Die meermale bekroonde Nederlandse digter Benno Barnard is ’n groot voorstander van samewerking tussen die Nederlandstalige en Afrikaanstalige literatuur.
Dus is dit ’n heuglike gebeurtenis dat die Afrikaanse vertaling daarvan deur ’n vertaler en digter aan die orde van Daniel Hugo langs Benno se oorspronklike verse gepubliseer is.
Benno het met Willem de Vries oor sy poësie en die bundel Die trouservies gesels.
Links: Benno Barnard (Foto: Renata Bakker)
Voordat Die trouservies vanjaar uitgereik is, het ’n gedig uit jou pen verskyn wat ’n aanhaling van NP Van Wyk Louw in die oorspronklike Afrikaans bevat. Vertel asseblief van jou kennismaking met Afrikaanse skryfwerk.
Het is een gedicht over Stellenbosch (“Origin Stellenbosch”), geschreven na mijn eerste bezoek aan uw land, haast twintig jaar geleden alweer.
Ik begon in die tijd te beseffen dat ik niet kon geloven in grote dogmatische, politieke theorieën die de hele werkelijkheid omvatten – en versimpelen.
Toen las ik bij Van Wyk Louw deze regels:
“Kweek ’n slaaplose agterdog
teen alle stelsels wat die spanning
en tragiek van die heelal wil oplos.”
Ik was verbluft genoeg om ze in dat gedicht te gebruiken. Zo universeel, zo diepzinnig, zo actueel – en hij schreef dat diep in de vorige eeuw.
Yves T’Sjoen, een levende brug tussen de Nederlandse en Afrikaanse literatuur, citeert trouwens mijn gedicht met die woorden van Louw in zijn uitstekende nawoord bij de bundel.
Ik kende de Afrikaanse dichtkunst al van huis uit. Mijn vader was een bekend dichter (onder zijn schuilnaam Guillaume van der Graft) en hij wees me op Louw en Elisabeth Eybers, die hij als geniaal beschouwde.
Jy was vroeër in Suid-Afrika vir ’n reeks van optredes wat moontlik gemaak is deur die Vlaamse regering. Wat het die kennismaking met die Afrikaanse letterkunde tóé vir jou beteken?
U doelt op dat eerste en tot dusverre enige bezoek, al ben ik nu tot mijn vreugde uitgenodigd voor het Woordfees in datzelfde Stellenbosch, volgend jaar maart. Ik ben me toen voor, tijdens en na dat bezoek nader gaan verdiepen in de Afrikaanse poëzie.
Ik ontmoette in Zuid-Afrika ook collega-dichters, zoals Wilma Stockenström, Lina Spies, Daniel Hugo en nog andere.
Wat een vreugde!
Ik vind die hele Afrikaanse dichtkunst geweldig, niet alleen de bekende namen als Breytenbach en Krog. Ik heb er na mijn bezoek voor kunnen zorgen dat Wilma in vertaling bij mijn Nederlandse uitgever verscheen. Ik hoop nog altijd vurig dat AtlasContact een Afrikaanse reeks opzet. Het proza wordt sowieso al veel vertaald.
Voor mijn bezoek had ik geen duidelijk beeld van Zuid-Afrika. Ik wist ook niet goed wat ik van die culturele boycot moest vinden: mijn indruk was dat Nederland zich daarin nogal hypocriet gedroeg, alsof het historisch niets met uw land te maken had, en dat kunstenaars het slachtoffer van die boycot waren, niet het regime. Het had misschien subtieler gekund.
Toen ik er dan zelf was, na het afschaffen van die vreselijke apartheid, merkte ik dat er een verlangen naar contact bij die Afrikaanse dichters bestond. Mijn romantische idee is dit: dichters zijn de eenzamen onder de literatoren en het Afrikaans is ook nog eens een eenzame taal, althans in geografische zin.
Ik ben dan ook een groot voorstander van zoveel mogelijk samenwerking tussen de Nederlandstalige en Afrikaanstalige literatuur, om te beginnen de poëzie. Was ik rijk, ik investeerde in die Afrikaanse poëziereeks.
’n Kreatiewe naasliggendheid bestaan tussen Afrikaans en Nederlands waardeur vorms, rym, afwykings, kadense en assosiasies die tale vir mekaar aanwakker. In die geval van poësie is dit des te meer so, omdat stip aandag aan woorde en betekenismoontlikhede gegee word. Het jou ervaring van Afrikaans vir jou opnuut attent gemaak op enige aspekte van Nederlands?
