Poëzie buiten het boek ‒ Interview met Kila van der Starre

  • 0

....

In die agtste van ’n reeks onderhoude (LitNet Akademies internasionaal) wat Ingrid Glorie met Europese akademici voer oor hul navorsing wat aansluit by geakkrediteerde navorsingsartikels wat in LitNet Akademies gepubliseer is, gesels sy met Kila van der Starre (Universiteit Utrecht).

....

Als het aan Kila van der Starre ligt, gaat de neerlandistiek weer sprankelen. Op 12 februari promoveerde ze aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift over “poëzie buiten het boek”.

Voor haar onderzoek bestudeerde ze zes vormen van poëzie op ongewone plaatsen: op straat of op een kussensloop, als tatoeage, op de radio, in rouwadvertenties of op Instagram. 

Poëzie op Instagram is ook het onderwerp van een recent artikel van Burgert A. Senekal op LitNet Akademies. Volgens Van der Starre bieden Instagram en andere vormen van poëzie buiten het boek echter nog veel meer kansen om het poëzieonderwijs aantrekkelijker te maken en ons beeld van wat poëzie is breder en inclusiever te maken.

♦ Kila van der Starres proefschrift Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie (2021) is hier gratis te downloaden.

Kila van der Starre / Foto: Joost Bataille

Op 20 januari, zo’n drie weken vóór je promotie, vond de inauguratie van de Amerikaanse president Joe Biden plaats. Bij die gelegenheid droeg de 22-jarige Amanda Gorman haar gedicht “The Hill We Climb” voor.

Gormans optreden maakte veel indruk. Beelden ervan gingen de hele wereld over. Een dag later reageerde jij op Facebook met tips hoe docenten deze beelden konden gebruiken tijdens een les over spoken word. Is Gormans optreden een voorbeeld van wat jij bedoelt met poëzie buiten het boek?

Gormans performance was geweldig! Ik zag het live gebeuren, want ik zat op dat moment net als miljoenen anderen naar de inauguratie te kijken. Wat ze deed was typische Noord-Amerikaanse spoken word. Voor mij is dat een bekend genre, maar uit de reacties bleek dat het voor veel mensen iets nieuws was. En veel mensen hadden het erover omdat ze geraakt werden. Dat laat zien wat de kracht van poëzie kan zijn, en dan vooral van poëzie buiten het boek. 

....

Non-boekmedia vormen de belangrijkste manier waarop de meeste mensen met poëzie in aanraking komen.

....

Bevestigen de reacties op Gormans optreden de uitkomsten van de nationale enquête die je als deel van je onderzoek hebt gehouden?

Klopt! Met de nationale enquête heb ik onderzocht waar mensen poëzie zoal tegenkomen. In de top 3 staan bijzondere gelegenheden als geboortes, bruiloften en uitvaarten op 1, poëzie op televisie op 2 en poëzie in de openbare ruimte op 3. Gormans optreden past in zekere zin in alle drie deze categorieën. Non-boekmedia vormen de belangrijkste manier waarop de meeste mensen met poëzie in aanraking komen. Voor mij als literatuurwetenschapper is het interessant te zien dat de media die dikwijls als vijand van het papieren boek worden beschouwd – internet, radio en televisie – juist de media zijn waardoor de meeste mensen poëzie ervaren. Deze zogenaamde “vijanden” bieden mensen dus ook een ingang tot het genre. 

Gorman las anders maar één gedicht voor...

Ja, precies! Voor de meeste mensen is het tegenkomen van één gedicht de vaakst voorkomende poëzie-ervaring. Er zijn veel minder mensen die een hele bundel lezen. Het heeft te maken met het idee dat mensen bij de woorden “poëzie” en “gedicht” hebben. Je hoort vaak dat ze welwillend tegenover een gedicht staan, maar tegelijkertijd denken dat ze niets met poëzie hebben. Voor mij is dat bizar, omdat ik, ook vanuit mijn opleiding, gedicht en poëzie altijd als hetzelfde heb gezien. Maar blijkbaar is dat voor veel mensen niet zo. Zij zien een verschil, en daar zit iets normatiefs in. “Het is niet goed genoeg”, hoor je dan, “en daarom is het geen poëzie.” Of een tekst wordt als moeilijk, saai of elitair ervaren, en dat zou het dus juist wél poëzie maken. 

