Adriaan Van Dis leest Breyten Breytenbach #2: Na de gevangenisjaren: portret van een politiek gevangene

  • 0

Adriaan Van Dis en Breyten Breytenbach (Foto's: Izak de Vries)

Het privé-archief van Adriaan Van Dis in het Literatuurmuseum (Den Haag), met documenten over leven en werk van Breyten Breytenbach, herbergt een schat aan informatie. Een speciale vermelding verdienen de vele krantenartikels, vaak van Van Dis’ eigen hand, over het geval Breytenbach. Deze teksten nodigen uit tot een discursief onderzoek (T’Sjoen 2023). In het bijzonder omdat de rol van Van Dis in de beeldvorming van Breytenbach in de Nederlandse media groot is. Samen met vele andere Nederlandse schrijvers en publicisten heeft hij zich jarenlang gericht op het onder de aandacht brengen van de Zuid-Afrikaanse dichter en anti-apartheidsmilitant bij het Nederlandse publiek. In zijn discours wordt Van Dis sterk beïnvloed door zowel een vriendschapsrelatie met Breytenbach als door maatschappelijke en politieke netwerken én de actualiteit van de jarenlange culturele boycot tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika.

In deze driedelige reeks bestudeer ik Van Dis’ publieke discours vanuit verschillende invalshoeken: (1) vóór Breytenbachs tijd als gedetineerde (vanaf 1975), (2) in de tijd na Breytenbachs vervroegde vrijlating in december 1982 en tot slot (3) de manieren waarop Van Dis de dichter en diens poëzie voor het voetlicht brengt. Algemeen gesproken zijn er twee grote lijnen terug te vinden in de commentaren: Van Dis’ aanhoudende steun voor de dichter en het verzet tegen apartheid. Daarnaast stellen we een steeds meer politiek-ideologisch gerichte lezing vast van Breytenbachs poëzie. Dit tweede artikel gaat dieper in op Van Dis’ publicaties kort na Breytenbachs vrijlating op 2 december 1982.

‘Geweten van de Afrikaner’ (NRC)

Adriaan Van Dis steunde Breytenbach, zoals gezegd, nog vóór de veelbesproken rechtszaken in 1975 en 1977 waarbij de activist terecht stond op beschuldiging van terroristische activiteiten en betrokkenheid bij de zogenaamde “witte tak” in Europa van het in Zuid-Afrika verboden ANC (“Okhela”). (T’Sjoen & Roux 2023) Ook wanneer Breytenbach vrijgelaten is, liet hij dit meteen merken. Vijf dagen na de onverwachte vrijlating, op 7 december, publiceerde hij in NRC Handelsblad het artikel met de titel ‘Breyten Breytenbach: geweten van de Afrikaner’.

In dit commentaar benadrukt Van Dis Breytenbachs reputatie als verzetssymbool tegen het autocratische apartheidsregime. Gedurende de zeven jaren van opsluiting werd Breytenbach geregeld voorgesteld als martelaar van de struggle, zowel in Nederlandse boycotverenigingen als in Afrikaner verzetskringen. De jarenlange detentie werd in bepaalde kringen in en buiten Zuid-Afrika gezien als een persoonlijk offer van de rebellerende schrijver om het Afrikaans te bevrijden van het onderdrukkersstigma. Steeds vaker werd hij in de pers dan ook geportretteerd als “het geweten van de Afrikaner”. Van Dis stelt dat dit imago van martelaar al teruggaat naar de tijd vóór Breytenbachs gevangenisjaren. En dit zelfs in opmerkelijke mate: voor Van Dis wordt ook die voor-tronkse periode al getekend door poëtisch verzet dat in de loop van de jaren steeds toenam (zie deel 1).

