op die manier de wonden te helen die bij zoveel mensen nog niet zijn genezen. Het blijft een gigantische opgave om eenheid te scheppen zolang het verleden niet kan worden afgesloten.
De situatie is, ook los van de historische context, zoveel extremer in vergelijking Nederland. Nederland wordt wel elke maand meer divers, maar er bestaat geen twijfel over wie er het laatste woord heeft. Die duidelijkheid schept in wezen de grootste band. Iedereen in Nederland weet waar hij aan toe is en waar hij staat, Nederlander, Turk, Spanjaard of Nigeriaan.
Hoe anders is dat hier. Er bestaat eigenlijk geen eenduidig beeld over wie zich nu ‘inheems’, dan wel ‘uitheems’ moet noemen, wie het meeste recht heeft om zijn stem te laten horen. Vooral veel blanke Zuid-Afrikanen hinken waarschijnlijk op twee gedachten. In wezen zijn zij de échte hybriden van dit land geworden: met een been in een Europese, Westerse traditie en met het andere been in Afrika.
De zwarten zijn de oorspronkelijke bewoners, jazeker, maar de blanken, Engels of Afrikaanstalig? Uiteindelijk, in een ver verleden, zijn zij inderdaad afkomstig van Europese immigranten, kolonisten. De blanken die hier vandaag de dag rondlopen zijn echter net zo goed Zuid-Afrikaan als de zwarten. Ze zijn híer geboren en niet in Europa. Ook zij hebben dus het recht om voor hun belangen op te komen.
De apartheidsjaren bemoeilijken de situatie. Steeds weer drijven in verschillende discussies dezelfde vragen boven: mogen mensen die tot een groep behoren die zolang anderen het recht om in vrijheid te leven heeft ontzegd, nu alweer voor hun taal en cultuur opkomen, zo kort na een omwenteling, omdat die rechten teveel zouden worden genegeerd? En wie zijn eigenlijk ‘de schuldigen’? Zijn dat slechts degenen die misdaden hebben begaan of zijn dat ook degenen die aan de kant bleven en voortgingen met hun leven omdat hen niets in de weg stond om hun dagelijks leven voort te zetten? En wat van de kleurlingen, en de Indiërs? Waar staan zij? Wat voor rechten hebben zij? Wat zijn hun standpunten? Vooral de kleurlingen zijn nog altijd het stiefkindje van Zuid-Afrika: het lijkt of ze altijd overal tussenvallen. Ook zij hebben een ongelofelijke traditie en cultuur die gehoord en in stand gehouden moet worden.
De verschillende groepen liggen straatlengtes uit elkaar en worden als het ware gedwongen om naar de buitenwereld toe plotseling een eensgezind, opgewekt en herkenbaar volk te vormen: allemaal aan de Castle Lager en met een lotto-ticket in de hand. Vooral de media en de reclamewereld proberen dit beeld erin te hameren. Maar over wie heeft Mbeki het nu wérkelijk als hij praat over ‘The People of South Africa’? En wat heeft een kleurlingvrouw uit The Cape Flats gemeen met een zwarte vrouw in The Eastern Cape? Hun achtergronden zijn totaal verschillend, hun cultuur en hun opvattingen een wereld van verschil, maar beiden zijn Zuid-Afrikaan, want in Zuid-Afrika geboren. Het enige dat iedereen bindt is eigenlijk enkel en alleen het feit dat elke Zuid-Afrikaan inwoner is van Zuid-Afrika, onder dezelfde wet dient en dezelfde president heeft.
Maar in hoeveel triviale zaken gaat het niet mis? Een echte nationale sport is er bijvoorbeeld al niet. Voor veel mensen is het voetbal, voor anderen is het rugby en cricket. Zelfs het volkslied getuigt van tweeslachtigheid en schizofrenie. Het is een ‘lied van schijn en wezen’ en hinkt op twee gedachten. Het wil een eenheid scheppen en moet uiteindelijk doorgaan voor het boegbeeld van één volk, maar dat volk is enorm verdeeld: een deel zingt woorden die wel begrepen, maar vanwege de geschiedenis ook met zeer gemengde gevoelens gezongen worden; het andere deel van de bevolking zingt het eerste deel van het volkslied maar herkent de woorden niet als zijn of haar moedertaal. Natuurlijk is alles heel begrijpelijk wanneer de unieke en pijnlijke achtergrond van Zuid-Afrika in ogenschouw genomen wordt, maar veel kans om zo tot een voor iedereen herkenbare eenheid te komen is er natuurlijk niet.
