Nederland en België liggen naast elkaar en behoren tot hetzelfde taalgebied. Toch kun je er niet van uitgaan dat het Nederlands dat aan weerskanten van de grens gesproken wordt, altijd exact hetzelfde betekent. In Buurtaal zet Miet Ooms de verschillen op een rij en geeft ze tips hoe je misverstanden kunt voorkomen.
Als redacteur krijg ik af en toe artikelen binnen van journalisten uit België. Hoewel hun teksten geschreven zijn in het Nederlands, ervaar ik hún Nederlands vaak niet als míjn Nederlands. Ik kan er niet precies de vinger op leggen, maar voor mij is er dan iets vreemds aan bijvoorbeeld woordkeus, woordvolgorde of het gekozen register.
Blijkbaar wijkt het Belgische of zuidelijke Nederlands van deze journalisten op minieme punten af van mijn Nederlandse of noordelijke Nederlands. In zo’n geval vraag ik een collega van over de grens om de tekst volgens zijn Belgische taalgevoel te redigeren. Want als ik de tekst zelf onder handen zou nemen, zou er een broddelwerk ontstaan dat voor lezers uit beide landen onbevredigend zou aandoen.
Dit voorbeeld laat zien dat er blijkbaar verschillen bestaan tussen de noordelijke en de zuidelijke variant van het Nederlands. Die verschillen kunnen verrassend zijn en aanleiding geven tot grappige misverstanden. Maar ze kunnen ook onbegrip en irritatie veroorzaken, of het idee wekken – zoals in het verleden helaas maar al te vaak gesuggereerd werd – dat de ander dom of minder gecultiveerd zou zijn.
“De standaardtaaltrein gemist”
Met Buurtaal biedt Miet Ooms, zoals de ondertitel al aangeeft, “een praktische gids voor het Nederlands in België en Nederland”. Ooms, vertaler en expert op het gebied van taalvariatie in het Nederlands, schetst allereerst de historische en culturele factoren die de beide variëteiten uit elkaar hebben gedreven. Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands hebben dezelfde oorsprong, aldus Ooms, maar op twee cruciale momenten in de taalgeschiedenis heeft het Nederlandstalige deel van België “telkens de standaardtaaltrein net [gemist] en is het op inhalen aangewezen. Die twee breuken, in de zestiende en in de negentiende eeuw, hebben niet alleen tot gevolg dat de Nederlandse taal in beide landen niet helemaal hetzelfde is. We kijken ook op een heel andere manier naar taal in het algemeen en Nederlands in het bijzonder en reageren anders op taalvariatie en taalverschillen.”
Als noordeling vind ik het pijnlijk te lezen dat het Nederlands zoals dat in Nederland werd gesproken en geschreven, in de Nederlandstalige delen van België (Vlaanderen en Brussel) lange tijd als norm gold. Schoolkinderen moesten lijstjes “zeg niet…, maar zeg…” uit hun hoofd leren. En in de jaren vijftig tot tachtig bestonden er zelfs jongerenorganisaties die “op een heel militante manier”, schrijft Ooms, het gebruik van het Algemeen Beschaafd Nederlands promootten, “vaak ten koste van het dialect”. Op het hoogtepunt van de beweging waren er ruim 350 van dit soort “ABN-kernen” actief.
Vanaf de jaren negentig begint de invloed van Nederlands-Nederlands in België te tanen. Nederland en België hebben elk hun eigen radio, tv en kranten, en hun inwoners hebben over het algemeen weinig belangstelling voor de media aan de andere kant van de grens. Daardoor vindt er in beide landen een eigen taalontwikkeling plaats. Dat heeft tot gevolg dat woorden die het Nederlands in België in het verleden heeft overgenomen uit het Nederlands-Nederlands, dáár nog voortleven, terwijl ze in het noorden inmiddels in de vergetelheid zijn geraakt. En elk jaar verschijnen er voor het noordelijke en het zuidelijke deel van taalgebied heel verschillende lijstjes “Woorden van het Jaar”.
Het Nederlandse taalgebied strekt zich overigens naast Nederland en Nederlandstalig België ook uit naar Suriname en de Antilliaanse eilanden. De Taalunie erkent sinds 2003 dat er binnen de standaardtaal gelijkwaardige verschillen bestaan. Woordenboekmakers en adviesdiensten als de Taaltelefoon en Onze Taal geven die variëteiten tegenwoordig een “regiolabel” mee (Nederlands-Nederlands, Belgisch-Nederlands, Surinaams-Nederlands of Antilliaans-Nederlands), dat bij een bepaald woord of verschijnsel aanduidt in welke regio dat gebruikelijk is.