Om nog één keer terug te komen op Gormans optreden: dat voorbeeld laat ook mooi zien wat je in je proefschrift met de “materiële code” bedoelt.

Inderdaad. In mijn proefschrift leg ik uit dat niet alleen de taal belangrijk is, maar ook de drager. Tot de materiële code reken ik om te beginnen de context waarbinnen poëziegebruikers een gedicht tegenkomen. Dat was in Gormans geval Bidens inauguratie die over de hele wereld werd uitgezonden. Dan zie je zo’n jonge zwarte vrouw uit dié gemeenschap, met dié persoonlijke achtergrond. Haar gedicht had iets politieks, maar dan wel vanuit het persoonlijke, twee kenmerken van spoken word. Ze las haar gedicht voor na een periode van vier jaar waarin de Black Lives Matter-beweging is opgekomen, en dat met Barack Obama achter haar. De materiële code zat ook in hoe ze haar gedicht voordroeg: haar intonatie, tempo, pauzes, handgebaren. Ze had ook opvallende kleding aan, met die mooie gele jas. Voor de poëziegebruiker draagt dat allemaal bij aan de betekenis van het gedicht.

Cultuurpessimisten zijn ervan overtuigd dat bijna niemand meer poëzie leest. De PISA-scores laten zien dat het met de leesvaardigheid onder Nederlandse scholieren abominabel gesteld is. Er verschijnen in de media regelmatig sombere berichten over “ontlezing”. Het schoolvak Nederlands verkeert in crisis en de studentenaantallen aan opleidingen Nederlands lopen terug. In dat klimaat biedt jouw proefschrift meer dan een sprankje hoop. Jouw optimisme komt voort uit een andere visie op poëzie en het gebruik van poëzie. Kun je dat uitleggen?

In plaats van “lezer” spreek ik liever van “poëziegebruiker”, want je hebt niet alleen lezers, maar bijvoorbeeld ook luisteraars. En je kunt poëzie ook delen op sociale media of tegenkomen in de openbare ruimte. “Poëziegebruiker” is voor mij dus een bredere term. In de term “lezer” zit natuurlijk ook een boekcentrische kijk, terwijl het in de praktijk niet altijd om een boek gaat.

Met “gebruiker” wil ik ook benadrukken dat iemand altijd iets met poëzie doet. Veel mensen gebruiken poëzie bijvoorbeeld om te rouwen, te troosten, om mensen te verheffen, te amuseren of om je eigen identiteit te creëren. Er zit dus vaak een doelmatigheid achter. Sommige letterkundigen hebben er moeite mee om poëzie als een gebruiksartikel te zien. Maar in mijn visie is poëzie dat in de praktijk voor de meeste mensen dus wel.

....

Poëzie buiten het boek heeft een democratiserend effect.

....

Ik heb er bewust voor gekozen om mijn onderzoek niet top-down te doen. Ik wilde niet van bovenaf zeggen: “Dít is poëzie en dát niet.” Bij een top-downbenadering draait het nog steeds om het boek, de uitgeverijen en de literaire prijzen. Ik stel bottom-up de vraag wat mensen zelf als poëzie beschouwen. Hoe komen ze poëzie tegen, hoe gebruiken ze gedichten in hun leven? Dan krijg je een heel ander beeld van het genre.