De grote kracht van het Afrikaans is een verschijnsel dat ik de “syllabische bondigheid” zou willen noemen. Je hebt gewoon minder lettergrepen nodig dan in het Nederlands: de metamorfose naar een nieuwe taal ging gepaard met een soort atrofiëring van overbodige stukjes taal, suffixen bijvoorbeeld. Voor een dichter is dat heerlijk: hoe bondiger, hoe beter.
En de tweede grote kracht is de ongelooflijke vindingrijkheid, dat scheppen van nieuwe woorden voor moderne begrippen. Ik herinner me dat mijn zoon, nog een klein kind toen, op school vertelde dat hij Afrikaans sprak, nadat hij van mij had geleerd dat een lift een “hijsbakkie” was. Dat vond hij fantastisch.
Ik heb van het Afrikaans vooral geleerd kritisch te zijn op mijn eigen Nederlands en te zoeken naar bondigheid en woordvariatie.
Die Afrikaanse digter en vertaler Daniel Hugo het aan Het trouwservies in Afrikaans vertaal toe hy onlangs by die Universiteit van Gent inwonende vertaler was. Jy het daar met hom gesels. Het jy al die Afrikaanse vertaling van die keur uit jou werk onder oë gehad? Indien wel, wat is jou indruk as digter? Benewens romansier, essayis en rubriekskrywer is jy immers self ook ’n vertaler.
Om te beginnen: ik was ontroerd, mag ik wel zeggen, door de liefde van Daniel voor Het trouwservies. Wat een cadeau voor een dichter – een vertaler die verliefd wordt op jouw gedichten!
Hij heeft me de voltooide vertaling laten lezen en ik was daar erg blij mee. Ik besefte ook dat hij een voordeel had als vertaler: de uitgave bevat het origineel, dat iedere Afrikaanstalige kan lezen, zodat die lezer ook kan zien hoe zo’n gedicht “technisch” in elkaar zit. Daniel hoefde niet krampachtig naar rijmen te zoeken als die niet voorhanden waren: ze staan er in het Nederlands naast.
Tegelijk maakt zijn vertaling mijn verzen veel toegankelijker: als de bundel een huis is, doet Daniel de deur open en leidt de bezoeker rond. En sommige van zijn Afrikaanse regels zijn dankzij de kracht van het Afrikaans gewoon beter dan het origineel. Overigens is Daniel zelf een prachtige dichter en dat maakt hem een nog betere vertaler.
Is daar vir jou kreatiewe spanning en/of ’n gemaklike aansluiting tussen jou eie digkuns en dié van ’n bepaalde tradisie? Waaraan skryf jy dit toe? Jy is meermale bekroon vir jou skryfwerk.
Mijn vader kende de Europese poëzie erg goed; de Afrikaanse reken ik daar gemakshalve ook toe. Duits, Frans, Italiaans zelfs, maar vooral Engels. Wij zijn van Engelse afkomst, ik woon ook in Engeland, en zijn liefde voor met name T.S. Eliot en W.H. Auden heeft hij mij als een erfstuk nagelaten.
Ik leer nog altijd van die allergrootsten: hun stem is altijd in mijn oor. En toch zijn al mijn gedichten anders, je kunt als je een beetje dichter bent niet werkelijk na-apen. Onrijpe dichters bootsen na, rijpe dichters stelen, zoals Eliot het uitdrukte.
Poësie gaan op verskeie vlakke gesprekke aan met die leser, asook die groter wêreld van die poësie. Watter soorte gesprekke is belangrik in jou gedigte en wat voed dit? Ek vra dit teen die agtergrond van persoonlike gegewens in verse in Die trouservies wat universaliteit kry in jou hantering daarvan, en wat terselfdertyd telkens ’n intertekstuele dimensie het.
Ik praat in ieder gedicht allereerst tegen “de” lezer, een soort ideaaltypische voorstelling in mijn hoofd. Daarnaast praat ik met de traditie, mijn geliefde grote voorgangers, vooral Wystan Auden, maar soms ook een ander. Een enkele keer komt zo’n andere dichter in een al dan niet verdraaid citaat in een gedicht van mij terecht, en dan hoop ik maar dat mijn collega zich daar thuisvoelt.
