Op dinsdag 28 mei werd in het Hodshonhuis, de zetel van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in Haarlem, de Langerhuizen Oeuvreprijs uitgereikt. Bij wijze van uitzondering werd de prijs, die dit jaar bestemd was voor een excellente wetenschapper in de geschiedenis óf de filosofie van de natuurwetenschappen, toegekend aan twee wetenschappers: professor Dennis Dieks voor de filosofie en aan professor Floris Cohen voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen.
Prof. dr. H.F. (Floris) Cohen was tot 2019 bijzonder hoogleraar in de vergelijkende geschiedenis van de natuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Bij het brede publiek is hij vooral bekend door zijn boek De herschepping van de wereld. Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard uit 2007. Een interview.
Zoals de titel van zijn magnum opus laat zien, schuwt Cohen de grote verbanden niet. ‘Ik ben begonnen met overzichtelijke onderwerpen’, vertelt hij, ‘zoals bij mijn proefschrift over het streven naar vernieuwing van het socialisme in Nederland nu honderd jaar geleden. Tot op de bronnen toe bestuderen van een overzichtelijk onderwerp is de beste manier om het vak in je vingers te krijgen. Het detail télt; daardoor zie je waar de gaten zitten. Je moet alleen, als het even kan, niet in de microhistorie vast blijven zitten.’
Na zijn promotie in 1974 verruilde Cohen de politiek/sociaal-economische geschiedenis voor de wetenschapsgeschiedenis. De vraag hoe de moderne natuurwetenschap ontstaan is, kreeg hem meer en meer in zijn greep. Hij begon ermee, een studie te maken van bestaande interpretaties en visies op die gebeurtenis. Geleidelijk aan begon zijn eigen kijk zich te vormen, en zo kwam het boek tot stand waarvan De herschepping van de wereld de Nederlandstalige popularisering is.
Onderweg liep hij herhaaldelijk vast. ‘Vaak zijn dat, achteraf bekeken dan, van het hele schrijfproces de productiefste momenten’, vertelt hij. ‘Veel historici van het denken over de natuur in de Griekse Oudheid werkten met een ‘rise and decline’-model; historici van de natuurkennis in de Islambeschaving deden dat ook. Ik ging de twee gevallen combineren, en kwam al doende op een helder patroon uit. Alleen liep ik toen vast met sommige eersterangsdenkers van soms eeuwen na de neergang. Uitkomst bracht een gesprek in de wachtkamer van het vliegveld van Oklahoma met de expert die me daar had uitgenodigd. Alle beleefdheden van de voorgaande dagen voorbij, zei hij daar dat ik met de wetenschap in de Islambeschaving zover was gekomen als de literatuur me maar mogelijk had gemaakt, alleen had ik wel gemist dat er iets had plaatsgevonden dat hij “a second coming” noemde. Toen viel alles op zijn plaats, en kon ik met een tamelijk drastisch herzien patroon verder.’
Cohen vindt de hedendaagse neiging van wetenschappers om zich zo veel mogelijk te specialiseren zowel betreurenswaardig als haast niet te vermijden. ‘Het heeft natuurlijk alles te maken met financiering’, zegt hij. ‘Maar ik heb wel medelijden met wie nu de universiteiten bevolken. Een combinatie van specialiseren en een brede aanpak lijkt me, als je er tenminste de kans toe krijgt en er de aanleg voor hebt, veruit het beste.’
Tegen de mythevorming
Gevraagd naar het belang van wetenschapsgeschiedenis stelt Cohen eerst een wedervraag. ‘Je moet beginnen met de vraag: waar is geschiedenis goed voor? Daar moet elke historicus voor zichzelf antwoord op geven.’