Poëzie buiten het boek heeft een democratiserend effect. Er worden veel initiatieven ondernomen om poëzie ook buiten het boek te verspreiden, zodat mensen poëzie-ervaringen hebben zonder dat ze boeken lezen. Straatpoëzie is daar, denk ik, het beste voorbeeld van. Straatpoëzie wil zeggen dat er poëzie in de openbare ruimte aangebracht wordt zodat iedereen die kan tegenkomen, ervaren, voelen, er iets van kan leren, erdoor geprikkeld kan worden en aangezet tot denken zonder dat ze boeken hebben hoeven kopen of lenen.

In je proefschrift behandel je Plintpoëzie (poëzie op gebruiksvoorwerpen), straatpoëzie (poëzie in de openbare ruimte), poëzietatoeages (poëzie op lichamen), rouwpoëzie (poëzie in rouwadvertenties), Candlelightpoëzie (poëzie op de radio) en Instagrampoëzie (poëzie op sociale media). Met name voor de laatste drie zullen veel traditionele poëziecritici hun neus ophalen. Heb jij tijdens je onderzoek ooit weerstand ondervonden van meer traditionele literatoren die dit allemaal geen “zuivere” poëzie vinden? 

Jazeker, maar ik denk dat ik de meeste kritiek niet heb gehoord. Ik weet echter dat er mensen zijn die zich afvragen waarom je aandacht zou besteden aan dit soort genres. Hun reactie is vaak heel normatief. Een paar jaar geleden hield ik op Poetry International bijvoorbeeld een lezing over virale poëzie: gedichten die viraal gaan op YouTube. Ik behandelde daarbij het gedicht “OCD” van de Amerikaanse dichter Neil Hilborn. Toen stond er ineens een man uit het publiek op die riep: “I wish you would stop calling this a poem!”. Hij vond het verschrikkelijk. Ik legde uit dat ik een functionalistische benadering hanteer. Neil Hilborn noemt zichzelf een dichter en het YouTube-kanaal waarop de opname staat, heet “Button Poetry”. Dat maakt het voor mij poëzie, nog los van wat ik er zelf van vind. Ik had graag even met de man nagepraat, maar hij stormde boos weg.

Die woede is voor mij interessant. Waarom zijn mensen daar zo boos over? Dat heeft volgens mij met verschillende factoren te maken. Een daarvan is het feit dat ik het genre poëzie heel erg oprek. Ik laat allerlei mensen en teksten binnen die voorheen buitengesloten werden. Dat maakt poëzie minder speciaal, minder niche, minder uniek. Daarnaast bestaat er onder highbrow-dichters veel jaloezie over de populariteit en het bereik van non-boekpoëzie. Neem het succes van een Instagramdichter als Rupi Kaur, die wereldwijd 5 miljoen exemplaren van haar eerste poëziebundel, milk and honey, heeft verkocht. Dan kan ik me de jaloezie van een highbrow-dichter die maar 200 exemplaren verkoopt wel voorstellen. Het heeft te maken met klasse, elitarisme, en met angst voor en haat tegen de massacultuur.  

Rupi Kaur wist de literaire poortwachters te omzeilen door eerst een enorme fanbase op Instagram op te bouwen en vervolgens haar boek in eigen beheer uit te geven. Daarna pas werd ze opgepikt door een reguliere uitgever. Kun je iets vertellen over de democratiserende werking van Instagrampoëzie?

Op Instagram heb je in principe geen poortwachters, want met een device en een internetverbinding kan iedereen gratis een Instagramaccount aanmaken en dus ook gratis poëzie verspreiden. Dat zeg ik er altijd bij omdat ik me ervan bewust ben dat in sommige landen die factoren al een drempel zijn. Vervolgens moet je natuurlijk wel volgers verzamelen, als je wil dat mensen jouw posts in hun newsfeed tegenkomen, al kun je ook hashtags toevoegen zodat vreemden via het zoeken op hashtags kunnen uitkomen bij jouw poëzie. Het platform maakt de poëzie heel toegankelijk.

....

De gebruikers van Instagram zijn de nieuwe poortwachters geworden.

....