Ondanks zijn martelaarspositie verwijst Van Dis tegelijk naar de uitzichtloosheid die Breytenbach steeds meer bekroop: het schrijven van poëzie in ballingschap gaf de auteur naar verluidt almaar minder voldoening. Van Dis bestempelt deze gevoelens van hopeloosheid als de concrete aanleiding voor het “heimelijk” leggen van contacten met verzetsgroepen in binnen- en buitenland, zoals wanneer hij in 1972 uitzonderlijk toestemming krijgt om voorzien van een toeristenvisum gedurende drie maanden terug te keren naar Zuid-Afrika. ’n Seisoen in die paradys (1976) handelt over die periode van terugkeer. Maar daar blijft het niet bij. Wanneer Breytenbach twee jaar later met vals paspoort, onder een schuilnaam en vermomd weer voet zet op Zuid-Afrikaanse bodem, probeert hij medestanders van het verzet te engageren voor Okhela, een inmiddels door hem en andere militanten opgerichte verzetsgroep. Enkele weken later, kort voor zijn terugkeer vanaf Jan Smuts luchthaven in Johannesburg naar Parijs, wordt hij opgepakt. Over de oorzaken van “het verraad” is al veel gespeculeerd. Tijdens een, in Van Dis’ woorden, “bizar” proces neemt Breytenbach alle schuld op zich en krijgt daarvoor in totaal negen jaar celstraf, waarvan hij er meer dan zeven zal uitzitten.

De gevangenisbundel Voetskrif

Na een half jaar opsluiting verschijnt er, “tot iedereens verbazing”, een dichtbundel genaamd Voetskrif. Hier doet Van Dis een beroep op zijn persoonlijke band met de dichter om zijn betoog kracht bij te zetten: hij stelt dat Breytenbach in volle vrijheid “nooit zaken met de uitgeverij in kwestie gedaan zou hebben”. Ook merkt hij op dat het werk opgedragen is aan de kolonel van de veiligheidspolitie die hem heeft gearresteerd, Kalvie Broodryk. Breytenbach, zo stelt Van Dis, had weinig of geen zeggenschap over de publicatie van zijn eigen werk buiten de gevangenismuren. Dit bleek inderdaad zo: de dichtbundel werd zonder Breytenbachs medeweten opgedragen aan Broodryk. Ook over de keuze voor de lay-out werd zonder zijn inbreng besloten (zie deel 3).

In 1977 werd Breytenbach opnieuw voor het gerecht gedaagd. In de tweede rechtszaak is hij beschuldigd van het naar buiten smokkelen van tekeningen en brieven én het smeden van ontsnappingsplannen. Tijdens dit proces werd duidelijk dat de veiligheidspolitie hem in de val probeerde te lokken. Men liet een voor de veiligheidspolitie werkende cipier het vertrouwen winnen van Breytenbach. Pieter (“Lucky”) Groenewald bood volgens Van Dis aan brieven, gedichten en tekeningen buiten de gevangenismuren te smokkelen in de hoop dat de dichter contacten zou leggen met nog actieve leden van de verzetsorganisatie Okhela. Breytenbach gebruikte de lokzet om zich te rehabiliteren, maakte schriftelijk contact met politieke vrienden en deed uitgebreid verslag van de mensonterende toestanden in de gevangenis, wat voor de buitenwereld als schokkend is ervaren. Uiteindelijk kwam de corruptie waaraan de veiligheidspolitie zich blootstelde aan het licht, maar Breytenbach werd overgeplaatst en nog een aantal jaar in hechtenis gehouden.

Van Dis’ slotalinea in het artikel verwijst naar de behoefte aan  meer informatie bij zowel Van Dis als het lezerspubliek in Nederland. Breytenbach is net vrijgekomen maar vele raadsels blijven vooralsnog onopgelost.

Breytenbach heeft dus te oordelen naar het tweede vonnis 7,5 jaar voor niets in de gevangenis gezeten. Vele vragen blijven echter nog onbeantwoord. Op het ogenblik verblijft de dichter ondergedoken in Parijs. Het is wachten op het eerste interview. Hij kan nu eindelijk vrijuitspreken.

