Er trok een lange en indrukwekkende rij sprekers voorbij op het Onze Taal-congres dat zaterdag in Utrecht gehouden werd. Maar samen hadden al die sprekers één boodschap: een anderstalige achtergrond is niet iets om je voor te schamen.
Eigenlijk is iedereen meertalig. En als die meertaligheid op de juiste manier benut wordt, wordt het juist een bron van kracht.
Op zaterdag 5 oktober vond in het Beatrixtheater in Utrecht weer het tweejaarlijkse congres van het Genootschap Onze Taal plaats. Dat is altijd een grote happening, en ook dit keer kwamen er weer zo’n 1100 bezoekers op af.
H.K.H. prinses Laurentien met dagvoorzitter Wim Daniëls
De taalprinses
Het congres werd geopend door prinses Laurentien. De echtgenote van prins Constantijn zet zich al jaren in voor de bevordering van geletterdheid, zowel nationaal – via de op haar initiatief opgerichte stichting Lezen & Schrijven, als wereldwijd, als Speciaal Gezant Geletterdheid voor UNESCO.
In haar korte toespraak gaf Hare Koninklijke Hoogheid er blijk van dat taalonderwijs haar na aan het hart ligt en dat ze goed op de hoogte is van de jongste wetenschappelijke inzichten hierover. Zo maakte ze onmiddellijk bezwaar tegen het woord “moedertaal”; dat berust volgens de prinses op een denkfout, want vaders zijn net zo belangrijk voor de taalontwikkeling van een kind als moeders.
Vaders moeten ook voorlezen!
En de prinses ging nog verder. Ze wees erop dat er bij de taalontwikkeling van een kind een stap vóór het voorlezen komt, en dat is: praten. De prinses noemt praten “het grote vergeten taalverhaal”.
Reeds in de eerste vier levensjaren van een kind wordt de basis gelegd voor woordenschat, zinsbouw en semantiek. Deze drie zullen later de basis gaan vormen voor de lees- en schrijfvaardigheid van het kind.
............
“Wat is bijvoorbeeld de moedertaal van een kind dat van zijn moeder de ene taal leert en van zijn vader een andere taal? Is de taal van de moeder in dat geval belangrijker dan die van de vader?”
............
Volgens de prinses moet er dus niet gedacht worden in termen van ouderwetse risicogroepen (bijvoorbeeld migranten of laagopgeleiden). Eigenlijk lopen alle kinderen risico. De prinses haalde een Amerikaans onderzoek aan waaruit blijkt dat er sinds de mobiele telefoon zijn intrede heeft gedaan, in 70% van de Amerikaanse huishoudens aan tafel niet meer gesproken wordt.
Niet alleen ouders, maar alle instanties om het kind heen (denk aan het consultatiebureau, de crèche en de kinderarts) moeten er daarom op letten dat kinderen in hun eerste levensjaren voldoende taal aangeboden krijgen. Zo kan ervoor worden gezorgd dat alle kinderen op het moment dat ze naar school gaan op het goede taalniveau te zitten.
De prinses wees er ook op dat de taal die het kind aangeboden krijgt, niet altijd het Nederlands hoeft te zijn. Wanneer de ouders van het kind een anderstalige achtergrond hebben, is het prima als zij hun eigen taal gebruiken om hun kind de eerste concepten aan te leren.
Als die concepten in de eigen taal goed aangeleerd zijn, is het makkelijker om ze later ook in het Nederlands aan te leren.
Interactie en aandacht
Veel van de punten die door prinses Laurentien al werden aangestipt, werden door de volgende sprekers tijdens het congres herhaald en aangevuld.
Zo plaatste ook Elma Blom, hoogleraar taalontwikkeling, vraagtekens bij het woord “moedertaal”. In haar lezing over diversiteit in taalontwikkeling bij kinderen richtte Blom zich specifiek op taalontwikkeling binnen de context van een meertalige samenleving.
Wat is bijvoorbeeld de moedertaal van een kind dat van zijn moeder de ene taal leert en van zijn vader een andere taal? Is de taal van de moeder in dat geval belangrijker dan die van de vader? En wat is de moedertaal van een kind dat in de eerste levensjaren hoofdzakelijk Turks leert, omdat dat de taal is die thuis gesproken wordt, maar die vanaf het moment dat het naar school gaat, ook Nederlands leert en zijn kennis van het Turks tegelijkertijd begint te verliezen?
............
“Taalgebruikers die in Nederland geboren en getogen zijn en formeel geen anderstalige achtergrond hebben, zijn dus vaak meertalig: ze bedienen zich in formele situaties van het ABN, maar spreken daarnaast ook dialect.”
............
Heel belangrijk, volgens Blom, zijn de keuzen die de ouders maken. Voor een Turks kind dat in Nederland opgegroeid, kan het bijvoorbeeld wel degelijk belangrijk zijn om Turks te leren, zodat het tijdens vakanties kan communiceren met zijn Turkse grootouders.
Uit deze voorbeelden blijkt het belang van opvoeders voor de taalontwikkeling van een kind. Het aanleren van een taal is volgens Blom niet slechts een kwestie van “nature”, maar ook van “nurture”.
Het komt aan op interactie en aandacht. Daarom deed ook Blom een oproep aan alle “systemen” (instanties) om bij de taalontwikkeling van kinderen betrokken te raken.
“We zijn allemaal meertalig”
Bloms observaties werden bevestigd door Hans Bennis, vertrekkend secretaris-generaal van de Taalunie. Bennis verwees naar een recent rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waaruit blijkt dat de meeste inwoners van Nederland de Nederlandse taal als belangrijkste kenmerk van de Nederlandse identiteit zien.
