Zoals vertaalprofessor Haidee Kotze erover praat, is vertalen geen eenzame bezigheid. Ze weet aannemelijk te maken dat er bij vertaalbesluiten allerlei sociale en cognitieve factoren meespelen. Het is belangrijk om dit soort (vaak onbewuste) processen inzichtelijk te maken.
Sinds 1 november 2019 is de Australisch-Zuid-Afrikaanse Haidee Kotze hoogleraar en voorzitter van de vakgroep Vertalen in het departement Talen, Literatuur en Communicatie aan de Universiteit Utrecht. Kotze studeerde Engels en Afrikaans aan de Noordwes Universiteit (Vaaldriehoek-campus). Ze promoveerde in 2010 aan de Universiteit van de Witwatersrand.
In 2012 verscheen haar eerste monografie, Postcolonial polysystems: The production and reception of translated children’s literature in South Africa, waarvoor ze in 2013 werd onderscheiden met de European Society for Translation Studies (EST) Young Scholar Award.
De afgelopen zes jaar werkte ze als senior lecturer aan de afdeling Linguïstiek van de Macquarie University in Australië. Kotze is ook dichteres en publiceerde eerder dit jaar haar derde dichtbundel, Scrim.
Schoolboeken als vertrekpunt
Kotze is vertaalwetenschapper. Maar voor haar is vertalen geen eenzame bezigheid, waarbij de vertaler met de tekst en een stapel woordenboeken opgesloten zit in een studeerkamer. Terwijl Kotze zich tijdens haar Masteropleiding het liefst bezighield met modernistische en postmodernistische Engelse literatuur, belandde ze ná haar studie bij de Zuid-Afrikaanse tak van de internationale schoolboekenuitgeverij Macmillan. Daar ontdekte ze dat er bij vertalen ook allerlei sociale en cognitieve factoren meespelen.
Rond het jaar 2000 moesten Zuid-Afrikaanse educatieve uitgeverijen namelijk in hoog tempo schoolboeken gaan vervaardigen in alle elf officiële landstalen. Dit als gevolg van het nieuwe taalbeleid van het ministerie van Onderwijs, dat onder meer inhield dat kinderen recht hadden op onderwijs in hun eigen taal. In de praktijk bleken er echter onvoldoende auteurs en redacteuren te zijn die deze boeken rechtstreeks in de diverse Afrikatalen konden schrijven en ontwikkelen. Daarom namen de uitgeverijen hun toevlucht tot vertalingen van Engelstalige schoolboeken.
Dat dit kón, kwam doordat het gros van de Engelse schoolboeken toch al geschreven was met de brede, multiculturele Zuid-Afrikaanse samenleving in gedachten. Daardoor lagen de teksten in bron- en doeltaal geografisch en cultureel minder ver uit elkaar dan je zou verwachten. Toch bleven er bij het vertalen vanuit het Engels naar de andere talen nog genoeg uitdagingen over. En het gebrek aan vertalers en redacteuren in de Afrika-talen deed zich nog steeds voelen. Door dit soort observaties raakte Kotze zich voor het eerst bewust van de bepalende rol van vertalers, redacteuren en andere tussenfiguren bij de productie van lesmateriaal.
“Vóór ik bij Macmillan ging werken, dacht ik – zoals de meeste mensen – bij vertalen vooral aan literair vertalen,” vertelt Kotze. “Maar daar leerde ik anders naar teksten kijken. Ik werd aan het denken gezet over de vraag hoe vertalers en andere bemiddelaars besluiten nemen over de manier waarop informatie verpakt wordt. Hoe komt de vertaler tot bepaalde besluiten? En welk effect heeft het resultaat van die besluiten op de lezer? De cognitieve processen die zich afspelen in het hoofd van de vertaler zijn ingebed in een sociale context. Welk beeld heeft de vertaler bijvoorbeeld van de lezers, van hun achtergrond, van wat ze nodig hebben? In hoeverre spelen stereotypes een rol? Ik vind de verwevenheid van de sociale en de cognitieve dimensies ongelooflijk interessant, én belangrijk.”
Interdisciplinair onderzoek
Kotze geeft toe dat zo’n brede benadering niet eenvoudig is. “Je moet goed nadenken welke methode je wilt volgen en wat voor data je nodig hebt om dit soort complexe en met elkaar verweven processen te onderzoeken.” De traditionele close reading-methode uit haar opleiding Engelse letterkunde heeft plaatsgemaakt voor meer empirische, kwantitatieve en reproduceerbare methodes, die beter aansluiten bij de vragen waarin ze geïnteresseerd is.
............
“In de praktijk bleken er echter onvoldoende auteurs en redacteuren te zijn die deze boeken rechtstreeks in de diverse Afrikatalen konden schrijven en ontwikkelen.”
............
