Dekolonisatie in het hoger onderwijs: verslag van een debat

  • 0

Op 15 juni organiseerde het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken (NGIZ) op de Universiteit Leiden een debat over de dekolonisatie van het hoger onderwijs. Drie academici die uitgebreid met dit onderwerp in aanraking zijn gekomen gingen hierover met elkaar in discussie en beantwoordden vragen uit de zaal.

De discussie werd geleid door Larissa Schulte Nordholt, die begon met een korte inleiding over het onderwerp. Ze benadrukte de verschillende kanten in het maatschappelijk debat: enerzijds zou de dekolonisatie ruimte geven voor meer perspectieven, anderzijds zijn mensen bang om beperkt te worden door politieke correctheid. Het onderwerp nodigt uit om kritische vragen te stellen en de organisatie steekt hierbij meteen de hand in eigen boezem als Schulte Nordholt zich afvraagt of de opkomst bij het debat niet hoger en meer divers was geweest als het debat niet op de dag van het Suikerfeest was georganiseerd.

Koloniale geschiedenis als keuzevak

Na deze introductie gaan de sprekers aan de slag met een drietal stellingen. De eerste luidt simpelweg: “Hoger onderwijs moet een mentale dekolonisatie ondergaan.” De eerste reactie komt van Nancy Jouwe, cultuurhistorica en gender-specialist. Ze beantwoordt de vraag met een hartgrondig ja, waarbij ze vooral verwijst naar Gloria Wekkers recente publicatie Witte Onschuld. Hierin legt Wekker uit hoe Nederlanders zich vaak gevrijwaard voelen van rassenkwesties, waardoor er een taboe op het onderwerp is komen te liggen en discussies erover in het onderwijs op veel weerstand stuiten.

De tweede spreker, dr. Sanne Ravensbergen, sluit zich ook aan bij de stelling. Ravensbergen doet onderzoek bij het Instituut voor Geschiedenis en geeft onder andere les over het Nederlandse koloniale verleden en hoe Nederland daarmee om gaat. In haar eigen vakgebied ziet ze zowel institutioneel als inhoudelijk een noodzaak tot dekolonisatie. Institutioneel bijvoorbeeld omdat aan de Universiteit Leiden vaderlandse geschiedenis gescheiden wordt gegeven van koloniale geschiedenis, waardoor kennis verbrokkeld raakt, en omdat in de latere jaren alle vakken over koloniale geschiedenis keuzevakken zijn, waardoor een geschiedenisstudent makkelijk de opleiding kan voltooien zonder uitgebreid met het onderwerp in aanraking te zijn gekomen. Inhoudelijk merkt ze ook dat de nadruk vooral ligt op (Nederlandstalige) geschreven bronnen, waardoor onderzoek soms een eenzijdig beeld van een situatie kan geven.

De derde spreker is de promovendus Gerhard de Kok. Hij vertelt dat hij op dit moment bezig is met een proefschrift over slavernij en vooral op het gebied van taalgebruik weinig begeleiding vanuit de universiteit merkt. Hem valt hier een groot verschil op tussen de oudere generaties academici en de jongere, die op een andere manier in de discussie lijken te staan. Hij herkent zich echter niet altijd in de verwijten van kolonialisme die de universiteit over zich heen krijgt en merkt dat hij zich daar soms ook wel aangevallen over voelt. Soms wordt werk volgens hem te snel koloniaal geïnterpreteerd, ook als dat niet de bedoeling is.

Dit zijn zorgen die Ravensbergen deelt: ze wil niet dat studenten zich aangevallen voelen, want dat kan de discussie blokkeren. Naar aanleiding van deze observatie van Ravensbergen vraagt Schulte Nordholt zich af: hoe gaat men eigenlijk om met iemand die zich aangevallen voelt? Volgens Jouwe is dat vooral een oefening in zelfreflectie. Er is veel emotie in het spel, net als onbegrip en een gebrek aan kennis. Alhoewel studenten het soms misschien een oncomfortabel gesprek vinden, is het volgens haar juist alleen maar goed om oncomfortabele gesprekken te voeren.

Waar Nederland en Zuid-Afrika van elkaar verschillen

De tweede stelling luidt: “We laten ons in Nederland wat betreft het debat over dekolonisatie of omgang met het koloniaal verleden te veel leiden door een buitenlands discours.” Schulte Nordholt verwijst naar de intense discussies over het onderwerp aan de universiteiten in Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. De Kok is het oneens met de stelling: zijn eigen studenten leken het onderwerp niet eens te missen. In de Nederlandse academische wereld ziet hij de discussie niet op dezelfde manier gevoerd worden. Jouwe sluit zich hierbij aan: zij ziet in Nederland het debat niet veel op de universiteit gevoerd worden, maar wél veel in het culturele domein. Volgens Ravensbergen is het heel lastig een vergelijking met de Verenigde Staten of Zuid-Afrika te maken omdat de situaties daar en hier zo anders zijn. Daarnaast vindt ze die voorbeelden ook wat oververtegenwoordigd. In haar eigen colleges trekt ze liever de vergelijking met de situatie in bijvoorbeeld Frankrijk of Singapore. Haar studenten tonen een grote bereidheid om hun meningen te herzien, maar ze benadrukt wel dat dat keuzevakstudenten zijn en dat het dus logisch is dat die iets meer open staan voor het onderwerp. En zelfs dan zijn vooral Nederlandse onderwerpen, zoals “Zwarte Piet”, vaak toch erg spannend voor de studenten om te bespreken.

De laatste stelling vraagt of de universiteit actief de dekolonisatie van het onderwijs binnen haar eigen muren moet stimuleren om het onderwijs toegankelijker en inclusiever te maken voor een diverse groep studenten en docenten. Ravensbergen benadrukt meteen het grote verschil tussen dekolonisatie en diversiteit. Ze vertelt dat een student van haar hier onlangs over heeft geschreven en dat dekolonisatie veel gevoeliger ligt in Nederland dan diversiteit. Jouwe haakt daarop aan en vertelt dat ze het niveau in diversiteitscommissies vaak schrikbarend laag vindt. Hierdoor krijgt ze het idee dat men op de universiteiten niet de urgentie van diversiteit voelt. Schulte Nordholt vraagt hoe volgens de sprekers voorkomen kan worden dat diversiteit een “moetje” wordt, en men ervoor kan zorgen dat het een wezenlijk deel van het academisch klimaat wordt. Volgens Jouwe is het daarbij belangrijk om af te kijken bij de culturele sector, waar men al voorbij het concept “diversiteit” is en men nu veel meer de nadruk legt op “intersectionaliteit”.

Goede wil en bereidheid om te leren

Ondanks de lage opkomst bij het debat ontstond er af en toe een fijne dialoog tussen de sprekers en enkele mensen uit het publiek, gekenmerkt door goede wil en een bereidheid om te leren. Regelmatig betrokken de sprekers de zaal ook zelf bij de discussie, bijvoorbeeld door te vragen naar de verschillen die men had ervaren tussen de diverse universiteiten. Complimenten ook naar discussieleider Schulte Nordholt die goed doorvroeg en vooral oplettend was voor eventuele begrippen die voor het publiek verhelderd moesten worden.

Lees ook op Voertaal en LitNet

Hoe divers is jouw universiteit?

Het Nederlandse slavernijverleden nader verkend

“The problem with decolonisation”: Jonathan Jansen seminar

#FeesMustFall: vervreemding en protes

Afrika en koloniale gebiedsverdeling: ’n onderhoud met Willie Breytenbach

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top