Themanummer Africa Book Link gewijd aan studie van Afrikaanse literatuur

  • 0

Tijdens het vijfde Gents Colloquium over het Afrikaans werd op vrijdag 5 oktober de nieuwe editie gepresenteerd van de sympathieke nieuwsbrief Africa Book Link. Hierin geeft Gilbert Braspenning vier keer per jaar een overzicht van de meest recente primaire en secundaire literatuur van en over het continent Afrika. Vanwege het colloquium was het herfstnummer van Africa Book Link volledig gewijd aan de studie van de Afrikaanstalige literatuur.

Gastredacteur van deze bijzondere uitgave is Yves T’Sjoen, voorzitter van het Gents Centrum voor het Afrikaans en de Studie van Zuid-Afrika en buitengewoon hoogleraar aan het departement Afrikaans en Nederlands van de Universiteit Stellenbosch. Hij wist met eenvoudige middelen een interessant “dossier” samen te stellen met bijdragen van zowel gevestigde letterkundigen als gevorderde studenten. De bijdragen wisselen in lengte; de taal is Afrikaans of Nederlands.

  • Klik hier om naar de nieuwste uitgave van Africa Book Link te gaan.

De Afrikaanse dichter, vertaler en radiopersoonlijkheid Daniel Hugo, die op dit moment als “vertaler op campus” in Gent verblijft, bijt het spits af met een korte, amusante bijdrage over verwijzingen naar het werk van de Zuid-Nederlandse schilder Jheronimus Bosch (ca. 1450-1516) in de Nederlandse en Afrikaanse poëzie. Volgens Hugo is het begrijpelijk dat zoveel dichters gefascineerd zijn door Bosch’ werk, omdat hij in zijn schilderijen vaak spreekwoorden en woordspelingen uitbeeldde.

De Afrikaanse taal heeft er ook een handje van om “monsteragtige wesens” op te roepen, aldus Hugo; denk maar aan woorden als “muisvoël”, “kameelperd”, “seekoei” en “horingsmanslang”. Hugo schrijft met kennis en kunde, maar ook, zo lijkt het, met een glimlach om de lippen. Daarmee plaatst hij zich in een traditie. Want zoals hij zelf toegeeft: “Wanneer jy met Jeroen Bosch te doen het, vervaag die grens tussen die sublieme en die sotlike al te maklik.”

Louise Viljoen, hoogleraar Afrikaans en Nederlands aan de Universiteit Stellenbosch, schrijft een, zoals we van haar gewend zijn, doorwrochte recensie over radbraak, het poëziedebuut van Jolyn Phillips uit 2017, dat eerder dit jaar werd bekroond met de UJ Debuutprys 2018.

“Phillips se radbraak”, aldus Viljoen, “is ’n bundel wat oorrompel en intrigeer deur die wêrelde wat sy byeenbring in taal. Daar is sprake van ’n gesofistikeerde bewussyn van taal se fisieke eienskappe […] sowel as die vermoë van die taal as tekensisteem om uiteenlopende ervarings en werklikhede tot begrip te bring – en die belangrikste van alles, dat dit beide die digter se plesier en pyn is om taal oop te breek en nuut te maak in die poësie.”

De bijdrage van Yves T’Sjoen zelf is om meerdere redenen interessant. De eerste reden is puur inhoudelijk. T’Sjoen laat zien dat het de Vlaamse dichter Herman de Coninck is geweest die de Zuid-Afrikaanse dichteres en journaliste Antjie Krog ertoe aangezet heeft om voor De Conincks Nieuw Wereldtijdschrift (NWT) een reeks “brieven uit Kaapstad” te schrijven over de zittingen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, waar Krog op dat moment voor de radio verslag van deed.

Die “brieven” zouden de basis gaan vormen voor Krogs internationale bestseller Country of My Skull (1998). T’Sjoen: “In totaal publiceerde Krog in het NWT zes afleveringen van de rubriek ‘Brief uit Kaapstad’ […]. Krog leverde de teksten aan in het Afrikaans, Robert Dorsman maakte een Nederlandse vertaling. Precies de brontaal waarin Krog de teksten aanleverde, Afrikaans en niet Engels, is een interessant gegeven dat onderzoek vergt. De biograaf van De Coninck citeert een e-mail van Krog (juni 2017), waarin zij onomwonden stelt: ‘Die brief was die begin vir myself om prosa te doen en oor die kommissie te skryf. […] Die brief het my vry gemaak eerstens: omdat dit vir ’n “ander land” was, was ek nie oorversigtig of bang vir reaksie nie; tweedens kon ek eers in Afrikaans formuleer wat ek later kon vertaal na Engels vir Country.’”

T’Sjoens artikel heeft ook een programmatische kant. Het laat zien waar onderzoek naar de “zijdelingse bewegingen” van Zuid-Afrikaanse auteurs in het Nederlandse en Vlaamse literaire veld toe kan leiden. Bij een transnationale benadering wordt gewoonlijk alleen gekeken naar contacten van schrijvers uit een klein taalgebied met die uit een groter taalgebied, dus vanuit een verticale relatie tussen periferie en metropool.