Maar we hebben natuurlijk wel te maken met een platform dat door en door commercieel is – Instagram is sinds 2012 eigendom van Facebook – en er zitten allerlei algoritmes achter die we niet kunnen zien en waar we geen invloed op hebben. Omdat ze met zo veel zijn, zijn de gebruikers in zekere zin de nieuwe poortwachters geworden. Volgers kunnen met hun likes macht uitoefenen. Je kunt iemand gróót maken op Instagram en zo de deuren naar uitgevers openen, terwijl uitgevers juist heel traditionele poortwachters zijn die eigenlijk inherent met uitsluitingsmechanismen werken. Op deze manier worden de stemmen van bijvoorbeeld veel vrouwen van kleur gehoord binnen het genre Instapoëzie. Dat is vind ik een interessante en grotendeels positieve ontwikkeling.

Je schrijft ook poëzierecensies en je hebt al een paar keer in de jury van een literaire prijs gezeten. Hoe rijm je voor jezelf inmiddels de verhouding tussen boekcentrische poëzie en non-boekpoëzie?

Het klopt dat ik me in beide werelden begeef en dat ik ze ook allebei respecteer. Dat is ook hoe het volgens mij zou moeten zijn. Ik zou niet weten waarom je óf-óf zou moeten kiezen, in de werkelijkheid is het ook én-én. Al die werelden vormen samen het genre poëzie.

Ik vind jurywerk ongelooflijk moeilijk en volgens mij vinden veel mensen dat. Hoe vergelijk je poëziebundels met elkaar? Door mijn onderzoek ben ik nog meer een relativist geworden op het gebied van kwaliteit. Als jurylid ben ik me er sterk van bewust dat het van de context afhangt of een dichtbundel “goed” is of niet.

Bij die literaire prijzen is er trouwens ook van alles aan het verschuiven. Zo zat ik vorig jaar in de jury van de Grote Poëzieprijs (voorheen de VSB-Poëzieprijs). De jury bestond volledig uit vrouwen en twee van de vijf waren ook nog eens niet-witte vrouwen. Zo’n jurysamenstelling kwam vroeger nooit voor. De jury ging uit van een ander soort poëtica dan in het verleden, en ik denk dat je dat kunt zien aan de winnaar: de bundel Lijfrente van Vrouwkje Tuinman.

Dus er zijn verschillende ontwikkelingen gaande om al die muren af te breken. Ik zit nu ook in de jury van de eerste Instagrampoëzieprijs van het Nederlandse taalgebied, de AMAI Award, en dan kijk je weer met een andere bril.      

Voor je onderzoek heb je gebruik gemaakt van diverse empirische onderzoeksmethodes. Voor het hoofdstuk over straatpoëzie heb je gebruik gemaakt van crowdsourcing en citizen science. Kun je iets vertellen over de website Straatpoezie.nl? 

Ik merkte dat er van straatpoëzie nog geen inventarisatie bestond, al waren er bloggers die fantastisch werk hebben verricht. Ik ontdekte dat bijna iedereen wel een muurgedicht kent, maar niemand kent ze allemaal. Die kennis wilde ik bundelen.

Ik heb Straatpoezie.nl gelanceerd tijdens de Poëzieweek van 2017. Ik werd geïnspireerd door de Personagebank, een website van mijn collega Saskia Pieterse, waarop mensen als ze een Nederlandstalige roman gelezen hebben, gegevens over de personages kunnen invoeren. Ik heb Straatpoezie.nl bewust heel laagdrempelig gehouden, ook technisch. Je hoeft bijvoorbeeld geen account aan te maken, je hoeft maar een klein beetje informatie in te vullen en de meeste velden zijn niet verplicht. Het was belangrijk dat er aandacht voor de site kwam, zodat mensen weten dat hij bestaat, dus er zat best veel communicatiewerk aan vast. Ik heb ook vanaf het begin een Facebookpagina opgericht. Het effect was dat mensen door hun kennis te delen gingen meedoen aan de literatuurwetenschap. En dat liep echt ongelooflijk goed. Er staan nu meer dan 2600 straatgedichten in Nederland en Vlaanderen op de interactieve kaart. 

