Over “de kunst van het vertalen”, de titel van een hoofdstuk in Paul Claes’ Echo’s echo’s. De kunst van de allusie (Nijmegen 2011), lopen de meningen uiteen. Recent is op de poëzieblog Versindaba een interview van Desmond Painter geplaatst met Bester Meyer. In de rubriek met commentaar had een gedachtewisseling plaats waarin uiteenlopende vertaalopvattingen aan bod komen. (https://versindaba.co.za/2024/09/20/onderhoud-met-bester-meyer-uit-die-herberg-van-alhambra/). De ontvlambare discussie handelt over het belang van een technische vertaling, woord-voor-woord, én een meer creatieve vertaling, voorts over de rol van een tussentalige vertaling als brontekst. Over het voorwerp van de discussie laat ik mij vanzelfsprekend niet uit, met name de anthologiebundel Uit die herberg van Alhambra (Naledi 2024) met Afrikaanse vertalingen door Bester Meyer van lyriek van Khalil Gibran, Federico García Lorca en Yehuda Amichai (https://www.litnet.co.za/nuut-by-naledi-uit-die-herberg-van-alhambra-vertaal-deur-bester-meyer/). Niet onbelangrijk is te vermelden dat Bester Meyer behalve vertaler in Afrikaans en Engels (Mahmoud Darwish en André Brink) met Die Testament (2020) zijn poëziedebuut maakte.
Deel 1
Teneinde de discussie over vertaling grondiger te voeren en een breder perspectief te bieden op uiteenlopende aard, wezen en functie van vertaling heb ik gegrasduind in het vermelde boek van Paul Claes en ook weer The Theory of Adaptation (2006) van Linda Hucheon ter hand genomen. Die referenties zijn natuurlijk een lukrake greep, nog steeds prikkelend en tot nadenken uitnodigend, uit velerlei boeken en inzichten over esthetica en creativiteit van de vertaalarbeid.
De Vlaamse literatuurwetenschapper, vertaler en literair auteur Paul Claes heeft in zijn studie Claus-reading (1984) het generieke begrip vertaling geproblematiseerd. We kunnen volgens de auteur beter spreken over gradaties en werkprocedés in de bewerkingen van anderstalige literatuur, gaande van letterlijke vertalingen en “woordelijke citaten” tot adaptaties en recyclages, stilistische reminiscenties, “overzettingen”, allusies, pogingen tot aemulatio (of dus het naar de kroon steken van een bewonderd model) en bij voorbeeld zinspelingen. Claes’ stelling in Claus-reading is dat de schrijver Hugo Claus in de filologische zin van het woord niet zozeer letterlijke vertalingen tot stand heeft gebracht. De studie van Claus’ tekstbewerkingen levert een fijnmazig raster op dat diverse schrijfprocedés in kaart brengt. Aan het eind van het hoofdstuk ‘Claus als cleptograaf’ is te lezen “Wij hebben gezien hoe Claus’ oeuvre gelezen kan worden als een stelselmatige exploitatie van alle mogelijkheden die de intertextualiteit biedt. Vertaling, bewerking, citaat en allusie zijn de wellicht te grove kategorieën waarmee ik dit enorm gevarieerd spel met teksten heb aangepakt.” (1984: 30) De klassieke retorische en dus al te rudimentaire driedeling translatio (vertaling), aemulatio (wedijver van moderne auteurs met oude) en allusio (zinspeling) volstaat inderdaad niet (1984: 65).
...
‘De vertaler is een coauteur van de tekst, een tekst die dankzij verbeeldingskracht en een creatieve omgang met taal dimensies toevoegt of belicht van de brontaaltekst.’
‘Verregaande annexering door de vertaler, zeker als die zelf een literaire persoonlijkheid is’
...
In het terminologisch kluwen over de precieze aanduiding van werkprocedés van vertalers kan de typologie in de studie van Linda Hutcheon over literaire adaptaties mogelijk meer duidelijkheid verschaffen. In haar standaardwerk over literaire adaptatie definieert zij “the phenomenon of adaptation” vanuit drie verschillende en duidelijk gerelateerde perspectieven: “An acknowledged transposition of a recognizable other work or works [;] A creative and an interpretive act of appropriation/salvaging [;] An extended intertextual engagement with the adapted work” (2006: 8). Vooral de tweede categorie – “A creative and an interpretive act of appropriation/salvaging” – is van toepassing ter typering van Hugo Claus’ meest dominante vertaalpraktijk. Een andere bruikbare typologie vind ik in Paul Claes’ later verschenen boek Echo’s echo’s. Daarin beschouwt de auteur vertalen als “intertekstuele taalhandeling” waarvan de functies worden gedefinieerd aan de hand van respectievelijk “de architekst, zijn auteur, de fenotekst [of doeltaaltekst] of de auteur daarvan” (2011: 172). Niet zozeer de vertaalde tekst of de auteur van de vertaalde tekst staat centraal, als wel de “vertalende tekst” en “het subject van de vertalende tekst”. In dat laatste geval spreekt Claes over “de karakteriserende functie” van de intertekstuele taalhandeling. Ik citeer een markante passage om dit te verhelderen: “Hierbij kenschetst de vertaler zich gewild of ongewild door zijn wijze van vertalen”. Het betreft dan “een verregaande annexering […] door de vertaler, zeker als die zelf een literaire persoonlijkheid is” (2011: 172). Claes onderscheidt de vermelde categorieën niet in absolute zin, zodat gecombineerde functies mogelijk zijn. Hutcheons “creative and interpretive act of appropriation” en Claes’ “verregaande annexering” zijn analoge benaderingen die mijns inziens karakteristiek zijn voor de interessante omgang met brontaalteksten.