Zelf heeft hij zijn antwoord klaar. ‘Zonder vaklieden die kunnen vertellen hoe iets zich in het verleden heeft afgespeeld, krijgen mythe en legende de overhand’, zegt hij. Over het recente optreden van anti-vaxxers of klimaatsceptici laat hij zich maar liever niet uit. Het voorbeeld dat hij kiest, ligt iets verder van ons vandaan. In de aanloop naar de Joegoslavische Burgeroorlog van de jaren negentig gebruikte president Milošević de legendevorming rond de Slag op het Merelveld uit 1389 (toen het Servische leger een nederlaag leed tegen het Ottomaanse Rijk) als geschikt middel bij zijn streven om de Joegoslavische federatie op te doeken en van Servië een afzonderlijke, etnisch homogene staat te maken. ‘Milošević’ ophitserij paste helemaal in wat de historicus Eric Hobsbawm “the invention of tradition” heeft genoemd’, zegt Cohen. ‘Echt, er moeten vaklui rondlopen die mythe en een redelijke interpretatie van de bekende feiten uit elkaar weten te houden. Of er naar ze geluisterd wordt, kan je alleen maar hopen. Maar als niemand de mythen en legenden met een beroep op de feiten tegen kan spreken, gaat het met een samenleving hoe dan ook mis. Dát is de rechtvaardiging.’
Wetenschappelijke Revolutie
Zo’n veertig jaar heeft Cohen gewijd aan de Wetenschappelijke Revolutie van de zeventiende eeuw. Hij verdiepte zich onder meer in het werk van Galilei, Kepler, Beeckman, Descartes, Christiaan Huygens en Newton.
‘In een tijdsbestek van net een eeuw ontstond het besef dat wij als mensen ons een geldig inzicht kunnen verwerven in fundamentele natuurwetten, én dat die nieuwe natuurkundige kennis ook nog eens praktisch toepasbaar is’, verduidelijkt hij. ‘Zo bleek het nu bijvoorbeeld mogelijk voor de opvarenden van een schip op de Atlantische Oceaan om met alle vereiste precisie te bepalen hoever het zich intussen verwijderd heeft van de meridiaan van Greenwich. Dat was een probleem waar alle zeevarende naties mee zaten, en koningen en regeringen hadden er letterlijk astronomische bedragen voor over om de oplossing te vinden. Of neem James Watt. Zonder een hele reeks vóór 1600 ondenkbare, modern-natuurwetenschappelijke inzichten had hij nooit de stoommachine uit kunnen vinden waarzonder de Industriële Revolutie, en daarmee onze moderne wereld, volstrekt ondenkbaar is.’
Intellectuele modes
Cohen staat erom bekend dat hij als wetenschapper de controverse niet uit de weg gaat. ‘Toen ik met mijn dissertatie bezig was, voerde onder sociaal-historici, en trouwens ook ver daarbuiten, het marxisme de boventoon’, vertelt hij. ‘Ik had met grote belangstelling Das Kapital en de complete Marx-Engels-correspondentie gelezen, dus ik wist waar ik het over had, alleen, mijn sympathie had die leer niet. Dat heeft me meteen aan het begin van mijn loopbaan niet bepaald populair gemaakt. Het was mijn eerste kennismaking met modevorming onder intellectuelen, en ik merkte meer en meer hoe bepalend die kon zijn. Die ervaring heeft me meteen en voorgoed allergisch gemaakt voor wetenschappelijke modes. Trouwens, ergens in mijn DNA moet ik een gen hebben zitten dat me behoorlijk ongevoelig maakt voor gewoon maar meedoen. Als een muziekuitvoering me bijzonder heeft aangedaan, ga ik in het slotapplaus graag mee staan, maar als ik het maar matig vond, blijf ik rustig zitten, ook als ik om me heen de enige blijk te wezen. Toen in de jaren ’80 het wetenschapsrelativisme opkwam, heb ik er wel degelijk leerzame dingen van opgestoken, maar met de golf mee gaan zwemmen, nee hoor. En het is waar, daar heb ik inderdaad niet bedeesd of voorzichtig mijn mond over gehouden.’