Wie zijn er verantwoordelijk voor het plaatsen van muurgedichten, waarom doen ze het en welke effecten hebben de gedichten op de voorbijgangers?

Het ophangen van een gedicht in de openbare ruimte gebeurt gewoonlijk op initiatief van de overheid, de gemeente, een buurthuis, een school, een winkeliersvereniging, een stadsdichter of particulieren. Daarnaast verspreiden graffitikunstenaars soms gedichten; maar die doen het meestal anoniem, want een graffiti aanbrengen is natuurlijk officieel vandalisme.

Het aanbrengen van straatpoëzie is in de eerste plaats bedoeld om een buurt mooier te maken. Maar daarachter zit vaak een verheffingsdoel, het idee dat literatuur of poëzie ons betere burgers maakt. Als je een gedicht tegen een muur hangt, wordt de buurt beter en daardoor wordt ook de mens beter, is de redenering. Vaak zit er ook een herinneringsdoel achter of het versterken van de nationale of regionale identiteit. Zo zie je in Friesland veel Friese gedichten en in Drenthe veel gedichten in het Drents. Hetzelfde geldt voor andere streektalen en dialecten. Tenslotte hebben muurgedichten ook een democratiserend doel: om poëzie naar de mensen te brengen. Het is dus een enorme mix van redenen en als je naar de dichters kijkt die voorkomen in de database van Straatpoezie.nl, zie je dat de selectie heel divers is. Veel vrouwen, veel levende dichters, veel niet-canonieke dichters. De lijst is heel wit, maar wel veel diverser dan onze schoolboeken en bloemlezingen.

Of de voorbijgangers betere mensen worden, weet ik niet; het zou lastig zijn om dat te onderzoeken. Wat ik wel heb onderzocht, is of mensen het waarderen of niet. Over het algemeen is dat wel het geval. Een deel van de mensen voelt na het tegenkomen van poëzie op straat de behoefte om meer poëzie tot zich te nemen. Daar ligt dus potentie voor poëziebevordering. Daarom zou het goed zijn als bij muurgedichten vaker de bron vermeld wordt, zodat mensen weten waar ze moeten zijn voor nog meer poëzie.

Voor zijn artikel “’n Hond, ’n hottentotsgot en literêre prestige: Instagram as rolspeler in die Afrikaanse literêre sisteem” heeft Burgert Senekal statistisch onderzoek gedaan naar verwijzingen naar bekende Afrikaanse schrijvers op Instagram. Hij concludeert dat er onder een jong publiek nog steeds belangstelling bestaat voor Afrikaanse schrijvers – óók voor Afrikaanse schrijvers uit eerdere periodes.

Het type onderzoek dat Senekal heeft uitgevoerd, waarbij je een non-boekmedium neemt en kijkt in welke mate boekdichters daarbinnen nog leven, wordt best wel vaak gedaan. Er zijn bijvoorbeeld Engelstalige wetenschappers die kijken hoe poëzie tijdens het Interbellum in de samenleving werd gebruikt. Zij tellen bijvoorbeeld hoeveel keer een canonieke dichter in een advertentie voorkomt of genoemd wordt in een populair tijdschrift. Dat is interessant, en het is ook interessant dat, zoals Senekal vastgesteld heeft, een vroege Afrikaanse dichter als Jan Celliers vandaag de dag op Instagram staat. Maar dit soort onderzoek is vaak heel kleinschalig.

Wat is grootschalig? Dat is onderzoek naar echte Instagramdichters. Dat vind ik interessanter omdat dit type dichter verbonden is met het medium en met de gebruikers van het medium. En ook omdat je bij zo’n onderzoek het boekcentrische perspectief loslaat.

