Depots van sommige Nederlandse en Belgische musea staan er vol mee. Kunstwerken en andere objecten die in de tijd van het kolonialisme meegenomen zijn uit overzeese rijksdelen. Terwijl een museum soms nauwelijks weet wát het allemaal heeft en hoe de stukken daar gekomen zijn, wordt in het land van herkomst het gemis nog vaak gevoeld.
Sinds een jaar of tien worden er echter steeds meer initiatieven ontplooid om dit soort “ongemakkelijk erfgoed” terug te geven. In dít geval is het onrecht “herstelbaar”, schrijft specialist Jos van Beurden. Zolang er maar sprake is van gelijkwaardigheid, vertrouwen en een oprecht streven om objecten inderdaad terug te geven.
De beelden van deze zogenaamde “kunstroof” gingen de hele wereld over. Op 10 september 2020 liep de Congolese Fransman Mwazulu Diyabanza het Afrika Museum in Berg en Dal uit met een Congolees grafbeeld in zijn armen. De museumdirectie had hem al lang in de gaten, maar greep niet in, om het beeld én de overige bezoekers niet in gevaar te brengen. Buiten het gebouw stond de politie de dief al op te wachten. Diyabanza en zijn metgezellen werden gearresteerd; het beeld kon terug naar zijn plaatsje in het museum.
Met deze actie, die door medestanders op video werd vastgelegd, wilde Diyabanza aandacht vragen voor de aanwezigheid van cultureel erfgoed uit de voormalige koloniën in musea in Nederland en elders in Europa. Volgens Diyabanza behoorde het beeld tot de nalatenschap van zijn eigen familie en was het gestolen; niet hij, maar het museum was in zijn ogen de dief.
De Lage Landen: vergelijken is verrijken
In Ongemakkelijk erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen bespreekt Jos van Beurden de vraag hoe we in de Lage Landen – Nederland en België – moeten omgaan met de vele voorwerpen, archieven en zelfs menselijke resten die in het koloniale tijdperk vanuit de overzeese rijksdelen naar Europa zijn meegenomen, vaak tegen de wil van de lokale bevolking in. Van Beurden is senior onderzoeker koloniale collecties en teruggavekwesties. Hij publiceerde hierover meerdere boeken. Vooral zijn proefschrift Treasures in Trusted Hands. Negotiating the Future of Colonial Cultural Objects (2017) heeft ertoe bijgedragen om teruggave van koloniaal erfgoed bij politiek en musea op de agenda te zetten.
Van Beurden is Nederlander, maar hij is ook goed op de hoogte van ontwikkelingen in België. Dat is opmerkelijk, omdat academici en conservatoren in Nederland en België zich gewoonlijk niet op elkaar richten, maar vooral op ontwikkelingen in de grote buurlanden Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië. “Daardoor missen zij veel”, vindt Van Beurden. “Want vergelijken is niet bedoeld om een hiërarchie aan te brengen en te concluderen dat het ene land het beter doet dan het andere, nee, vergelijken is verrijken. Het helpt ontwikkelingen en gebeurtenissen in het ene land te spiegelen aan vergelijkbare gebeurtenissen in het andere. Het helpt ook om inschattingen in het ene land over hoever de dekolonisatie van koloniale collecties gevorderd is in het andere land in een helderder perspectief te plaatsen.”
Van Beurden maakt onderscheid tussen drie soorten omstreden erfgoed: kunst- en cultuurvoorwerpen, archiefmateriaal en menselijke resten. Hij besteedt aparte hoofdstukken aan omstreden erfgoed in openbare musea (met name de vier Nederlandse musea die vallen onder de koepel van het Nationaal Museum van Wereldculturen en het Africa Museum in het Belgische Tervuren), in archieven, in kleinere musea die voortkomen uit zending en missie, en in particulier bezit. Al deze categorieën hebben hun eigen dynamiek. Daarnaast zijn er verschillen per land van herkomst en ook tussen de aanpak in Nederland en die in België.
Van Beurden slaagt erin om al deze aspecten op een toegankelijke manier uiteen te zetten. Hij verlevendigt zijn verhaal met voorbeelden van hoe de dialoog over omstreden erfgoed wel én niet moet, en ondersteunt die met fraaie foto’s.
Omstreden erfgoed in Nederlandse en Belgische collecties
Wat Nederland betreft, komt het omstreden erfgoed dat Van Beurden bespreekt, uit Indonesië (het voormalige Nederlands-Indië), Suriname en het Caribisch gebied. De Nederlandse verzamelwoede begon in de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC, 1602-1798) en de Westindische Compagnie (WIC, 1621-1792). Na het faillissement van deze handelsmaatschappijen kwamen de koloniën onder bewind van de Bataafse Republiek, later het Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf dat moment werd het verzamelen systematischer en grootschaliger aangepakt.