Ook wordt de Nederlandse taal beschouwd als het middel dat het meest bijdraagt aan de onderlinge verbondenheid tussen de inwoners van het land (en dus bijvoorbeeld niet het Koningshuis of het nationale voetbalteam).
Hans Bennis (r.) en Wim Daniëls
De vraag is echter, zegt Bennis, welk Nederlands bedoeld wordt en wie de sprekers daarvan zijn. Want het Nederlands dat in Nederland als standaardtaal beschouwd wordt, het zogenaamde “Algemeen Beschaafd Nederlands” (ABN), wordt alleen gesproken in de stad Haarlem.
Daarbuiten krijg je al snel te maken met regiolecten of dialecten die – hoe verder je van Haarlem verwijderd raakt – flink van het ABN kunnen verschillen.
Taalgebruikers die in Nederland geboren en getogen zijn en formeel geen anderstalige achtergrond hebben, zijn dus vaak meertalig: ze bedienen zich in formele situaties van het ABN, maar spreken daarnaast ook dialect.
In de nieuwste plannen voor het Nederlands onderwijs (curriculum.nu) wordt er uitgegaan van meertaligheid “zolang die meertaligheid de standaardtaal niet in de weg staat”. En dat kan ook best, vindt Bennis. Hij verwijst naar een project op het Antilliaanse eiland Aruba.
Hieruit bleek dat een meertalig aanbod (niet alleen in de officiële landstaal, het Nederlands, maar ook in de huistaal van de leerlingen, bijvoorbeeld Spaans of Papiaments) méér rendement heeft dan eentalig onderwijs, zowel bij de algemene vakken (bijvoorbeeld aardrijkskunde of geschiedenis) als ook voor het schoolvak Nederlands (beheersing van de taal in engere zin).
“Als de moedertaal een bron van schaamte wordt”
Bij taalkundige Sterre Leufkens verdwenen de dialecten weer even naar de achtergrond, en stond, net zoals bij Elma Blom, weer Nederland als meertalige (snel veranderende en multiculturele) samenleving centraal.
Leufkens sprak haar zorg uit over het lot van de moedertaal van een leerling met een anderstalige achtergrond wanneer er – zoals in Nederland vaak gebeurt – voor het aanleren van het Nederlands gekozen wordt voor een methode van “onderdompeling”.
Wat gebeurt er onder die omstandigheden met de kennis van de thuistaal? En als op school de standaardtaal als de norm gepresenteerd wordt, kan bij het kind de perceptie ontstaan dat de thuistaal een teken van achterstand is.
“De moedertaal wordt dan een bron van schaamte”, aldus Leufkens.
Dit laatste werd uit eigen ervaring bevestigd door de volgende spreker: schrijver en choreograaf Ish Ait Hamou, die in Vlaanderen is opgegroeid als kind van Marokkaanse ouders. Hamou hield een aangrijpende pleidooi om taal geen drempel te laten zijn voor het vertellen van verhalen.
Ish Ait Hamou, een van de ambassadeurs van de Week van het Nederlands
“Ook die andere huistaal kan een middel tot een doel zijn”
Meertaligheid in brede zin – standaardtaal, streektaal én “vreemde” taal naast elkaar – kwam terug in het slotdebat, dat werd geleid door taalkundige Marc van Oostendorp.
Vooral Leonie Cornips, hoogleraar Taalcultuur in Limburg aan de Universiteit van Maastricht, wist goed invoelbaar te maken dat de problemen van dialectsprekers in het onderwijs veel lijken op de problemen van leerlingen met een anderstalige achtergrond.
De strategieën om leerlingen uit beide groepen te begeleiden, zouden daarom ook nagenoeg hetzelfde kunnen zijn. Een kloof tussen huistaal en schooltaal zou kunnen leiden tot verzuim en schooluitval. In beide gevallen is het dan ook belangrijk dat er geen schaamte rond de thuistaal ontstaat.
En zoals het door Hans Bennis aangehaalde voorbeeld van Aruba al liet zien, kun je onderwijsdoelen – zélfs vaardigheid in de standaardtaal – ook bereiken door de thuistaal in het onderwijs te benutten.
Leonie Cornips en Marc van Oostendorp
Week van het Nederlands
Er gebeurde nog veel méér tijdens dit Onze Taal-congres. Zo leidde radiolegende Frits Spits een debat over de zorgelijke toestand van Nederlands als schoolvak en universitaire studie, dat rechtstreeks via de radio te beluisteren was.
De conclusie van dit debat was dat op school technisch lezen, leesplezier en kennis van cultuur samen moeten gaan, en dat universiteiten studenten moeten verleiden om weer Nederlands te gaan studeren met een breed, internationaal georiënteerde en actueel aanbod.
Frits Spits in een rechtstreekse uitzending van De Taalstaat
Taaljournalist Gaston Dorren ontving uit handen uit schrijfster Nelleke Noordervliet de Onze Taal/ANV-taalboekenprijs voor Babel, een boek over de twintig grootste talen ter wereld. En Thijs Bartels ontving de Elise Mathilde-essayprijs voor zijn opstel “Over grenzen”.
Tot slot werd tijdens het congres ook het startsein gegeven voor de Week van het Nederlands (5-12 oktober.)
Nelleke Noordervliet en Gaston Dorren
Thijs Bartels (r.) met Pien van der Hoeven van de Stichting Elise Mathilde Fonds
- Foto’s: Elize Zorgman