Ik wil hier bewust geen kleuren noemen omdat huidskleur, ook in Zuid-Afrika, nietszeggend is en culturele achtergrond álles. Een blanke die opgroeit in een zwarte gemeenschap zal net zoveel van voetbal houden, net zo ‘zwart’ zijn als zijn omgeving.
Zuid-Afrika is, alweer begrijpelijk, vollédig geobsedeerd door kleur. Ook hier heeft het koloniale verleden, en niet alleen de apartheid, zijn sporen nagelaten. Uiterlijk stopt je direct in een hokje en maakt monddood. Als een journalist beschuldigd wordt van zwakke journalistiek, dan is dat omdat hij slecht is in zijn vak, en niet omdat hij blank of zwart is. Zelfs al het geweld in dit land heeft niets met huidskleur te maken, maar alles met de geschiedenis, de economische, sociale en culturele achtergrond en opvoeding.
Door steeds weer met racisme en huidskleur te schermen, maken Zuid-Afrikanen het zich oneindig moeilijk om nader tot elkaar te komen. Je moet kunnen zeggen wat je denkt in een democratie, zonder voortdurend op de vingers getikt te worden vanwege zogenaamd racisme of racistische bedoelingen.
Door al deze problemen is het een enorme opgave om tot één geheel te komen. En de taal is misschien nog wel het grootste struikelblok.
Voor een buitenstaander is het bijkans onbegrijpelijk hoe je één land kunt vormen met maar liefst elf officiële talen. In veel landen, zeker in Afrika, worden meerdere talen gesproken, maar die zijn niet allen officieel. Ook dit taalbeleid laat zien hoe verdeeld Zuid-Afrika is.
Dat er momenteel een taalstrijd woedt, behoeft geen verwondering. Taal wordt wereldwijd gezien als hét boegbeeld van identiteit en cultuur. Het bepaalt in grote mate wie en wat je bent. En iedereen heeft recht om de taal te spreken die hij of zij verkiest. En ook moet er gevochten worden voor die taal.
Maar is het wel het juiste moment om dat nu al te doen? Misschien is taal nu wel het laatste waar over gestreden moet worden. Armoede, werkeloosheid, criminaliteit en de problematiek rond ‘affirmative action’ zijn even belangrijke zaken in een land in opbouw, op zoek naar eenheid scheppende factoren. Het is moeilijk om tot elkaar te komen als iedereen nu al enkel voor zijn eigen straatje vecht.
Zeker het Afrikaans is een lastig geval, en alleen al de vele debatten maken duidelijk dat er onder een subgroep, in dit geval de Afrikaanssprekenden, niet per definitie eenduidigheid en herkenbaarheid hoeft te bestaan. De één vindt dat Afrikaans wordt ondergewaardeerd, de ander zegt dat het nu de juiste tijd niet is om voor een taal te vechten die zo’n verschrikkelijke erfenis heeft en daardoor als het ware mede schuldig is.
Nu, of er wel of niet voor het Afrikaans gevochten moet worden, laat ik hier even buiten beschouwing. Dat is een ander onderwerp. Wel wil ik stellen dat het natuurlijk onzin is dat een taal schuldig zou zijn aan de misdaden van enkele van haar sprekers. Taal is in feite een gebruiksmiddel, niets meer en niets minder. Taal wordt, zeker in Zuid-Afrika, enorm verheerlijkt. Logisch: bijna niets anders in dit land biedt immers enig houvast. In een taal kun je je tenminste thuis voelen, je gevoelens uitdrukken.
Maar taal is geen bindmiddel, dat laat juist het debat rond Afrikaans zo goed zien. Afrikaanssprekenden staan dikwijls radicaal tegenover elkaar en vallen uiteen in groepen die, qua opvoeding en culturele achtergrond, nauwelijks aansluiten: kleurlingen praten Afrikaans maar er zijn ook zwarten die Afrikaans spreken. En dan is er nog een groep blanken die Afrikaans spreekt. Dat wekt enorme verwarring over wat de identiteit van een taal nu is. De conclusie is dan ook dat taal zelf geen identiteit heeft, maar de identiteit aangemeten krijgt van degenen die die taal spreekt.