Van Dis interviewt Breytenbach kort na de terugkeer in Parijs (december 1982)

Het interview, waarvan impliciet sprake in NRC, stond ongetwijfeld al in Van Dis’ agenda. Op 11 december, vier dagen later, werd in diezelfde krant een vraaggesprek met Breytenbach gepubliceerd met als titel ‘Breyten Breytenbach. Zuid-Afrika: op de achtergrond altijd het gezang van de terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee…’. Van Dis bezocht Breytenbach in Parijs en hun uitgeschreven gesprek werd daarmee Breytenbachs eerste interview als ex-gedetineerde.

Van Dis leidt het gesprek in met een beschrijving van Breytenbachs uiterlijk: de dichter ziet er ietwat verouderd uit, met nog sjofele kleren. Maar toch geeft hij een verzorgde en opgewekte indruk. Na een tijdje merkt Van Dis echter dat Breytenbachs ogen “zwaarmoedig staan”. Elk woord dat tussen hen gewisseld wordt, heeft betrekking op de ontwrichtende gevangenisperiode.

Van Dis stelt in het algemeen eenvoudige vragen, zoals: “hoe smaakt de vrijheid?”. Breytenbach antwoordt zeer openhartig. Ook de pijnlijke details en donkere hersenspinsels in eenzame opsluiting passeren de revue. Breytenbach is ingegaan op het verzoek voor een kranteninterview en stelt dat hij per se zijn Nederlandse vrienden wil laten weten hoe het nu eigenlijk met hem gaat. Zo praat hij bijvoorbeeld over hoe overweldigend het is om plots weer op vrije voeten te zijn:

[Zucht diep, sluit de ogen.] O God, o God. Ik heb nooit beseft dat het zo smaakte. Al die klanken, die geuren en kleuren, ik kom zintuigen te kort om het in mij op te nemen. Het mooiste is de stem van een vrouw of een kind te horen. Ik heb zeven jaar alleen mannenstemmen gehoord. Ik was die klanken vergeten. Soms zijn er lege momenten dat ik niets meer hoor of zie. Direct na mijn ontslag uit de gevangenis ben ik in een auto naar Grahamstown vervoerd om, voor ik het land zou verlaten, mijn oude, verlamde vader te kunnen bezoeken. Ik reed door een van de mooiste stukken van Zuid-Afrika; zomer, blauwe lucht. Het duizelde me, maar na vijf minuten kon ik niets meer ervaren: ik staarde voor me uit en zag alleen maar een grijze muur.

De voorbije zeven jaren hebben hem op vele manieren mentaal gebroken.

Uit de gevangenis komen is zo’n pijnlijke ervaring dat je bijna instinctief terug wilt krabbelen naar je gaatje in de grond, terug naar je cel. Je wordt nooit meer onschuldig. Je hebt aanvaard dat je elk moment vernietigd kan worden. Ik kan nooit meer op iemand onvoorwaardelijk vertrouwen.

Van Dis geeft de lezer via deze openingsvragen meteen een bijzonder intieme inkijk in Breytenbachs verdriet. Hiermee wekt hij ongetwijfeld bij het lezerspubliek nog méér sympathie op voor de dichter dan op dat ogenblik al bestond in Nederland. 

Na de emotionele opening van het gesprek stelt Van Dis vragen die hij in het artikel van enkele dagen tevoren bestempelde als “tot nu toe onbeantwoord”. Hij begint met de vermelding van de aanleiding van de arrestatie: “Waarom ben je in 1975  illegaal teruggegaan?”:

We hadden los geld gekregen om vakbondsactiviteiten in Zuid-Afrika te steunen. De betalende organisaties drongen erop aan dat het door echte vakbondswerkers in ontvangst genomen moest worden. Ik vertrok om voor dit doel twee mensen – een blanke en een zwarte te gaan werven. In die beginperiode van onze verzetsgroep vond ik het belangrijk dat ik zelf ging; een ander kon ik dat risico niet laten nemen. Daar kwam nog iets anders bij. Ik voelde een sterke drang om iets praktisch te doen. Ik zocht naar een katharsis.