De aard van de meegenomen objecten verschilt. Zo waren de Nederlanders in “Indië” erg onder de indruk van de pracht van de hofcultuur en van de boeddhistische en hindoeïstische tempels die ze daar aantroffen. Die twee voorkeuren zouden tot op de dag van vandaag “ons” beeld van deze kolonie bepalen en níet de islamitische cultuur, hoewel de Islam volgens Van Beurden in “Indië” ook toen al de belangrijkste godsdienst was.
In België hing de verzamelwoede vooral samen met het optreden van koning Leopold II, die de Onafhankelijke Congostaat vanaf 1885 als een soort lucratieve hobby beschouwde. Hij voerde er een schrikbewind. Onder internationale druk zou de Belgische staat het bestuur van de kolonie in 1908 van de koning overnemen. Het rücksichtslos “verzamelen” ging daarna nog jarenlang door.
Overigens wijst Van Beurden erop dat niet alle exotische kunst in onze musea roofkunst is. Daarvan is alleen sprake wanneer de objecten tijdens een conflict, en niet zelden met geweld, verkregen werden, zoals tijdens een militaire expeditie. Maar het kwam ook voor dat lokale ambachtslieden voorwerpen speciaal voor de Europese markt maakten – uit eigen initiatief of in opdracht – en hiervoor betaald werden. De productie van Chinees porselein dat aangepast werd aan de westerse smaak is hier een goed voorbeeld van. Ook gebruikten inlandse hoofden soms objecten als diplomatiek geschenk. Hoewel het, gezien de ongelijke machtsverhoudingen, nog maar de vraag is hoe vrijwillig deze gaven waren.
In de voormalige koloniale gebieden is de pijn van het verlies nog steeds voelbaar. Van Beurden vertelt bijvoorbeeld dat de Malinese minister van Cultuur in 2006 tijdens een bezoek aan Musée du quai Branly in Parijs, geconfronteerd met artefacten uit haar land zei: “Vous nous manquez terriblement” (We missen jullie verschrikkelijk). Dat gemis leeft bij een brede laag van de bevolking. Het komt ook tot uiting in de vreugde én de ernst op het moment dat er een voorwerp wordt teruggeven.
Aspecten van teruggave
Gelukkig lijkt er de laatste tien jaar steeds meer aangestuurd te worden op teruggave. In juni 2020 betuigde de Belgische koning Filip spijt voor het onrecht in Congo. In december van dit jaar kondigde de Belgische federale overheid een nieuw beleid aan voor het omgaan met het koloniale verleden en de teruggave van koloniale collecties. In januari 2021 besloot ook de Nederlandse regering tot een nieuwe aanpak voor het omgaan met koloniaal erfgoed. Nederland heeft zich bereid verklaard bepaalde koloniale collecties onvoorwaardelijk aan zijn oud-koloniën terug te geven.
In Nederland werken het Nationaal Museum van Wereldculturen inmiddels samen in het grote Pressing Matter-onderzoek naar koloniale collecties en menselijke resten. In België werken vier federale musea en drie universiteiten sinds 2019 in het kader van het Human Remains Origin(s) Multidisciplinary Evaluation-project (HOME) samen aan nieuw beleid rond koloniale menselijke resten.
Vanuit zijn jarenlange ervaring met dit soort processen laat Van Beurden zien dat teruggave niet altijd zo eenvoudig is. De voormalige koloniën gaan elk op hun eigen manier en hun eigen tempo met deze vraag om. De meeste waren kort na de onafhankelijkheid nog niet in staat om roofkunst terug te nemen. Een deel van deze landen gaat het economisch inmiddels voor de wind. Daar zijn sinds de dekolonisatie nationale musea en archieven opgericht waar objecten veilig ondergebracht kunnen worden. Andere landen geven aan dat ze nog steeds andere prioriteiten hebben. Zij willen dat de objecten voorlopig nog in Europa blijven, waar ze onder gunstige condities worden bewaard.
Voor papieren objecten zoals reisjournalen, officiële declaraties en slavenregisters kan digitalisering een belangrijk hulpmiddel zijn. Zo werden de koloniale archieven uit Suriname jarenlang in Nederland bewaard. Toen Suriname in 2010 een eigen nationale archief kreeg, werd het tijd voor teruggave. Maar vóórdat de stukken teruggestuurd werden, zijn ze gedigitaliseerd. Daardoor kunnen mensen uit de grote Surinaamse gemeenschap in Nederland hier ook genealogisch onderzoek doen. In andere gevallen blijven de archieven in Europa, maar worden ze digitaal ontsloten zodat ook onderzoekers in de voormalige koloniën ze kunnen raadplegen. Het is, volgens Van Beurden, belangrijk om na te denken over de vraag wie hier de touwtjes in handen heeft. De stukken in Europa houden en ze alleen digitaal openstellen, kan overkomen als afschepen. Het succes van digitale ontsluiting is mede afhankelijk van de mate van toegang tot kwalitatief hoogwaardig internet in het herkomstland. En wie besluit wélke stukken waardevol genoeg zijn om ze te digitaliseren, en waarom?