Veelzeggend in dit verband is het artikel ‘Afrikaans: The product of a racist history’ van Ebrahim Harvey in The Mail & Guardian (vol. 16, No 25, 2000). Hij stelt daarin dat Afrikaans, historisch gezien, een zwarte taal is en als het ware ‘geannexeerd’ is door de blanken. Hij ontzenuwt een aantal mythes (althans, hij denkt dat het mythes zijn) om vervolgens de conclusie te trekken dat blanke sprekers niet van ‘my taal’ mogen spreken en dat ze in wezen niet het recht hebben om voor hun taal te vechten, ‘[..] a language that in the first place does not belong to them.’
Dit argument is ronduit belachelijk. Hij had nog kunnen zeggen dat het, na de apartheid, niet aan de blanke elite is om strijd te voeren. Maar het argument dat het Afrikaans eigenlijk niet van hen is, gaat niet op. Iedereen die een taal spreekt heeft het recht die taal als zijn eigendom te zien. Door middel van taal kan men zich manifesteren, en zeker in Zuid-Afrika is dat belangrijk, waar zoveel worstelen met hun identiteit: ben ik blank of gekleurd? Ben ik tweetalig of Engels of Afrikaans?.
Ook Harvey geeft taal weer veel meer ‘eer’ dan haar toekomt: taal is niet schuldig aan de misdaden die ooit werden gepleegd door enkele van haar toevallige sprekers. Zoals de Duitse taal ook niet schuldig is aan de moord op zes miljoen Joden en zoals het Engels ook niet schuldig is aan de uitvinding van het concentratiekamp. Men is herkenbaar aan een taal, men kan zich na verloop van tijd vinden in een taal. Maar meer ook niet: zoals een Turkse jongen in Nederland Nederlands kan spreken zonder zich Nederlands te voelen, omdat hij thuis door zijn geëmigreerde ouders nog altijd volgens een Turkse cultuur wordt opgevoed, zo is taal ook in Zuid-Afrika slechts een ‘instrument’, een onschuldiginstrument, een communicatiemiddel dat nu eindelijk eens los moet worden gezien van zijn gebruiker. Dit soort opvattingen staat een zoektocht naar een zo gemeenschappelijk mogelijke identiteit en eenheid geweldig in de weg.
Het ziet er voorlopig, zeker door de problematiek rond taal en racisme, niet naar uit dat Zuid-Afrika op een werkelijke eenheid afstevent. Dit wordt vooral bemoeilijkt omdat er geen herkenbare overheersende cultuur is. Die werd voorheen door de wet opgelegd, maar nu zal die op een democratische wijze tot stand moeten komen en het liefst niet door bierreclames of spotjes over margarine. Voor de gemiddelde Zuid-Afrikaan is er op die manier geen voor de hand liggende oplossing om uit de worsteling met de eigen achtergrond te komen. Níemand vindt iets van zichzelf terug in het complete beeld van Zuid-Afrika als staat, of het moest de verknipte eenheid zijn die het land uitstraalt. Op individueel niveau is een hybride achtergrond wellicht interessant en verrijkend, binnen een staat is het een verwarrende last.
Of een dergelijke eenheid wenselijk is, is een andere vraag. Zuid-Afrika herbergt door haar verleden teveel identiteiten om samen te smelten tot een homogene staat. Wat dat betreft heeft Zuid-Afrika een vrij unieke positie in de internationale gemeenschap. Door het koloniale verleden is dit land rijk aan diversiteiten, en in tegenstelling tot veel andere koloniën hebben óok de kolonisten dit land zich volkomen eigen gemaakt, een situatie vergelijkbaar met die van Zimbabwe. Kon je dus vroeger van ‘immigranten’ spreken, nu zijn ook de blanken échte Afrikanen, al hebben ze een cultuur die veelal op het Westen is toegespitst die nogal verschilt met de tradities van de oorspronkelijke inheemse bevolking.
