In 2016 vierde de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, opgericht in 1766, haar (!) 250-jarig bestaan. In het bijzijn van koning Willem-Alexander werden toen acht mensen die zich verdienstelijk hadden gemaakt voor de beoefening der Nederlandse taal- en letterkunde tot erelid benoemd. Onder de laureaten bevond zich welgeteld een vrouw. En ook in de bankjes van het auditorium van het Academiegebouw van de Universiteit Leiden zaten vooral mannen. Witte mannen van een zekere leeftijd, dat ook nog eens een keer. Achteraf was iedereen het erover eens: dat kón niet meer, in de eenentwintigste eeuw!
En dus werd er op zaterdag 26 mei 2018 een nieuwe bijeenkomst gehouden, waar maar liefst vier vrouwen tot erelid van de Maatschappij werden benoemd. Daarmee werd meteen het heugelijke feit gevierd dat 125 jaar geleden het lidmaatschap van de Maatschappij werd opengesteld voor leden “van beiderlei kunne”. Weliswaar waren er voor die tijd al af en toe vrouwen tot erelid benoemd, zoals de romanschrijfster A.L.G. Bosboom-Toussaint in 1870. Maar vanaf 1893 mochten vrouwen die zich verdienstelijk hadden gemaakt op het gebied van de taal- en letterkunde ook “gewoon” meedoen. Onder die vroege vrouwelijke leden waren onder meer de schrijfsters Hélène Swarth, Virginie Loveling en Melati van Java. Niettemin bestaat ook anno 2018 nog steeds minder dan eenderde van de ongeveer 1600 leden van de Maatschappij uit vrouwen.
Het percentage vrouwelijke ereleden werd op die feestelijke 26e mei echter aardig opgekrikt door de benoeming van de Belgische historica Sophie de Schaepdrijver, dichteres Judith Herzberg, historica Els Kloek en letterkundige Riet Schenkeveld-van der Dussen. Alle laureaten hadden zelf een deel van het programma mogen samenstellen.
Sophie de Schaepdrijver kon de bijeenkomst niet bijwonen vanwege haar drukke werkzaamheden aan de Pennsylvania State University (VS). In de laudatio werd ze vooral geprezen om haar standaardwerk De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog (1990): tegelijk groots van opzet en uiterst gedegen. Daarnaast weet De Schaepdrijver historische verhalen aantrekkelijk te maken voor een breed publiek, onder meer via de reeks tv-documentaires Brave Little Belgium, waaruit deze middag op verzoek van De Schaepdrijver ook een fragment werd vertoond.
Dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg, die in november ook de Prijs der Nederlandse Letteren krijgt, werd onder meer geroemd vanwege haar vermogen om complexe emoties schijnbaar eenvoudig aan te duiden in een stijl die dichtbij het spreektalige ligt. Ook weet ze in haar schrijversloopbaan die nu al 55 jaar omspant steeds weer een nieuw publiek van jonge lezers aan te spreken. Op Herzbergs verzoek hield de jonge bioloog Jeroen Onrust een onverwachts boeiend betoog over het lot van regenwormen in het Nederlandse boerenland. Een raar onderwerp in zo’n gezelschap van taal- en literatuurliefhebbers? Toch niet! Dit verrassende en eigenzinnige relaas over het meest nederige en alledaagse onderwerp denkbaar, bood een prachtige illustratie van de werking van Judith Herzbergs creatieve geest.
Terecht tot erelid benoemd werd ook historica Els Kloek, die met haar team van medewerkers dankzij het project 1001 vrouwen – de titel zegt het al – meer dan duizend vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis van de vergetelheid heeft gered. Al deze vrouwenlevens zijn terug te vinden in een digitaal vrouwenlexicon, waar nog vrijwel elke dag nieuwe biografietjes aan toegevoegd worden. Ze zijn ook bijeengebracht in het boek 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (2013), dat in 2016 door de lezers van het Historisch Nieuwsblad werd gekozen tot “beste geschiedenisboek aller tijden”. Dit overzicht van vrouwen die zich in de loop der eeuwen op grond van prestaties of reputatie hebben onderscheiden, vormt een tegenwicht tegen de uitgebreide bibliotheek die er over beroemde mannen bestaat. Op 3 oktober wordt het vervolg gepresenteerd: 1001 vrouwen in de 20ste eeuw. Vanaf 4 oktober is in het Amsterdam Museum de gelijknamige tentoonstelling te zien.
|
De laatste laureaat van de middag was Riet Schenkeveld-van der Dussen, die zelf niet aanwezig kon zijn. Deze eminente literatuurhistorica heeft, aldus de laudatio, door haar onderzoek en haar onderwijs “de vonk van de schoonheid van de taal en de literatuur” overgedragen aan een hele generatie literatuurwetenschappers. Zij stond (met anderen) aan de wieg van de kloeke tiendelige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. En haar benoeming tot erelid tijdens deze bijeenkomst is bij uitstek toepasselijk, omdat zij de drijvende kracht was achter het invloedrijke (en met 3,5 kg ook letterlijk gewichtige) Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1500-1850; van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997), het eerste overzicht van vrouwenschrijvers in de Nederlandse literatuur.
Op verzoek van Schenkeveld-van der Dussen zong de alt-mezzo Margot Kalse, begeleid door Elly van Munster op luit, enkele historische liederen, waaronder een vroege en verrassend hupse toonzetting van het Wilhelmus. De middag werd verder verlevendigd door voordrachten uit de correspondenties tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs uit drie verschillende periodes: Tesselschade Roemers en P.C. Hooft (17e eeuw), Mina Kruseman en Multatuli (19e eeuw) en Clare Lennart en Frans Coenen (20e eeuw). Al luisterend naar die correspondenties ervoer het publiek iets van de “historische sensatie”, zoals Johan Huizinga het ooit stelde. Of, zoals Hella Haasse het een paar decennia later aanzienlijk minder verheven zei: “Het was alsof ik door het sleutelgat naar binnen keek”.
De middag werd afgesloten door initiatiefneemster Agnes Sneller. In de weinige tijd die nog overbleef, wees deze feministisch taalkundige eens te meer op de manier waarop taalstructuren mensen – vrouwen, bijvoorbeeld – onbedoeld en vaak onopgemerkt kunnen in- en buitensluiten.
Dat, ondanks deze mooie en goedbedoelde inhaalactie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, er ook vandaag de dag nog wel wat te wensen overblijft, bleek wel uit het feit dat deze bijeenkomst niet in het chique Auditorium van het Academiegebouw gehouden werd, maar in het toch echt minder prestigieuze Kleine Auditorium. En het was opvallend – en te betreuren – dat het publiek bijna helemaal uit vrouwen bestond, en dat de meeste heren die twee jaar geleden met het bezoek van de Koning het Auditorium vulden, dit keer schitterden door afwezigheid. Wanneer we tenslotte kijken naar andere vormen van diversiteit en inclusie heeft de Maatschappij – hoe oud en respectabel ook – nog het nodige te winnen.
Er is nog steeds werk aan de winkel.
- Tekst: Ingrid Glorie
- Foto’s: Elize Zorgman