Harmonie der sferen
In 1984 publiceerde Cohen Quantifying Music, een boek over de kwantitatieve benadering van muziektheorie tijdens de eerste helft van ‘zijn’ Wetenschappelijke Revolutie. Zelf is Cohen een groot liefhebber van Oude Muziek, een passie die werd gewekt toen hij de toen nog volslagen onbekende klavecinist Gustav Leonardt in 1967 in de Haarlemse Bakenesserkerk een recital hoorde geven. ‘Ik was meteen en voorgoed verkocht’, herinnert hij zich. ‘Het was een van de grote gebeurtenissen in mijn leven.’
In de jaren zeventig, toen hij aan zijn proefschrift werkte, kreeg hij de kans om elke dag een uur op het orgel in de Pieterskerk in Leiden te oefenen. ‘De hervormde gemeente had net de kerk verlaten, ik kon mijn gang gaan. Nou, dan schiet je lekker op! Maar ja, ik was te laat begonnen, dus met mijn pedaaltechniek is het nooit meer helemaal goed gekomen. Ook was ik niet muzikaal genoeg om een loopbaan als beroepsorganist te kunnen ambiëren. Dat is maar goed ook, ik betwijfel zeer of ik er zelfs bij benadering zo gelukkig mee zou zijn geworden als ik me als wetenschapshistoricus ben gaan en ben blijven voelen. En dus ben ik heel veel naar muziek, in het echt en ingeblikt, blijven luisteren. Composities van Ockeghem, van Monteverdi, van Bach, als je daarnaar luistert ervaar je toch met al je zintuigen de harmonie der sferen?’
In het Nederlands
Inmiddels heeft hij ook negentiende-eeuwse operamuziek leren waarderen, dankzij zijn geliefde, Marita Mathijsen, emeritus-hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, met wie hij nu achttien jaar samen is. Zij inspireerde hem ook tot het schrijven van De herschepping van de wereld, een boek dat in het Engels, Duits en Chinees is vertaald en dat in 2008 werd bekroond met de jaarlijkse Eurekaprijs voor wetenschapscommunicatie.
‘Schrijven voor een breed publiek is voor mij steeds belangrijker geworden’, zegt hij. ‘Toen we elkaar leerden kennen, zei Marita dat ze dat grote dikke boek van me niet ging lezen, ik moest er maar een Nederlandstalige samenvatting van maken, en de titel was De herschepping van de wereld. We spraken af dat zij elk hoofdstuk mee zou lezen en dat, als zij iets niet snapte, ik dan niet zou antwoorden nou meisje dat komt omdat je een beetje dom bent. Nee, ik zou juist inzien dat ik die kwestie dan niet helder genoeg had uitgelegd. Meestal bleek me dan dat ik heel knap van a naar b en van b naar d had geredeneerd, alleen, nu moest c er nog wel even tussen.’
De verengelsing van het universitair onderwijs zit hem meer en meer dwars. ‘Toen eind jaren ’80 onderwijsminister Jo Ritzen voorstelde om voortaan alle colleges in het Engels te geven, heb ik er meteen een column aan gewijd. In veel bètavakken kan er goede reden zijn om de colleges in het Engels te geven. Maar in al die geheel of ten dele op eigen land betrokken vakgebieden in de sociale en de geesteswetenschappen? Nee, die moeten gewoon in onze eigen taal, net als dat elders op de aardbol toegaat, en wie van buiten komt, die doet maar wat moeite om zich het Nederlands op het vereiste niveau eigen te maken. Zoals het nu gaat, zijn we op termijn bezig onze eigen taal om zeep te helpen. Want als wij die zelf niet meer spreken, wie gaat het dan voor ons doen?’
- Foto’s: Anja Robertus
De Koninklijke Hollandsche Maatschappij (KHMW), opgericht in 1752, is het oudste ‘geleerde genootschap’ in Nederland. De KHMW beoogt een brug te slaan tussen wetenschap en samenleving, door het uitschrijven van prijsvragen, het bekronen van wetenschappelijke prestaties en het organiseren van lezingen en conferenties. Een korte versie van dit interview is eerder verschenen op de website van de KHMW.