Dit laatste verwijst naar het machteloos gevoel dat Breytenbach ervaarde als Europese banneling in de antiapartheidsstrijd. Tijdens zijn clandestiene missie in Zuid-Afrika is hij verraden, vermoedelijk door iemand waarmee hij nauw samenwerkte, en vervolgens dus gearresteerd. De naam Berend Schuitema wordt niet genoemd, maar over deze voormalige secretaris van de Anti Apartheid Beweging Nederland gaat het wellicht.

Verder vraagt Van Dis ook naar de opzet van Okhela en de banden met het African National Congress alsook naar de “deemoedige” rechtbankverklaring. Die voorzet opent een poortje voor Breytenbach om de mensonterende omstandigheden waarin hij verkeerde te schetsen:

Men kan zich geen voorstelling maken van waaronder de dagelijkse urenlange verhoren plaatsvinden. Er vindt een zielkundige afbraak plaats. Als ik niet werd ondervraagd, zat ik in totale afzondering. Ik werd voortdurend gechanteerd.

Van Dis houdt dat poortje open door het gesprek te leiden naar Breytenbachs toestemming om te schrijven in hechtenis: “Tijdens het voorarrest mocht je schrijven en kort na je veroordeling is er zelfs een bundel gevangenispoëzie van je uitgekomen.”

Ik weet heel goed dat ik in een uitzonderingspositie verkeerde. De veiligheidspolitie werd geconfronteerd met een bekende Afrikaanse schrijver. […] De kolonel die het vooronderzoek leidde – Kalvie Broodryk – vond het voor zijn image belangrijk om als een wellevend cultuuronderteunder te worden gezien. Hij stond mij toe om te schrijven. […] Als ik in de gevangenis niet had kunnen schrijven, zou ik gek zijn geworden. Het was de enige manier waarop ik de ervaringen kon verwerken.

Door Voetskrif te componeren en te laten uitgeven wilde hij contact maken met de buitenwereld. Pas later vernam hij dat de bundel niet was uitgegeven hoe hij het geschreven had. Ook wist hij niet dat de kolonel de bundel ongevraagd aan zichzelf opgedragen had.  

‘Het gezang van de terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee’

Daarna gaat Van Dis over naar wellicht de gevoeligste vragen over het bestaan in geïsoleerde opsluiting:

De blanke politieke gevangenen zaten bij elkaar, aten samen, hadden bepaalde privileges. Ik bleef in maximum security in de afdeling waar de terdoodveroordeelden zaten. We noemden dat The Hills, naar Beverly Hills. Het was een klinisch dodenhuis. De enigen die er weer zelf uitlopen zijn de gevangenen die ter observatie zitten, de rest, 98 procent, vertrekt in een kist. Op de achtergrond hoorde je altijd het gezang van de terdoodveroordeelden, als het ruisen van de zee.

Van Dis onderbouwt Breytenbachs woorden met een commentaar bij de (lichaams)taal van de schrijver: “Breyten sluit de ogen en vertelt snel en ongeordend over zijn totaal geïsoleerde opsluiting”.

Het interview krijgt hierna een laatste wending met de volgende vraag: “Wat hield je op de been die 7,5 jaar?”. Hierop herhaalt de dichter gedecideerd: “mijn schrijfwerk”. Er is sprake van notitieboeken die Breytenbach volgeschreven heeft en die de komende tijd gepubliceerd zullen worden. Onbedoeld of niet, Breytenbach wekt hiermee nieuwsgierigheid  voor zijn bundel gevangenispoëzie en twee aangekondigde prozawerken. Hij schreef de teksten in voor een deel in het Engels, doorspekt met gevangenistaal.

