De Zuid-Afrikaanse historica Nicky Rousseau werkte in de jaren negentig als onderzoeker voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie (WVC) van aartsbisschop-emeritus Desmond Tutu.
Daarna bleef ze lid van het Missing Persons Task Team, dat onderzoek doet naar de lotgevallen van personen die onder het apartheidsbewind verdwenen zijn.
Woensdag 20 maart promoveerde ze aan de Vrije Universiteit in Amsterdam cum laude op een proefschrift over de WVC. Een dag later was ze te gast in het Zuid-Afrikahuis, waar ze met journalist Bart Luirink in gesprek ging over haar bevindingen.
Bart Luirink en Nicky Rousseau
Veel Zuid-Afrikaanse jongeren zijn boos op de Waarheidscommissie. Ze vinden dat de commissie te weinig heeft gedaan om de schuldigen uit het apartheidstijdperk te straffen. Er is volgens hen sinds de afschaffing van de apartheid weinig veranderd. Macht en rijkdom zijn nog steeds grotendeels in handen van de blanke bevolking, en de sociaaleconomische ongelijkheid is alleen maar toegenomen. In de ogen van de #FeesMustFall-generatie is dat de schuld van president Nelson Mandela en zijn verzoeningspolitiek. En van de Waarheidscommissie, die alle misstanden in het land met de mantel der liefde zou hebben bedekt.
Nicky Rousseau begrijpt de woede van de jongeren wel. Maar het is de vraag of de verwachtingen ten aanzien van de uitkomsten van de Waarheidscommissie niet te hoog gespannen waren, zegt ze. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet je teruggaan naar de redenen voor de instelling van de WVC en de opdracht die de commissie meekreeg.
De roep om amnestie
Het is toepasselijk dat het gesprek plaatsvindt op 21 maart, wanneer in Zuid-Afrika Mensenrechtendag gevierd wordt, ter herdenking van het bloedbad van Sharpeville in 1960. Ná Sharpeville werden het ANC en het PAC door de apartheidsregering verboden. Daardoor markeert Sharpeville het begin van het ondergrondse verzet tegen de apartheidspolitiek. En dat is de reden waarom de Waarheidscommissie de opdracht kreeg mensenrechtenschendingen te onderzoeken ván 1960 tót 1994, het jaar van de eerste algemene verkiezingen.
Er waren volgens Rousseau meerdere redenen voor de instelling van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. De belangrijkste was dat de politie en veiligheidsdiensten die zich tijdens de apartheidsjaren hadden beijverd vóór instandhouding van het apartheidssysteem, alleen bereid waren de macht uit handen te geven als zij in de post-apartheidsjaren beschermd zouden worden door een of andere vorm van amnestie. Het uitgangspunt van de Waarheidscommissie was dat iedereen die volledige openheid gaf over bepaalde politiek gemotiveerde mensenrechtenschendingen, voor die specifieke zaken amnestie zou krijgen.
Rousseau wijst er overigens op dat er formeel nóg een vereiste was om amnestie te krijgen. Er mocht namelijk slechts sprake zijn van “proportioneel” geweld. Maar dit criterium verdween in de praktijk al snel naar de achtergrond. De realiteit was natuurlijk dat er in veel gevallen sprake was van buitensporig geweld.
Niet alleen de ordetroepen van het oude regime maakten zich zorgen over de wandaden uit het verleden. Dat gold ook voor het ANC. Sinds 1990 waren er steeds meer vrijheidsvechters teruggekeerd uit ballingschap. Zij brachten verhalen mee over mensenrechtenschendingen in de ANC-kampen in de satellietstaten, net over de Zuid-Afrikaanse grens. Het ANC was begin jaren negentig eerder bereid de hand in eigen boezem te steken dan later, met name in de Zuma-jaren. Men was het erover eens dat ook de misdaden die in de kampen hadden plaatsgevonden, onderzocht moesten worden. Wat voor veel ANC’ers wel even slikken was, was dat de misdaden van de verdedigers van de apartheid hierdoor op een lijn werden geplaatst met die van de vrijheidsstrijders, die toch aan de goede kant van de geschiedenis hadden gestaan.
Verzoening als mythe
Er waren begin jaren negentig wereldwijd meerdere waarheidscommissies actief of actief geweest. Zuid-Afrika liet zich vooral leiden door het voorbeeld van verschillende waarheidscommissies uit Latijns-Amerika. In Zuid-Afrika zelf waren lang niet alle partijen voor de instelling van een soortgelijke commissie te vinden. Pas toen – in een relatief laat stadium – de notie “verzoening” aan het concept werd toegevoegd, gingen ze overstag. De Waarheids- en Verzoeningscommissie moest niet alleen vaststellen wat er in het verleden was gebeurd, maar de Zuid-Afrikanen ook de weg wijzen naar een gezamenlijke toekomst.
Wat Rousseau betreft was dat hele verzoeningsdenken vooral een kwestie van discours. Niets in de opdracht van de WVC, zoals die was vastgelegd in de Promotion of National Unity and Reconciliation Act uit 1995, zei hoe die verzoening concreet tot stand gebracht moest worden. En terwijl de commissie aanvankelijk van plan was geweest een nieuwe geschiedenis voor Zuid-Afrika te schrijven – waarin de onderdrukte stemmen ook een plaats zouden krijgen – liet het die ambitie later varen. Geleidelijk ontstond het inzicht dat het niet de taak van de commissie was om een overkoepelende narratief te scheppen, een verhaal waarin iedereen zich zou kunnen herkennen en dat daardoor inderdaad een vorm van verzoening teweeg zou kunnen brengen. De taak van de commissie was waarheidsvinding, waarbij de onderzoekers met haast forensische exactheid te werk gingen.