“Op dit moment houd ik me bijvoorbeeld bezig met de interactie tussen variatietaalkunde en vertaalkunde”, vertelt ze. “Door gebruik te maken van variatietaalkunde kun je onderzoeken in hoeverre vertaalde teksten in een bepaalde taal verschillen van vergelijkbare niet-vertaalde teksten in dezelfde taal, waar die verschillen vandaan komen en wat het effect van die verschillen op de lezer is. Hoe komt het dat een lezer een tekst niet ervaart als een oorspronkelijke tekst, maar als ‘translationese’? Blijkbaar is er iets gebeurd tijdens het vertalen dat tot uiting komt in het eindproduct.”
Ze vervolgt: “Als ik methodes uit de variatietaalkunde wil toepassen binnen de vertaalkunde, moet ik de theorieën, concepten en methodes daaruit serieus nemen. Het is ontzettend belangrijk om te erkennen dat je niet overal verstand van kunt hebben, en om samenwerking te zoeken met anderen. Ik heb het de afgelopen tien jaar als enorm verrijkend ervaren om met mensen uit verschillende disciplines te werken. In een team kan echte synergie ontstaan.”
Machtsverhoudingen
In haar bekroonde monografie Postcolonial polysystems gebruikt Kotze de postkoloniale theorie als hulpmiddel om de verhoudingen tussen talen in Zuid-Afrika te begrijpen. “Waarom bevinden de verschillende talen in Zuid-Afrika zich niet op gelijke voet met elkaar? Dat hangt natuurlijk samen met de geschiedenis van het land. Een geschiedenis van kolonialisme én neokolonialisme. Mijn boek biedt niet alleen een terugblik op de geschiedenis. Ik ga ook in op die nieuwe tendens: globalisering. Hierdoor wordt vooral het Engels bevoordeeld, ten koste van andere talen.”
Binnen Kotzes benadering van de vertaalwetenschap nemen vragen over macht een belangrijke plaats in. “Wat wordt vertaald, wat niet? Bij dit soort besluiten spelen allerlei economische, ideologische, politieke en sociologische factoren een rol, die ook nog eens in allerlei complexe verhoudingen tot elkaar staan. Voor uitgeverijen gaat het vaak om geld: gaat dit boek verkopen, is er een markt voor? Maar vervolgens moet je je afvragen hoe het kómt dat er voor een boek geen markt is.”
“Als je kijkt naar de verkoopcijfers van ontspanningslectuur voor kinderen, zie je dat Afrikaans het ontzettend goed doet. De Afrikaanse verkoopcijfers voor fictie zijn zelfs beter dan die voor Engels! Maar de Afrikatalen nemen zo’n klein deel van die markt in dat ze nauwelijks zijn terug te vinden in de statistieken. Om dit te kunnen verklaren, moet je naast andere factoren ook de machtsverhoudingen uit het verleden in acht nemen. In de Zuid-Afrikaanse geschiedenis maakte moedertaalonderwijs deel uit van het project van apartheid. Als je dan zegt dat ouders boeken in de moedertaal voor hun kinderen moeten kopen, moet je het opnemen tegen een geschiedenis die het tegenovergestelde bewijst. En trouwens, als die ouder vandaag de dag om zich heen kijkt, ziet hij nog steeds een wereld waarin Engels economische status oplevert. Geen wonder dat zo’n ouder zijn kind maar liever in het Engels opvoedt.”
............
“Als die meertaligheid mensen van elkaar scheidt en in aparte groepen plaatst, is dát niet een soort meertaligheid die ík zou willen bevorderen.” – Haidee Kotze
............
Kotze is weinig optimistisch over de toekomst voor de Afrikatalen als schrijftaal. “Er zijn inmiddels uitgeverijen die een doelbewuste poging doen auteurs en redacteuren in de Afrikatalen ontwikkelen en promoten. Men is zich bewust van de hiaten, en men is bereid daar iets aan te doen. Maar tegelijkertijd zijn er sociale en economische krachten aan het werk die sterker zijn. De schrijver heeft de keuze om in zijn moedertaal te publiceren of in het Engels, dat een veel grotere, en ook internationale lezersmarkt heeft. En dat geldt niet alleen voor literatuur, maar ook voor academisch schrijfwerk. De keuze voor een bepaalde taal heeft te maken met zichtbaarheid.”
Fluistertolken
In de jaren 2000 werden aan de Noordwes Universiteit op de Potchefstroom-campus en de Vaaldriehoek-campus zogenaamde “fluistertolken” ingesteld. Een student die geen Afrikaans verstond, kon tijdens een college dat in het Afrikaans gegeven werd, een koptelefoon krijgen waardoor de woorden van de docent door een speciaal getrainde medestudent simultaan in het Engels werden vertaald.
Als docent op de Vaaldriekhoek-campus was Kotze geen voorstander van dit systeem. Bij Taalpraktijk, een opleiding voor taalprofessionals als redacteuren en vertalers, werd het een tijdlang toegepast, maar uiteindelijk besloten Kotze en haar collega’s het systeem niet meer te gebruiken.