T’Sjoen haalt Andries Bezuidenhout aan, die in zijn N.P. van Wyk Louw-gedenklezing (2018) heeft gewezen op het gevaar “dat transnasionalisme bestaande magsordes herbevestig en bloot ʼn groter mark aan reeds bevoorregte skrywers bied, eerder as om die gesprek op horisontale wyse te verbreed”. T’Sjoens korte diepteboring naar de invloed van De Coninck op het ontstaan van Krogs boek, is een fraaie illustratie van onderzoek naar het laterale contact tussen vertegenwoordigers van twee kleinere literaturen.

Naast vertaler Daniel Hugo en de academische zwaargewichten Louise Viljoen en Yves T’Sjoen komen er in dit themanummer van Africa Book Link ook drie (oud-)studenten van het Gents Centrum aan het woord, die lopend onderzoek presenteren.

Laura Engels maakt de lezer vertrouwd met speculatieve fictie in de Zuid-Afrikaanse literatuur. “Speculatieve fictie” is een nieuwe benaming voor het genre dat bij velen beter bekend is als “sciencefiction”. Van oudsher speelt sciencefiction in op maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen en levert het kritisch commentaar door de gevaren hiervan uitvergroot voor te stellen.

Sciencefiction wordt vaak gezien als een westers genre. Er wordt volgens Engels echter over de hele wereld sciencefiction geschreven, al zal het beeld van de toekomst er in verschillende landen en culturen telkens anders uitzien. Daarom wordt de term “sciencefiction” steeds vaker vervangen door “speculatieve fictie”: het gaat in al deze romans om de vraag “wat als?”.

Een tweede tendens in het denken over sciencefiction is volgens Engels de opkomst van de term “Afrofuturisme”. Tot nu toe wordt die vooral ingevuld als speculatieve fictie van zwarte Afrikaanse en Afro-Amerikaanse auteurs waarin Afrikaanse of Afro-Amerikaanse thema’s centraal staan. Engels pleit ervoor om de term ook te gebruiken voor witte Zuid-Afrikaanse auteurs.

“Het belangrijkste raakpunt”, schrijft Engels, “is een gedeeld begrip van geschiedenis, een gemeenschappelijke geografische herkomst of een vergelijkbare bezorgdheid over de geschiedenis en de toekomst van de Afrikaanse samenleving.” Engels gaat vervolgens uitvoerig in op de roman Apocalypse Now Now (2016) van Charlie Human als voorbeeld van Afrofuturistische speculatieve fictie door een witte Zuid-Afrikaanse auteur.

Lieselot Tuytens bespreekt de (postmoderne) intertekstualiteit in Marita van der Vyvers Griet skryf ’n sprokie (1992), met speciale aandacht voor het gebruik van de sprookjes van Grimm. Het is niet de eerste keer dat iemand de intertekstuele verwijzingen in Griet probeert na te pluizen. Tuytens’ redding is haar knappe theoretische onderbouwing. Ze gaat uit van drie vragen die ze ontleent aan het werk van Paul Claes: “een wat-vraag, een hoe-vraag en een waarom-vraag”. Tuytens: “Als eerste werd onderzocht welke componenten wel of niet overgenomen werden uit de generische en specifieke interteksten in Griet skryf ’n sprokie.

Vervolgens werd nagegaan hoe die geïncorporeerde interteksten getransformeerd werden. Ten slotte ging het onderzoek in op de betekenissen van die modificaties, die gekarakteriseerd werden aan de hand van hun functies of effecten.” Op basis van een groot aantal voorbeelden concludeert Tuytens uiteindelijk dat de sprookjes van Grimm in Griet skryf ’n sprokie gebruikt en getransformeerd worden “om de rigide mentaliteit en het hokjesdenken betreffende politiek, gender en moraliteit te bestrijden”.

Dora Scott staat aan het begin van een bijzonder interessante PhD-studie naar de thematisering van “grond” in postkoloniale historische fictie (proza, poëzie en drama), afspelend in de Kaap in (ruwweg) de periode 1750-1850.

Dan heb je het dus bijvoorbeeld over Buys van Willem Anker, Houd-den-Bek, Philida en Bidsprinkaan van Andre Brink, 1795 van Dan Sleigh, Unconfessed van Yvette Christianse, Missionaris van Elsa Joubert en Lady Anne van Antjie Krog. Scotts onderzoek is uiterst actueel in het licht van het huidige debat over grondhervorming in Zuid-Afrika.

Door de verscheidenheid aan onderwerpen en de combinatie van gevestigde én nieuwe stemmen is Yves T’Sjoen erin geslaagd een boeiend themanummer van Africa Book Link samen te stellen. Aan het einde van zijn (Engelstalige) inleiding doet hij een oproep om het niet bij één special edition te houden.

Zuid-Afrika heeft immers elf officiële talen en nog veel meer culturele tradities. Het wordt tijd, vindt hij, dat ook die andere talen en culturen in Zuid-Afrika en internationaal meer bekendheid krijgen.

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top