In 2008 publiceerden Eep Francken en Olf Praamstra Heerengracht, Zuid-Afrika, een vuistdikke bloemlezing uit de Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika. Toen al wekten de samenstellers de indruk dat de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur wel eens minder stoffig kon zijn dan gewoonlijk wordt aangenomen.
En onlangs liet hetzelfde duo Geen land voor dromen verschijnen, een bijna 2 kilo wegend overzicht van de geschiedenis van diezelfde Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur. Dit tweede boek geeft een beeld van de historische en literairhistorische context waarin de verslagen, verhandelingen, verhalen, gedichten en fragmenten uit het eerste boek zijn geschreven. In totaal zijn Francken en Praamstra, die lange tijd verbonden waren aan de Universiteit Leiden, zo’n twintig jaar met beide boeken bezig geweest.
Fijnzinnig is het niet
Francken en Praamstra beginnen hun boek in 1652, met het Daghregister van Jan van Riebeeck (1619-1677), en eindigen met het oeuvre van de eigentijdse dichter Alfred Schaffer (1973), die in 2021 de P.C. Hooftprijs kreeg. Uit deze twee parameters blijkt dat de auteurs beginnen bij de koloniale letterkunde en hun corpus laten doorlopen tot in de huidige tijd, lang nadat het Nederlands als algemene schrijftaal in het land is vervangen door het Afrikaans. Francken en Praamstra stellen zowel ‘passanten’ als ‘blijvers’ aan het woord. Van Riebeeck behoorde tot de eerste generatie schrijvers die het Nederlands naar Zuid-Afrika toe brachten. Later kwamen er steeds meer schrijvers die in Zuid-Afrika geboren waren, maar die nog steeds in het Nederlands schreven. En tot in de 21e eeuw zijn er migrant-schrijvers, zoals Schaffer, die in Zuid-Afrika wonen maar voor hun literaire werk vasthouden aan het Nederlands.
Francken en Praamstra stellen als voorwaarde dat een schrijver, om ‘Zuid-Afrikaans Nederlands’ genoemd te kunnen worden, ‘wezenlijk [moet] hebben deelgenomen’ aan de Zuid-Afrikaanse samenleving. Maar al snel maken ze een uitzondering voor Nederlandse auteurs als Conny Braam en Adriaan van Dis, die altijd Nederlander zijn gebleven, maar die Zuid-Afrika goed kennen en zich in hun werk over het land uitgelaten hebben. Ze maken ook ruimte voor Zuid-Afrikaanse schrijvers – al dan niet kind van Nederlandse migranten – die in Zuid-Afrika geboren zijn, inmiddels alweer jaren in Nederland wonen en die in het Nederlands óf het in het Afrikaans schrijven, zoals Emma Huismans, Louis Kruger, Gawie Keyser en Richard de Nooy. De losse omgang met dit soort criteria is kenmerkend voor de werkwijze van de auteurs. Ze zijn niet rigide, en dat maakt dit bijna 900 bladzijden tellende boek tot verrassend prettige en onderhoudende lectuur.
Dat de auteurs er niet te strenge eisen op na hebben gehouden, blijkt ook uit de aard van een groot deel van de behandelde teksten. Want dat is beslist niet allemaal literatuur. Het leven in Zuid-Afrika, zo ontdekte ook de Nederlandse dichter W. Hessels (pseudoniem van H.A. Mulder, 1906-1949) was hard en rauw; Zuid-Afrika was, schreef hij, ‘geen land voor dromen’. En daarmee was het, bevestigen Francken en Praamstra, die dit citaat als titel van hun boek hebben gekozen, over het algemeen geen voedingsbodem voor verfijnde literatuur.
Het overzicht is ingedeeld in zes periodes: 1652-1795, 1795-1875, 1875-1899, 1899-1902, 1902-1925 en 1925-2015. Binnen deze periodes komen verschillende soorten teksten aan de orde, zoals journalen, verslagen van ontdekkingsreizen, egodocumenten zoals brieven en dagboeken, stichtelijke lectuur, toneel, journalistiek, poëzie, romans en verhalen. Een groot deel van deze teksten had geen literaire pretenties; sterker nog: tot in de negentiende eeuw was het merendeel niet eens voor publicatie bedoeld.