Van Dis’ slotvraag sluit hier mooi bij aan: “Zie je nog een toekomst voor het Afrikaans?”. Het antwoord is ontnuchterend. Voor Breytenbach heeft het Afrikaans als verzetstaal gefaald en is het te laat na Soweto 1976 voor haar om zich alsnog te transformeren. Hij voelde zich allang niet echt meer een Afrikaner, maar nu neemt hij definitief afstand van die identiteit:

Het is een miskenning van de werkelijkheid en vooral een vernedering voor zwart en bruin: ze willen het niet meer. De pogingen om Afrikaans voor zwarten aanvaardbaar te maken zijn pathetisch. Misschien zal het nog een rol spelen als overblijfsel in stadsslang. Maar Afrikaans als jongste prins van de Germaanse familie – die prins is vergiftigd. Wat overblijft is een taal voor grafschriften.

Bibliografie

T’Sjoen, Yves & Roux, Alwyn (2023). ‘Breytenbach notitie #16: OKHELA, ondergronds verzet tegen apartheid’, Voertaal (https://voertaal.nu/breytenbach-notitie-16-okhela-ondergronds-verzet-tegen-apartheid-tweespraak-van-yves-tsjoen-en-alwyn-roux/, 15 november).

T’Sjoen, Yves (2023). ‘Schijnwerper op Breytenbach. Steunactie van Adriaan van Dis in Nijmegen (april 1979)’, LitNet NeerlandiNet  (https://www.litnet.co.za/schijnwerper-op-breytenbach-steunactie-van-adriaan-van-dis-in-nijmegen-april-1979/, 3 april 2019). Opgenomen in Idem, Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands (W∞lf, Antwerpen, 2023, pp. 346-349).

Van Dis, Adriaan (1982a). ‘Breyten Breytenbach: geweten van de Afrikaner’, NRC Handelsblad, 7 december.

Van Dis, Adriaan (1982b). ‘Breyten Breytenbach. Zuid-Afrika: op de achtergrond altijd het gezang van de terdoodveroordeelden als het ruisen van de zee…’, NRC Handelsblad, 11 december.

Het onderzoeksartikel is het resultaat van de stageopdracht van het Gents Centrum voor het Afrikaans en de Studie van Zuid-Afrika (www.afrikaans.ugent.be) van Jozefien Vermeylen onder de begeleiding van Prof Yves T’Sjoen (Universiteit Gent en Universiteit Stellenbosch). Adriaan van Dis besteedde vanaf de jaren zeventig in krantenartikels geregeld aandacht aan het literaire oeuvre en het politieke gedachtegoed van Breyten Breytenbach. Daarnaast verzorgde hij vertalingen, was betrokken bij het steuncomité Breytenbach en sprak bij tal van publieke gelegenheden (vooral Nederlandse boycotmanifestaties) over het werk. In Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands (W∞lf, Antwerpen, 2023) gaat T’Sjoen nader in op ondernemingen waarbij Van Dis betrokken was en/of waarvoor hij de aanzet gaf. In deze driedelige artikelenreeks ligt de nadruk voornamelijk op de krantenstukken, onder meer gepubliceerd in NRC Handelsblad, Vrij Nederland. Van Dis neemt uitgesproken stelling tegen apartheid in Zuid-Afrika en belicht de ideologische positie van Breytenbach in de jaren zeventig en tachtig, toen de donkerste bladzijden van apartheid zijn geschreven.

Lees ook:

Adriaan Van Dis leest Breyten Breytenbach #1: Vóór de gevangenisjaren: poëzie als politieke daad

Breytenbach notitie #16: OKHELA, ondergronds verzet tegen apartheid, tweespraak van Yves T’Sjoen en Alwyn Roux

Schijnwerper op Breytenbach. Steunactie van Adriaan van Dis in Nijmegen (april 1979)

  • 0
Verified by MonsterInsights
Top