“Fluistertolking was een geweldig innovatief idee en kwam beslist voort uit goede bedoelingen”, zegt Kotze desgevraagd. “Maar het was niet voor alle vakken en werkvormen even geschikt. Ik had het gevoel dat het een deel van de studenten op een afstand plaatste van wat er in de klas gebeurde. Studenten die gebruik maken van vertaling vallen op, vanwege die koptelefoon. Daarnaast duurt het altijd een paar secondes voor de vertaling de student bereikt. In mijn ervaring beperkte het de interactie binnen de groep. Misschien werkt het prima tijdens een hoorcollege. Maar in onze colleges ging het juist om meertaligheid en interculturele communicatie. Dan wil je niet dat er afstand tussen de studenten ontstaat. De studenten leerden er meer van om elkaar te helpen.”
............
“Maar tegelijkertijd zijn er sociale en economische krachten aan het werk die sterker zijn. De schrijver heeft de keuze om in zijn moedertaal te publiceren of in het Engels, dat een veel grotere, en ook internationale lezersmarkt heeft.” – Haidee Kotze
............
Kotzes kritiek op het systeem van fluistertolken is ook meer fundamenteel van aard. “Het doel van de inzet van fluistertolken was om meertaligheid binnen de universiteit te ondersteunen. Maar wát voor meertaligheid? Als die meertaligheid mensen van elkaar scheidt en in aparte groepen plaatst, is dát niet een soort meertaligheid die ík zou willen bevorderen.”
Uiteindelijk draait het ook hier volgens Kotze om machtsverhoudingen tussen talen. “Als je uitgaat van een situatie waarbij vrijwel iedereen Engels verstaat, wie maakt er dan gebruik van tolkdiensten? Alleen zwarte studenten die geen Afrikaans verstaan, zullen tijdens Afrikaanse colleges hun toevlucht nemen tot een Engelse vertaling. Als je het zo bekijkt, waren die fluistertolken een middel om Afrikaans als instructietaal te behouden, en te kunnen zeggen: we hébben een Engelse vertaling, als je die nodig hebt. Terwijl niemand een vertaling nodig heeft als de docent Engels spreekt.”
Taal en universiteit
Kotze is zich bewust van de complexiteit van het debat over meertaligheid aan Zuid-Afrikaanse universiteiten.
“Natuurlijk zou je Afrikaans als academische taal willen behouden. Maar Afrikaans kon uitgroeien tot een academische taal doordat de taal in veel opzichten bevoordeeld is door een specifiek politiek bestel. Laat daar geen misverstand over bestaan! Je kunt je afvragen of het niet belangrijker is om de ándere talen van Zuid-Afrika academisch te ontwikkelen. Misschien kun je het één doen en het ander niet nalaten. Maar natuurlijk is er slechts een beperkte hoeveelheid middelen beschikbaar. En álles lijkt prioriteit te hebben.”
Universiteiten in Zuid-Afrika hebben volgens Kotze een zware maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ze is ervan overtuigd dat Engels onvermijdelijk is als een universiteit haar studenten toegang wil geven tot het internationale academische discours. Haar eigen loopbaan – Kotze is van huis uit Afrikaanssprekend – is hiervan een sprekend bewijs.
“Maar terzelfdertijd moeten we ook de andere talen als academische talen ontwikkelen. En we moeten niet alleen leerlingen in het lager en middelbaar onderwijs de kans geven om in hun moedertaal met concepten en ideeën om te gaan, maar ook studenten op de universiteit. Want dat is toch de manier waarop je het beste leert. En dan zijn er ook nog de ideologische wortels van specifieke universiteiten die een rol spelen. Hoe houd je dat allemaal in balans?”
Het Nederlandse verengelsingsdebat
In de korte tijd dat ze hier is, heeft Kotze al gemerkt dat er aan Nederlandse universiteiten ook een debat over verengelsing aan de gang is. Hoewel ze er nog onvoldoende van af weet om een gefundeerde opinie te kunnen geven, wil ze wél kwijt dat de sociolinguïstische context in Nederland en Zuid-Afrika sterk van elkaar verschillen, waardoor je de verengelsingstendens in beide landen eigenlijk niet met elkaar kunt vergelijken.
............
“Ze is ervan overtuigd dat Engels onvermijdelijk is als een universiteit haar studenten toegang wil geven tot het internationale academische discours.”
............
“Maar misschien is de overeenkomst dat het in beide gevallen gaat om een strijd om wat plaatselijk en eigen is te ontwikkelen, te beschermen en te behouden. En daarnaast een besef dat het in deze toenemend geglobaliseerde wereld haast onvermijdelijk is dat je je niet slechts op Afrikaans of Nederlands kunt richten. De spanning tussen die twee polen is in beide landen nog onopgelost. De sociolinguïstische dynamica verandert, en we hebben daar nog geen antwoord op.”
“Gelukkig – en het is belangrijk om dit te beseffen – hoeft het een het ander niet uit te sluiten. Je kunt zowel het belang van het Engels als internationale taal voor handel en wetenschap erkennen, als het belang van lokale talen. En het is mogelijk om aan het belang van allebei recht te doen, op universiteiten en elders in de samenleving, mits er ruimte wordt gemaakt voor zorgvuldige reflectie op de uitdagingen, en mensen werkelijk bereid zijn om allebei te bevorderen.”
Buro: IG