De vermaledijde broodjeslunch
Ooms zou niet zover willen gaan om, wat het Nederlands in Nederland en België betreft, van twee afzonderlijke talen te spreken. “Door de focus op de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische variëteiten, zien we ook wel eens over het hoofd dat er veel meer overeenkomsten zijn”, schrijft ze. “Hoe zwaar de verschillen doorwegen, hangt vooral af van de context, het doel en het register. Hoe informeler die zijn, hoe groter meestal de verschillen. De context speelt een cruciale rol in de overweging voor de variëteit die je kiest.”
Als je kijkt naar de context waarin een taaluiting voorkomt, worden culturele verschillen van belang. Het lijkt vreemd om bij twee landen die pal naast elkaar liggen (vandaar de titel: Buurtaal), te spreken van cultuurverschillen. Bovendien dreigt daarbij altijd het gevaar van essentialisme. Ooms begint dit hoofdstuk dan ook met de nodige relativerende opmerkingen. Ze baseert zich voor haar uitspraken over cultuurverschillen op een aantal bestaande studies op het gebied van intercultureel management, aangevuld met eigen enquêtes en internetzoektochten, en beperkt zich tot dié aspecten van de cultuur die invloed hebben op taal en communicatie. Om slechts een voorbeeld te noemen: Nederlanders zouden in hun communicatie meer direct zijn, terwijl Belgen er meer op gericht zouden zijn de relatie goed te houden.
Zulke stereotypen kunnen veel discussie uitlokken. Dat bleek wel toen ik onlangs – het liep tegen twaalven – deze observatie uit Buurtaal op Facebook zette: “Zo zal een Belg die in Nederland gaat lunchen geen uitgebreide maaltijd verwachten, maar zijn de Nederlandse verwachtingen bij een Belgische zakenlunch vaak wel hooggespannen.” Onmiddellijk ontspon zich een discussie dat de traditionele broodjeslunch met karnemelk en kroket tot het verleden behoorde en dat je in Nederland tegenwoordig ook heel behoorlijk kon eten.
Hoe twijfelachtig ook als algemene methode, rekening houden met reële of vermeende culturele verschillen helpt Ooms als taalprofessional om te begrijpen hoe een element in de brontekst bedoeld is en hoe hij in de doeltaal opgevat zal worden. “Hier speelt de tone of voice dus een belangrijke rol”, legt ze uit, “hoe spreek je mensen aan, welke informatie vermeld je en in welke volgorde presenteer je hetgeen je te vertellen hebt? Ook om die reden kan het vervlaamsen of verhollandsen van een commerciële tekst veel meer inhouden dan alleen de taal zelf aanpassen.”
Vervolgens bespreekt Ooms breedvoerig de belangrijkste verschillen tussen het Nederlands-Nederlands als het gaat om uitspraak; woorden, idioom en uitdrukkingen (schelden, vloeken, groeten en stopwoorden komen ook aan bod); woordvorming; lidwoorden, voorzetsels, bijwoorden, voegwoorden; voornaamwoorden; werkwoorden; en woordvolgorde. Daarna zet ze diezelfde aspecten in de “praktische gids” nog eens schematisch uiteen, met telkens een handreiking voor de taalprofessional: “wat doe je voor welk publiek?”. Bij het doelpubliek maakt ze onderscheid tussen het hele taalgebied, België en Nederland.
Valse vrienden
Cartoonist Sjaak bracht voor Voertaal in 2018 en 2019 twee jaar lang elke maand een zogenaamde “valse vriend” in beeld. Daarbij ging het om woorden die in het Afrikaans en het Nederlands op het eerste gezicht min of meer identiek leken, maar die toch een verschillende betekenis hadden, wat tot vermakelijke misverstanden kon leiden.