Ik ben blij dat middlebrow-cultuuranalyse inmiddels in opkomst is. Er bestaan nu bijvoorbeeld heel interessante onderzoeksgroepen rond bestsellers. Voor mijn proefschrift heb ik me beziggehouden met hedendaagse middlebrow- en lowbrow-cultuur binnen het genre poëzie. Ook hier geldt: het is én-én. Dat Vasalis op Instagram staat, vind ik interessant, maar dat Rupi Kaur de koningin van de Instagrampoëzie is, vind ik eigenlijk nog interessanter. Dus ik zie het heel inclusief en heel breed.

Ben je wel eens in Zuid-Afrika geweest en heb je het idee dat jouw soort onderzoek daar ook relevant kan zijn?

Ik ging in 2017 naar Zuid-Afrika omdat een groot deel van de familie van mijn vriend daar woont. Toen heb ik bij SASNEV in Kaapstad opgetreden met de Zuid-Afrikaanse zanger Gert Vlok Nel en de Nederlandse schrijver Erik Jan Harmens. Dat was fantastisch! Ook heb ik in Stellenbosch meegedaan aan een poëzieavond voor studenten. En aan de Universiteit Stellenbosch ben ik tijdens een bijeenkomst voor vakgenoten geïnterviewd over mijn onderzoek. Wat ik erg leuk vond, is dat ik in het Afrikaans geïnterviewd werd en dat ik in het Nederlands kon antwoorden; dat werkte heel goed.

Marlene van Niekerk, zelf een fantastische dichter en prozaschrijver, stelde tijdens de bijeenkomst in Stellenbosch een vraag over de politieke implicaties van muurgedichten. Die vraag was heel leerzaam voor mij. Meer dan in Nederland en zelfs Vlaanderen is elke taaluiting in Zuid-Afrika sowieso politiek geladen. In welke taal staat een gedicht op de muur? Van welke dichter? In welke wijk? Wie heeft ervoor betaald? Bij ons zijn straatgedichten vaak feel good-gedichten en wordt er geprobeerd een zekere neutraliteit te waarborgen. Soms maakt een muurgedicht ook in Nederland protest los, bijvoorbeeld als de buurtbewoners de tekst niet passend vinden voor een specifieke locatie. Maar in de Zuid-Afrikaanse context kan er in de materiële code van straatpoëzie iets heel activistisch zitten, net zoals vaak in Midden- en Zuid-Amerika het geval is. 

Het zou interessant zijn om onderzoek te doen naar de meertaligheid van sommige Zuid-Afrikaanse poëzie. Dat zie je in het Nederlandse taalgebied nog niet zo vaak. Toch begint het hier ook toe te nemen doordat er steeds meer niet-witte dichters doorbreken die zelf meertalig zijn. Ook de democratiserende werking van online media is een interessant onderwerp om in Zuid-Afrikaanse context te onderzoeken.   

Waarom wilde je jouw onderzoek zowel in Nederland als in Vlaanderen uitvoeren? Wat waren de belangrijkste overeenkomsten en verschillen?

Ik heb twee jaar met heel veel plezier in Gent gewoond. Ik heb daar ook allebei mijn masters gevolgd; een master en een “master na master”, zoals ze dat noemen in België, wij noemen het een research master. Mijn verblijf in Gent heeft mijn kijk op de neerlandistiek veranderd. Ik vond het heel confronterend te ontdekken hoe weinig ik wist van de Vlaamse literatuurgeschiedenis en hoeveel Vlaamse studenten weten van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Ik heb me destijds flink bijgeschoold, onder andere dankzij Yves T’Sjoen, die later mijn copromotor werd. En ik heb in Gent stage gelopen bij het Poëziecentrum, een fantastisch evenementen- en documentatiecentrum met trouwens ook veel Afrikaanse poëzie.