Voor de duidelijkheid: het is niet de enige omgang met brontaalteksten maar wat mij betreft de meest spannende. Het spel van toe-eigening, de omzetting van een tekst in een andere taalmuziek – een andere taal – en de scheppingsdrang van de vertaler (vertaling als creatieve of productieve tekstreceptie) zijn naar mijn oordeel karakteristieken van een tekst-verrijkende taalhandeling. De vertaler is in dit perspectief een coauteur van de tekst, een tekst die dankzij verbeeldingskracht en een kunstige omgang met taal dimensies toevoegt of belicht van de brontaaltekst. De vertaling maakt deel uit van een tekstgeschiedenis, zeker wanneer de tekst – per definitie – wordt hertaald. Vertalen is namelijk altijd een kwestie van hertalen; een letterlijke omzetting van de ene in de andere taal is het nooit. Letterlijke vertalingen zijn doorgaans zwakke vertalingen. En ook van belang is dit: in het hertalingsproces corrigeert de vertaler zichzelf voortdurend.
Intrigerend is hoe vertalers aan de slag gaan met brontaalteksten en de vertaling in de loop van de jaren soms ingrijpend aanpassen. Ook hoe een tekst door verschillende vertalers uiteenlopend wordt vertaald, zoals John Irons (2012) en Paul Vincent (2015) met de klassieker ‘De moeder de vrouw’ van M. Nijhoff. Een vergelijkende studie van deze en andere Engelse vertalingen van Nijhoffs gedicht is gepubliceerd in Filter. Tijdschrift over vertalen: https://www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2019/week-13-bert-de-waart/.
Vertaling is kort samengevat allesbehalve een meetbare of verifieerbare oefening, veeleer een idiosyncratische en kundige aangelegenheid waarbij de creatieve en dus kunstige inbreng van de vertaler niet kan worden onderschat. Vertalingen moeten niet “juist” zijn maar wel, zoals in het artikel in Filter wordt gesteld, interessant.
De vertaler als “traducteur créateur”
In opdracht van het Centre National du Livre (CNL) publiceerde de Franse schrijver Pierre Assouline in 2011 het rapport La condition du traducteur over de statuur van de vertaler van literaire teksten (https://centrenationaldulivre.fr/donnees-cles/la-condition-du-traducteur).
Het document presenteert aanbevelingen voor een bredere erkenning van vertaalwerk “[a]fin de favoriser la reconnaissance du traducteur comme un auteur à côté de l’auteur” (2011: 50). Een van de concepten die Assouline in La condition du traducteur introduceert, is dat van de “traducteur créateur” (of “un co-auteur” [2011: 106]). Hij beschouwt met andere woorden de vertaler als creatieve auteur:
L’écrivain et son traducteur sont tous deux auteurs. La grande différence, c’est que le premier ne sait pas où il va lorsqu’il écrit, alors que le second fait face à un objet fini. (2011: 101)
...
‘Elke vertaling is winst, is iets eigens, iets dat de moeite waard is, het product van een nieuwe auteur.’ (Ton Naaijkens)
...
Ook de Utrechtse hoogleraar Ton Naaijkens benadrukt in zijn essaybundel De slag om Shelley (Nijmegen 2002) het auteurschap van de vertaler:
[B]eschouw je de nieuwe tekst behalve als afgeleide ook als zelfstandig gegeven, dan is een andere blik nodig: niet de wegende en vergelijkende van de schoolmeester, maar die van de tovenaar. Van hem die verlies verandert in winst, verspilling in bevruchting, entropie in aanwas. Elke vertaling is winst, is iets eigens, iets dat de moeite waard is, het product van een nieuwe auteur. (2002: 39)
In het verlengde van Assoulines lijst met aanbevelingen kunnen vertalers van poëzie en proza worden beschouwd als sidekick van de schrijver, soms zelfs als medeschrijver in een andere taal, én daarnaast als prominent interpreet van de brontaaltekst. In het actuele literaire landschap worden vertalers nauwelijks betrokken in het publieke debat over literatuur en in hermeneutisch onderzoek is de stem van de vertaler nagenoeg afwezig. Vertalers dienen hoe dan ook meer in de schijnwerper te worden geplaatst, zoals Tom Lanoye in zijn dankwoord formuleerde ter gelegenheid van de Prijs der Nederlandse Letteren (1 oktober 2024).
Niet alleen professionele literaire vertalers, ook auteurs profileren zich als “traducteur créateur” van (non-)fictionele teksten die in hun hoedanigheid van brontekst deel uitmaken van een anderstalig literair systeem. In sommige gevallen beschouwen deze auteurs het verrichte vertaalwerk als onderdeel van het literair oeuvre. Schrijvers hanteren eigen vertaalpraktijken en dus ook vertaalstrategieën. Zij beschouwen teksten uit een anderstalige literatuur in de eigen bewerking als een vertakking van het scheppend (“creatieve”) werk. In poëticaal onderzoek wordt nauwelijks het vertaalwerk van schrijvers betrokken, nochtans een belangrijk onderdeel van het scheppend oeuvre. Het is een ander verhaal waarop ik hier niet nader inga.
Wordt vervolgd