Dit boek ontbrak nog
Het is de vraag of deze teksten het allemaal wel verdienen om aan de vergetelheid te worden ontrukt. Maar Francken en Praamstra slaan zich er blijmoedig en geamuseerd doorheen. Het is duidelijk: zij vonden dat dit boek (of: dit tweeluik) er móest komen.
Geen land voor dromen vormt een pendant van de handboeken van die andere koloniale Nederlandse literaturen: Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden van Rob Nieuwenhuys (1972), Beneden en boven de wind. Literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba van Wim Rutgers (1996) en Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (5 delen, 2002). Anders dan Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen was Zuid-Afrika formeel nooit een Nederlandse kolonie. Maar in de praktijk stond de Kaap in de VOC-tijd wel in een koloniale verhouding met ‘het moederland’. Over de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur bestonden inmiddels wel deelstudies van onder meer Siegfried Huigen, Wilfred Jonckheere en Jerzy Koch. Een zekere overlap is er ook met My Mother’s Mother’s Mother van Pieta van Beek en Annemarié van Niekerk (2019), een meertalige geannoteerde bloemlezing uit het werk van Nederlands- en Afrikaanstalige Zuid-Afrikaanse vrouwenschrijvers uit de zeventiende eeuw tot nu. Maar misschien kwam het door de meer complexe relatie tussen beide landen dat de aandacht voor de Nederlandse literatuur uit Zuid-Afrika lange tijd achterliep bij die voor de Nederlandse literatuur uit de voormalige koloniën.
Binnen de Afrikaanse literatuurgeschiedschrijving was het vooral Elizabeth Conradie die een uitvoerige studie van de ‘Hollandse skrywers uit Suid-Afrika’ heeft gemaakt; volgens haar gaf die Nederlandse literatuur de Afrikaanse literatuur die erop volgde, meer gravitas. Voor andere geschiedschrijvers van de Afrikaanse literatuur, zoals J.C. Kannemeyer, vormde de Nederlandse literatuur uit Zuid-Afrika niet meer dan een opmaat voor het eigenlijke werk: de Afrikaanse literatuur. Beide benaderingen waren, bewust of onbewust, ideologisch gemotiveerd. Maar een breed opgezette handboek van de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur, daar ontbrak het dus nog aan.
Met hun twee kloeke boeken, eerst Heerengracht, Zuid-Afrika en nu Geen land voor dromen, hebben Francken en Praamstra de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur niet alleen degelijk in kaart gebracht. Ze hebben deze tegelijk ook stevig op de kaart gezet. Misschien kunnen de omvang, de luxe uitvoering (gebonden, met leeslint) en, letterlijk, het gewicht van beide boeken in dit verband ook wel als een daad en een statement opgevat worden. Als je een inhaalbeweging maakt, kun je dat maar beter goed doen.
Verrassend leesbaar
Francken en Praamstra hebben bergen werk verzet. Elke periode wordt ingeleid met een vlot geschreven, maar gedegen historisch overzicht, dat de achtergrond schetst waarin de hierna besproken teksten gelezen kunnen worden. De meeste besproken auteurs worden voorzien voor een, soms uitvoerige, levensbeschrijving, waarvoor Francken en Praamstra heel wat nieuw onderzoek hebben verricht. Hun achttiende- en negentiende-eeuwse schrijvers zijn vaak helemaal geen saaie pennenlikkers; predicaten als onruststoker, avonturier en paradijsvogel blijken meer van pas.
Francken en Praamstra schetsen de opkomst en maatschappelijke betekenis van bepaalde genres, zoals reisverslagen, stichtelijke lectuur, toneel en journalistiek. Hun besprekingen van de teksten zijn niet opgebouwd volgens een vast stramien. De auteurs grasduinen naar hartenlust door het omvangrijke en nog grotendeels onontgonnen corpus dat ze hebben aangeboord. Ze kiezen de krenten uit de pap, waarbij ze slim aansluiten bij actuele thema’s als kolonialisme, slavernij en identiteit. Dat heeft iets willekeurigs, maar het houdt hun boek ook verrassend leesbaar en relevant.