Andere kwesties die Van Beurden aan de orde stelt, zijn onder meer de vraag aan wie bepaalde objecten teruggegeven moeten worden, en in welke vorm. Dat ligt met name gevoelig bij de teruggave van menselijke resten. Eind negentiende eeuw nam de fysische antropologie in Europa een hoge vlucht en werden er elders in de wereld ijverig schedels en andere menselijke resten verzameld. Door de confrontatie met de rassenideologie van nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog veranderde in Europa het denken over ras. Maar volgens Van Beurden ging het “encyclopedisch” verzamelen van menselijke resten nog lang door. Zo zou het Tropenmuseum in Amsterdam nog tot eind jaren zestig menselijke resten aangeleverd hebben gekregen. Achteraf valt meestal niet meer vast te stellen van welk individu zulke resten afkomstig zijn, of uit welke gemeenschap.
Een praktijk die enigszins verwant was aan het respectloze “schedelmeten” was de gewoonte om mensen uit de koloniën uit te stallen op wereldtentoonstellingen, kermissen en in dierentuinen. Een bekend voorbeeld in dit verband (dat door Van Beurden niet wordt genoemd) is natuurlijk Sarah Baartman (bijgenaamd “the Hottentot Venus”). In de Lage Landen werden er onder meer mensen geëxposeerd tijdens de koloniale tentoonstellingen in Amsterdam (1883), Antwerpen (1885, 1894) en Tervuren (1897). Van Beurden vertelt dat tijdens de koloniale tentoonstelling in Berlijn in 1896 enkele Herero’s en Nama’s uit Duits-Zuidwest-Afrika (nu Namibië) in verzet kwamen. Ze weigerden de “primitieve” kleding aan te trekken die de organisatoren voor ze hadden klaargelegd; ze wilden alleen Europese kostuums dragen, en de moderne geweren die ze thuis gebruikten. “Tot verrassing van de toeschouwers spraken enkele Afrikanen Duits en Afrikaans en droegen een bijbel bij zich. Daarmee brachten ze de toeschouwers in verwarring. Het beeld klopte niet.”
“Laten gaan met een traan, leven met het verlies”
Teruggave kan alleen succesvol zijn als het gebeurt in goed overleg met de herkomstgemeenschap. Het is belangrijk, aldus Van Beurden, om te werken vanuit een basis van vertrouwen, gelijkwaardigheid en de oprechte wil tot teruggave.
Voor musea is naast het tentoonstellingsbeleid ook herkomstonderzoek een belangrijke stap. Herkomstonderzoek gebeurt in veel gevallen op basis van archiefmateriaal in Europese archieven, indien nodig en mogelijk aangevuld met onderzoek in het land van herkomst, bijvoorbeeld in de vorm van interviews met nabestaanden.
Ongemakkelijk erfgoed is een relevant en verrassend interessant en onderhoudend boek. Van Beurdens brede kennis van én zijn jarenlange betrokkenheid bij het onderwerp zijn voortdurend voelbaar.
Een graadmeter voor de bereidheid tot teruggave is uiteindelijk: kijken hoeveel omstreden objecten er inderdaad worden teruggegeven. Sinds de positieve beleidsbesluiten eind 2020 en begin 2021, is dat er volgens Van Beurden maar één geweest. Dus wat zegt dat over de teruggavebereidheid?
“Herkomstonderzoek”, schrijft Van Beurden, “kan bij voornemens over teruggave een extra duwtje geven, een emotionele. Als bezitters híér zich echt verdiepen in hoe bepaalde objecten ooit onze kant zijn opgekomen, en gebruikmaken van de kennis van dáár, wordt het gemakkelijker ze los te laten. Samen onderzoek doen helpt om tot een opener gesprek te komen over waar die objecten het best op hun plek zijn. Dan nog laten we ze misschien gaan met een traan, maar kunnen we leven met het verlies.”
- Jos van Beurden, Ongemakkelijk erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Zutphen: Walburg Pers, 2021.
- “Wat gestolen is, zal terug moeten gaan” – Wat te doen met koloniale roofkunst? Uitspraak van commissievoorzitter Lilian Gonςalves-Ho Kang You bij de presentatie van het rapport Advies over het omgaan met koloniale collecties op 7 oktober 2020 (aangehaald in Van Beurden 2021: 210).
Lees ook:
Persbericht: Archieven Surinaams-Nederlands slavernijverleden binnenkort digitaal te raadplegen