Zo’n citaat van Van Wyk Louw is uitzonderlijk: dat heb ik letterlijk overgeschreven. Meestal citeer ik uit mijn hoofd en mijn hoofd is lekker slordig, dus ik onthoud dichtregels op mijn manier.
In Het trouwservies schrijf ik bijzonder autobiografisch: het is een familiegeschiedenis, ik praat met en over mijn dode vader, mijn prachtige Amerikaanse vrouw en mijn o zo bijzondere zoon. Ik ben blij van u te horen dat die personages voldoende universeel zijn geworden in het theater van mijn bundel.
Het trouwservies was voltooid, in juni 2016, net op tijd voor de achttiende verjaardag van mijn zoon: de slotreeks is mijn verjaardagscadeau voor hem. Ik dacht: maar mijn dochter! Die woonde in Amerika en ik had nog niets voor haar geschreven, één gedicht, dat ook in de bundel staat. In december van dat jaar is ze dodelijk verongelukt. Mijn ereschuld nu, na een lang zwijgen, is poëzie waarin ik tegen haar praat.
Die trouservies bou jou werk uit ’n transnasionale kultuurkonteks. Jy is ’n Nederlandse digter wat lank in België gewoon het, tans in Engeland woon en met ’n Amerikaanse vrou getroud is. Hoe ervaar jy dit as iemand wat skeppende werk in Nederlands lewer om steeds naas en binne ’n Engelstalige omgewing te leef?
Gek genoeg, realiseerde ik me nu, zit ik hier in Sussex in mijn eentje in een ietwat Afrikaanstalige positie: mijn vele vrienden hier kunnen alleen de van mijn gedichten bestaande Engelse vertaling lezen, de bundel A Public Woman, en een of twee de Franse. Maar ik blijf mijn eerste taal trouw, ik ga niet in het Engels dichten.
Is daar sekere Afrikaanse digters wat vandag tot jou spreek en by wie jy om ’n bepaalde rede aanklank vind?
De recentste dichter die ik gelezen heb is mijn vertaler, eenvoudig omdat hij me zijn laatste bundel heeft bezorgd. En natuurlijk loop ik achter, zoals ik in alle talen die ik een beetje ken achterloop.
Op mijn leeftijd, 64 alweer, o hemel ... op mijn leeftijd heb je de neiging vooral je oude liefdes te herlezen. Maar af en toe ontdek ik toch weer iets nieuws, bijvoorbeeld het werk van Andries Bezuidenhout.
Regels als deze, uit “Kombuiskomplot”, zijn toch geweldig?
“kan tentakels wat toestelle konnekteer
dalk iets in die lug bespeur ’n ramp,
armageddon, die atmosfeer wat verdamp?”
En die toestellen zijn dan geen wetenschappelijke meetapparatuur, maar het broodrooster en het strijkijzer!
Onder jou gevarieerde oeuvre tel ’n versameling essays oor die 20ste eeu waarin jy op tien Europese digters fokus. As jy sou terugkyk op jou eie oeuvre tot op hede, deur die lens van jou eie digbundels, wat is vir jou as digter die sentrale verhaal, hoofgegewens of leimotiewe van die wêreld waardeur jy beweeg en wat deur jou beweeg het in die skryf daarvan?
Ik ben een kind van oorlogsmensen. Mijn moeder overleefde het bombardement op Rotterdam onder de trap, mijn vader werd door de Arbeitseinsatz naar Berlijn gesleept in 1943. Het zat al in mijn onderbewustzijn voor ik ervan hoorde: dat besef van potentiële vernietiging, niet alleen van mensen en steden maar ook van moreel besef. En dan de liefde als antidotum tegen dat in je erfelijkheid opgeslagen gif. En daarnaast ... mijn vader was behalve dichter ook dominee, maar een rare, naar het agnostische neigende dominee. Hij maakte mij deelgenoot van het Joodse besef dat het geheim van de verlossing de herinnering is. Herinnering is misschien het centrale thema van mijn werk. En in deze bundel ook “voorwaartse herinnering”, herinnering aan de toekomst die ik mijn zoon meegeef. En liefde, veel liefde, vaderliefde maar ook erotische liefde.
Buro: MvH