Tijdens mijn verblijf in Gent merkte ik dat de positie van het Nederlands in België heel anders is dan in Nederland doordat België een drietalig land is. En er spelen andere kwesties als het om nationalisme gaat. De neerlandistiek is er ook anders. Er zijn daar minder problemen met studentenaantallen omdat Belgische studenten altijd twee talen studeren. Ze doen dus vaak Nederlands plus een andere taal. Ik zat daar bij hoorcolleges in gigantische groepen studenten, wat ik hier helemaal niet kende. Het type onderwijs is ook anders: veel hoorcolleges, weinig discussie en hoofdzakelijk mondelinge tentamens.

Het blijft een uitdaging om Nederland en Vlaanderen als één gebied te zien. Dat is het wel als je het over de taal hebt, maar institutioneel gezien niet. Dat leidde bij mijn onderzoek tot bepaalde methodologische problemen. De reden dat mijn nationale enquête bijvoorbeeld alleen over Nederlandse poëziegebruikers gaat, is dat ik deze samen met Stichting Lezen en het Nederlands Letterenfonds heb uitgevoerd en dat zijn andere instituten dan Literatuur Vlaanderen (dat destijds nog het Vlaams Letterenfonds heette). Toen ik bezig was met het hoofdstuk over rouwadvertenties merkte ik ook dat er in Vlaanderen minder databases van rouwadvertenties bestaan, en voor zover ze er waren, bleken ze anders opgezet.

Instagrampoëzie is een fenomeen dat nationale grenzen overschrijdt. Voor het hoofdstuk over straatpoëzie heb ik Vlaanderen wel bij het onderzoek betrokken, maar er werden veel minder muurgedichten aangemeld. Dan vraag je je af of dat betekent dat er inderdaad minder straatgedichten zijn. Of ben ik in Vlaanderen minder succesvol geweest met mijn communicatie over de website?

Als je de nationale enquête in Vlaanderen zou herhalen, zou dat, denk ik, grotendeels dezelfde resultaten opleveren. Toch zouden er ook wel verschillen zijn. Sinterklaasgedichten zijn daar bijvoorbeeld anders, poëzie in de openbare ruimte heeft een net even andere positie, en literaire evenementen zijn daar groter en populairder. En poëzie is daar, volgens mij, nog meer dan in Nederland een cadeaugenre. Om je geliefde op Valentijnsdag een poëziebundel cadeau te doen is bijvoorbeeld een Vlaamse traditie die we in Nederland niet kennen.        

Zie je toepassingsmogelijkheden voor de resultaten van jouw onderzoek in het onderwijs?

Ik geef veel workshops op scholen en ook aan leraren en leraren-in-opleiding. Er bestaat onder leraren Nederlands veel koudwatervrees voor poëzieonderwijs. Ze vinden het behandelen van poëzie vaak eng omdat ze bang zijn dat ze het gedicht zelf niet begrijpen.

Het idee dat je een gedicht door en door moet begrijpen om erover te kunnen praten, wil ik graag wegnemen. Je kunt ook juist een gedicht dat je niet begrijpt in de klas gebruiken en er dan heel gerichte vragen over stellen. “Waar denken jullie aan bij deze regel?” “Waar verwijst dit woord volgens jullie naar?” “Welk gevoel krijg je bij het gedicht?”

Vanuit die gedachte heb ik ook samen met Babette Zijlstra het eerste poëzie-doe-boek in de reeks woorden temmen gemaakt. We zijn ervan overtuigd dat het stellen van vragen vaak eigenlijk al genoeg is om een gesprek over een gedicht op gang te brengen. En uit een gesprek komt altijd betekenis voort.

Dus de auteursintentie is bij jou verleden tijd?