Wat de leesbaarheid nog verder bevordert, is dat het boek geen voetnoten bevat. Achterin staat, naast een traditionele bibliografie, ook een hoofdstuk met bibliografische aantekeningen, waarin de auteurs per paragraaf aangeven welke bestaande studies ze geraadpleegd hebben. Deze verwijzingen zijn, hoewel beknopt, nuttig voor verdere studie.
Ieder zijn eigen parels
Jan van Riebeeck stond aan het begin van een koloniale vestiging waardoor duizenden oorspronkelijke inwoners van de Kaap van hun traditionele leefgebied verdreven werden. Meegebrachte epidemieën, genocide en het wrede inboekstelsel deden de rest. Dat de door hen herontdekte auteurs, achteraf bezien, niet altijd aan de goede kant van de geschiedenis stonden, lijkt Francken en Praamstra niet te hinderen. Ze schrikken er ook niet voor terug om in citaten discriminerende termen te laten staan die ik hier liever zal herhalen. Dit soort woorden zijn, wat hen betreft, kenmerkend voor de tijd waarin een tekst geschreven werd. Politiek incorrecte auteurs worden door hen niet gecanceld. Zij presenteren de feiten kalm, en met wetenschappelijke distantie. Discussies of je ‘foute’ teksten niet beter kunt laten rusten, laten ze aan anderen over.
De vraag blijft staan. Was deze Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur twintig jaar van onderzoek, lezen en schrijven waard? Een letterkundige van het oude stempel, die literatuur vooral esthetisch beoordeelt, zal waarschijnlijk vaststellen dat de kwaliteit van de opgegraven teksten over het algemeen tamelijk beroerd is. Maar Francken en Praamstra lijken er niet mee te zitten. Zij hebben zich duidelijk goed vermaakt, en ze slagen erin om dat plezier op de lezer over te brengen. Er is binnen de Nederlandse literatuur een heel nieuwe wereld voor ze open gegaan. Ze genieten van hun ontdekkingsreis en vinden het historisch – ze lezen veel teksten vooral op het oppervlakteniveau: wat zegt de tekst over de tijd waarin hij geschreven werd, bijvoorbeeld over het leven aan de Kaap in de VOC-tijd, over de Grote Trek of de Zuid-Afrikaanse Oorlog? – allemaal machtig interessant.
En gelukkig zijn er de evidente parels: Nederlandstalige auteurs die binnen de traditie van de Afrikaanse literatuurgeschiedschrijving tussen wal en schip zijn gevallen en die wat Francken en Praamstra betreft meer aandacht verdienen. Nederlandstalige auteurs die lezers van Geen land voor dromen niet snel meer zullen vergeten, zijn bijvoorbeeld journalist en toneelschrijver J. Suasso de Lima (1791-1858), Nama-leider Hendrik Witbooi (1830-1905), onderwijzer Jacob Lub (1868-1926) met zijn naturalistische verhalen over armblanken en rassenverhoudingen in de grote mijnsteden op de Rand, en de joodse Clarissa Jacobi (1920-1998), die in de jaren dertig tot dezelfde sociale kring behoorde als Anne Frank en die na de oorlog naar Zuid-Afrika emigreerde, waar ze milde kritiek leverde op de apartheid, en overigens ook op haar eigen positie binnen dit systeem.
Zo zal elke lezer getroffen worden door namen van tot dusver onbekende schrijvers en hun verhalen. Geen land voor dromen maakt nieuwsgierig en nodigt uit tot verder lezen, tot een eigen verkenning. Er valt nog genoeg te ontdekken!
***
Eep Francken en Olf Praamstra, Geen land voor dromen. Geschiedenis van de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur. Amsterdam: AUP, 2023. 864 pagina’s, gebonden, voorzien van kaarten en leeslint. Prijs: € 49,99.
Lees ook:
Persbericht: Geen land voor dromen door Eep Francken en Olf Praamstra