Een moderne, en misschien wel ideale samenleving is heterogeen, ook vanwege de toenemende globalisatie. Ook is een moderne samenleving steeds meer toegespitst op het individu. Maar er is geen eenheid zolang iedereen alleen voor de eigen belangen opkomt. Zo ontstaat een claustrofobische situatie waar niemand belang bij heeft. Dialoog over en weer is belangrijk, initiatieven om elkaar beter te leren kennen zijn belangrijk. En als er al voor een eigen taal gestreden moet worden, dan moeten alle, maar dan ook álle sprekers betrokken worden. Dus ook, en eigenlijk vooral, in geval van het Afrikaans, degenen die níet blank zijn. Maar ook de andere ‘minderheidstalen’ moeten hun stem laten horen. Zij hebben, in tegenstelling tot het Afrikaans, nooit de kans gehad om zich op grote schaal te doen gelden.
Het uiterst misleidende en romantische begrip ‘Rainbow Nation’, een overkoepelende eenheid, is nog heel ver weg en misschien wel onmogelijk. Teveel groepen zullen hun cultuur, hun taal en hun diepgewortelde identiteit moeten opgeven om zo’n eenheid te bereiken. Bovendien bestaat er geen zekerheid omtrent wat nu ‘de identiteit’ van wie is. Die valt uiteen in taal, afkomst, en geschiedenis.
Een nadeel is dat hier geen oorspronkelijke, overheersende cultuur is waar men zich, met al zijn eigen worstelingen, op kan richten of tegen afzetten, zoals bijvoorbeeld in Nederland. De heterogeniteit hier is enorm. Wat dat betreft is Zuid-Afrika een ware postmoderne staat. Identiteit is hier geen vanzelfsprekendheid en bestaat in wezen niet, niet op individueel niveau, en zeker niet op nationaal niveau, en daar ligt uiteindelijk de moeilijkheid. Dit kan voor enkelen intellectueel natuurlijk enorm spannend en uitdagend zijn, maar uiteindelijk wil een mens ook wel eens wat rust en duidelijkheid in de tent: ben ik Europees, ben ik Afrikaan, ben ik blank, ben ik bruin, ben ik Afrikaans, ben ik Engels, ben ik Xhosa, moet ik een andere taal aanleren en zo ja, geef ik dan mijn eigen taal op?
Zuid-Afrika kan wel een harmonieuze, heterogéne staat vormen, een staat waarin alle culturen een min of meer gelijkwaardige plaats hebben en waarin diverse activiteiten in de eigen taal in stand worden gehouden. Het belangrijkste is dan dat men met elkaar in discussie blijft, en niet alleen met de eigen achterban communiceert. Isolatie wekt slechts haatgevoelens, onbegrip en stereotypering in de hand.
Gelukkig is Zuid-Afrika wel goed op weg: ondanks alle problemen is dit land nu al een voorbeeld voor de rest van de wereld. Een homogeen gezelschap zullen de Zuidafrikanen waarschijnlijk nooit worden, maar er is tenminste weer sprake van een dialoog.
Misschien, na nog een flink aantal decennia, is het zelfs mogelijk dat Zuid-Afrika een volledig hybride natie geworden is: iedereen is 11-talig, iedereen loopt op blote voeten, iedereen schreeuwt voor dezelfde sport (een kruising tussen rugby, cricket en voetbal) en er zijn geen grote uiteenlopende kleurverschillen meer.
Tot die tijd, in het streven naar eenheid en begrip, zijn zelfspot, relativering en humor broodnodig. Dat wordt nog wel eens over het hoofd gezien. En als tenslotte die enorme obsessie met huidskleur eenmaal verdwenen is, is Zuid-Afrika écht een geweldige stap vooruit.
Zoals die grap van een man die bij de psychiater komt: ‘Dokter, ik worstel met mijn identiteit.’ Antwoordt de psychiater: ‘Is het misschien omdat u zwart bent?’ Waarop de man, die inmiddels voor de spiegel staat, wanhopig uitroept: ‘O nee! Ook dát nog!’
Maar misschien eerst maar eens werken aan dat volkslied.
Alfred Schaffer
Kaapstad, juli 2000