Ja. Die is nog wel hardnekkig aanwezig in het Nederlandse poëzieonderwijs. Waarschijnlijk de vaakst geformuleerde vraag is “Wat bedoelt de dichter hier?”. Als je het de dichter zou vragen – gesteld dat die nog leeft – dan kan die de ene dag dít zeggen en de andere dag iets anders. Maar je kunt je ook afvragen hoe belangrijk het eigenlijk is wat de dichter met het gedicht heeft bedoeld. Ik kijk liever naar betekenis vanuit de ontvangende kant. Dat noem ik “significance” en die verschilt per persoon, per moment en per context, ook in het onderwijs.

....

Instagrampoëzie en straatpoëzie kunnen helpen leerlingen stapsgewijs in aanraking te brengen met poëzie.

....

Als ik workshops aan leraren geef, ga ik vaak in op de stepping stone-theorie. Ik leg uit dat Instagrampoëzie en straatpoëzie kunnen helpen leerlingen stapsgewijs in aanraking te brengen met poëzie. Instagram en straatpoëzie hebben als voordeel dat iedereen van hun generatie deze media kent en dat beide media heel visueel zijn, zodat ook mensen die zichzelf niet als talig zien, er wel door geprikkeld kunnen worden. Begin bijvoorbeeld met een gedicht van Rupi Kaur over liefdesverdriet en ga vervolgens verder met een gedicht van Rutger Kopland over hetzelfde onderwerp. Zo rol je erin.

Het is goed je te realiseren dat de mondelinge vorm van poëzie ook nu, begin eenentwintigste eeuw, in onze samenleving nog steeds een veel voorkomende vorm is. Het in stilte lezen van een gedicht, “met een boekje in een hoekje”, is voor veel mensen best wel moeilijk. Voor hen wordt een gedicht toegankelijker als het voorgedragen wordt. Liedteksten en rap zijn ook een goede manier om in de poëzie te stappen.

Je bent onlangs, na een afwezigheid van een halfjaar, opnieuw in dienst getreden van de Universiteit Utrecht. Heb je alweer een nieuw onderzoeksproject in gedachten? 

Ik heb onlangs een nieuw contract voor zes jaar gekregen. Daar ben ik natuurlijk heel blij mee. Maar het is, net als bij veel academici van mijn generatie, een contract zonder onderzoekstijd. Om onderzoekstijd te kunnen inkopen ga ik een VENI-aanvraag indienen bij NWO. Maar de kans dat zo’n aanvraag gehonoreerd wordt, is over het algemeen tamelijk klein.

Ik wil doorgaan in het onderzoek naar mondelinge literatuur en dan vooral mondelinge poëzie. Ik wil een alternatieve literatuurgeschiedenis schrijven, waarin ik de Nederlandse literatuur bekijk vanuit de mondelinge vorm. Mijn hypothese is dat onder andere door het hardnekkige boekcentrische perspectief onze literatuurgeschiedenis heel wit en mannelijk is. Als je dat loslaat en de literatuur breder en inclusiever opvat, zal je denk ik zien dat er altijd al veel vrouwen en niet-witte schrijvers actief zijn geweest alsook mensen met politieke en religieuze voorkeuren die afwijken van de norm.

In het verleden heb je jezelf ook gemanifesteerd als dichter in eigen recht. Ben je van plan om, nu de promotie achter de rug is, zelf ook weer creatief aan de slag te gaan?

Ik hoop het wel! Vroeger schreef ik veel en trad ik ook veel op samen met Babette Zijlstra, als het dichtersduo Kila&Babsie. Tijdens mijn studie merkte ik dat ik het lastig vond om niet met een wetenschappelijke bril naar mijn eigen werk te kijken. Maar veel van mijn collega’s, zoals mijn promotor Geert Buelens, mijn copromotor Laurens Ham en mijn kamergenoot Sven Vitse zijn wetenschapper én schrijver, dus ik zie om me heen dat het kan. Ik hoop dat ik, nu mijn promotie erop zit, die vrijheid en creativiteit weer ga voelen.

Lees ook op LitNet Akademies:

’n Hond, ’n hottentotsgot en literêre prestige: Instagram as rolspeler in die Afrikaanse literêre sisteem

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top