Het beeld dat de Waarheidscommissie vooral over verzoening ging, is volgens Rousseau gecreëerd door de media. Zoals we gezien hebben, werd de verzoeningsnotie pas in een laat stadium aan het concept van de waarheidscommissie toegevoegd, en voegen deed het eigenlijk nooit. Maar zowel president Mandela als commissievoorzitter Tutu waren sterke pleitbezorgers voor verzoening. Als een van de getuigen tijdens de openbare hoorzittingen een verzoenende toon aansloeg, werd hij door Tutu uitbundig geprezen. Het waren dit soort momenten die door de massaal toegestroomde nationale en internationale media gretig de wereld in gestuurd werden. Maar met de formele taakomschrijving van de commissie had dat allemaal weinig te maken.
Technische uitdagingen
Het werk was volgens Rousseau al moeilijk genoeg. De onderzoekers stonden onder geweldige tijdsdruk. Dat had bijvoorbeeld tot gevolg dat getuigenverklaringen later steeds vaker kortgeknipt werden, omdat bepaalde feiten al in gesprekken met eerdere getuigen naar boven waren gekomen. Dat stond natuurlijk ver af van het ideaal dat iedereen het recht had gehoord te worden en onbelemmerd zijn verhaal te doen!
Tijdens de hoorzittingen werden de getuigenissen onder meer beïnvloed door het feit dat getuigen niet gewend waren om in een microfoon te spreken en een deel van hun verklaring verloren ging. Getuigen mochten hun verklaring in hun moedertaal afleggen. Vervolgens was het echter de simultane vertaling van de tolk – vaak haastig en onzorgvuldig – die in het proces-verbaal terechtkwam en die bij latere verwerkingen een heel eigen leven ging leiden.
Misleidend waren volgens Rousseau ook de formulieren die onderzoekers zoals zij moesten invullen. Die formulieren waren aanvankelijk vrijwel rechtstreeks overgenomen van commissies in Latijns-Amerika. Gaandeweg werden de formulieren keer op keer bijgesteld om aan te sluiten bij de Zuid-Afrikaanse situatie. En uiteindelijk waren de onderzoekers vooral bezig de getuigenverklaringen in stukjes te knippen, zodat ze in de verschillende categorieën op het formulier ondergebracht konden worden. Door die rubricering tekenden zich patronen af die de ervaringen van meerdere getuigen met elkaar verbonden. Maar de integriteit van het verhaal van de getuige ging grotendeels verloren.
De erfgenamen van de Waarheidscommissie
Hoewel ze de teleurstelling en verbittering van de jongeren begrijpt, vindt Rousseau het onterecht dat de Waarheidscommissie de schuld krijgt van alles wat er mis is in de hedendaagse Zuid-Afrikaanse samenleving. Er worden allerlei verwachtingen op de commissie geprojecteerd die niet tot de opdracht van de commissie behoorden en die in de beperkte tijd die er beschikbaar was, ook niet haalbaar zouden zijn geweest. Daar komt bij dat verzoening een proces is, en niet iets wat een commissie via een onderzoek voor elkaar zou kunnen krijgen.
Toch is het optreden van de Waarheidscommissie niet zonder gevolgen gebleven, zegt ze. Verschillende latere commissies – denk aan de Treatment Action Campaign – hebben de stijl van openbare belijdenissen van schuld en pijn overgenomen. Trouwens, het feit dat de jonge activisten van de #FeesMustFall-generatie bij hun strijd tegen allerlei misstanden geen blad voor de mond nemen, is ook alleen maar mogelijk in het open klimaat dat mede door de Waarheidscommissie in Zuid-Afrika is ontstaan.
Achteraf is Rousseau redelijk kritisch over het functioneren van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Dankzij die commissie werden de mensen die gebaat hadden bij het apartheidssysteem, in slaap gesust en konden ze hun geprivilegieerde leventje voortzetten, denkt ze. Ze hoefden geen boete te doen. Het idee van een “wealth tax” werd weggehoond. En de verzoeningsideologie maakte dat ze ook nauwelijks gedwongen werden tot introspectie.
Maar, zegt ze, misschien waren de verwachtingen van de slachtoffers van de apartheid toen en de #FeesMustFall-jongeren nu ook wel onrealistisch. De opwarming van de aarde – die zich in Zuid-Afrika manifesteert in de vorm van periodes van verschrikkelijke droogte – laat zien dat Zuid-Afrikanen hun idee van welvaart moeten bijstellen.
“We kunnen niet allemaal in een kast van een huis wonen en in een dikke auto rijden”, aldus Rousseau. “Dat kan de aarde niet aan! Trouwens, de mensen die nu wél in zo’n groot huis wonen, zouden een deel van hun luxe levensstijl moeten opgeven. Alleen zo kunnen we komen tot een evenwichtigere en duurzamere verdeling.”
Lees ook
Buro: IGSisonke Msimang: "Nelson Mandela heeft zwarte Zuid-Afrikanen niet in de steek gelaten"