Ooms laat zien dat dit soort valse vrienden tussen het Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands ook voor verwarring kunnen zorgen. Het Belgische gebruik van het woord “middag” is voor een Nederlander bijvoorbeeld onnavolgbaar. Soms heeft een woord ook een ander register: in Nederland is “jurk” (Afrikaans: “rok”) het gewone woord in spreek- én schrijftaal; in België wordt “jurk” vooral in schrijftaal en formele spreektaal gebruikt en “kleedje” (wat in Nederland “tapijtje” betekent) hoofdzakelijk in informele spreektaal. Je kunt er dus niet van uitgaan dat een woord aan beide kanten van de grens hetzelfde beeld of gevoel oproept. Helemaal oppassen is het bij institutionele begrippen in officiële documenten. Zo blijkt het woord “stichting” volgens Ooms juridisch gezien in Nederland een andere invulling te hebben dan in België.
Vertalen naar het Nederlands; maar wélk Nederlands?
In haar slothoofdstuk, “Variatie in de praktijk”, biedt Ooms ons een kijkje in de keuken van professionele vertalers. Daarbij komen twee fascinerende en zeer belangrijke onderwerpen aan de orde.
Ten eerste bespreekt ze de situatie van literaire vertalingen (fictie en non-fictie) in Nederland en België. De meeste uitgeverijen bevinden zich in Nederland (in de Randstad). Deze uitgeverijen zijn vooral gericht op een noordelijk lezerspubliek en maken het liefst gebruik van (noordelijke) Nederlandse vertalers. Deze Nederlands-Nederlandse vertalingen hebben op Belgische lezers soms een vervreemdende uitwerking. Het Zuid-Nederlandse taalgebied is echter te klein om naast de Nederlands-Nederlandse vertaling ook nog eens een Belgisch-Nederlandse vertaling op de markt te brengen. Het gevolg is dat Belgisch-Nederlandse lezers zich steeds meer afwenden van vertaalde boeken om het boek, als ze dat kunnen, liever in de oorspronkelijke taal te lezen (met name het Engels). Daardoor verliest het Nederlandstalige boekbedrijf een deel van zijn lezers en vertalers een deel van hun werk.
Even interessant is wat Ooms vertelt over de vertaalpraktijk ten behoeve van de Europese Unie (EU). De Belgische hoofdstad Brussel functioneert immers – niet officieel, maar wel voor alle praktische doeleinden – ook als hoofdstad van de EU. De Europese Commissie, zeg maar het dagelijks bestuur van de EU, heeft 24 officiële talen en is voor zijn functioneren afhankelijk van vele honderden – de cijfers zijn duizelingwekkend – tolken en vertalers. Alle stukken van de Commissie en de andere Europese instellingen worden ook naar het Nederlands vertaald. Maar daarbij rijst opnieuw de vraag: wiens Nederlands?
Zonder meelezer gaat het niet
Hoewel Ooms haar best doet om de balans tussen het noordelijke en het zuidelijke Nederlands te herstellen door naar weerskanten uit te leggen hoe iets bedoeld is, hoe het bij de ander kan overkomen en hoe je ruis in de communicatie kunt voorkomen, is het opmerkelijk dat zij in dit slothoofdstuk voornamelijk Belgische taalprofessionals aan het woord laat.
De verklaring is waarschijnlijk dat Nederlands-Nederlandse taalprofessionals van huis uit binnen de normtaal opereren en zich vaak niet eens bewust zijn van het bestaan van Belgisch-Nederlandse varianten. Belgische taalprofessionals worden wel regelmatig met de verschillen geconfronteerd; zij zijn voortdurend bezig om te onderhandelen tussen beide variëteiten. Ooms en haar Belgische collega’s zijn daardoor het best in staat om uit te leggen waar de problemen zitten.
Buurtaal kan ook gezien worden als een inhaalslag. Daarom is het zeker terecht dat in dit boek hoofdzakelijk taalprofessionals uit België aan het woord komen. Voor wie van taal houdt, zit het boek vol eye openers. Het is jammer dat Nederlandse taalprofessionals, als het om de verschillen tussen noordelijk en zuidelijk Nederlands gaat, niet op gelijke voet kunnen meepraten. Maar misschien is dit, denk ik als gebruiker van het Nederlandse Nederlands, ook wel een aanklacht tegen onze noordelijke onwetendheid.
Des te meer reden om over de landsgrenzen heen met elkaar in gesprek te gaan en de samenwerking aan te gaan.
......
Miet Ooms, Buurtaal. Praktische gids voor het Nederlands in België en Nederland. [z.p.]: Sterck & De Vreese, 2020.
ISBN 9789056156510. 271 pagina’s, geïllustreerd, prijs € 22,50.
Website Miet Ooms: https://taalverhalen.be/
......
Buro: IG