Spreken en gehoord worden

  • 0

Margriet van der Waal / Foto: Dirk Gillissen, UvA

Op vrijdag 15 juni hield Margriet van der Waal haar inaugurele oratie als hoogleraar Zuid-Afrikaanse Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens haar intreerede liet ze de toehoorders kennismaken met de veelheid aan stemmen in Zuid-Afrika’s culturele archief. 

Margriet van der Waal (1976) groeide op in Johannesburg, maar woont en werkt sinds 2000 in Nederland. Sinds 1 september 2017 combineert ze haar baan als docent Europese Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen met haar aanstelling als bijzonder hoogleraar Zuid-Afrikaanse Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Als hoogleraar treedt ze in de voetsporen van professor Ena Jansen, die de leerstoel van 2001 tot 2016 bekleedde. Jansen heeft tijdens haar professoraat veel gedaan om het werkterrein van de leerstoel te verbreden; het breder en inclusiever te maken. Tijdens haar inaugurele oratie, getiteld “Stemgerechtigd: over cultuur en de publieke sfeer in Zuid-Afrika”, laat Margriet van der Waal zien dat ze deze lijn onverminderd voortzet.

Kunst en populaire cultuur als deel van de publieke sfeer

Voor deze gelegenheid bespreekt Van der Waal de rol van cultuur binnen de Zuid-Afrikaanse “publieke sfeer”. De “publieke sfeer” is de virtuele ruimte waar gedebatteerd wordt en ideeën tot stand komen over onderwerpen van algemeen belang. Concreet denken we bij die publieke sfeer vaak in de eerste plaats aan kranten, televisie, radio en internet. Maar ook in de kunst en de populaire cultuur klinken stemmen op die meepraten in de publieke sfeer.

Valt het wel te rechtvaardigen, vraagt Van der Waal zich hardop af, om in een land met zoveel problemen als Zuid-Afrika je tijd te besteden aan het bestuderen van het culturele archief van “romans, gedichten, toneelstukken, schilderijen, installaties, televisieprogramma’s, films, liedjes, advertenties, krantenberichten, recepten, kampvuurverhalen, mopjes en zo meer”? Ja, bevestigt ze. Want al die teksten dragen bij aan de constructie van wat Benedict Anderson “verbeelde gemeenschappen” heeft genoemd. Ze helpen culturele herinneringen voor en door bepaalde groepen tot stand brengen. En die culturele herinneringen spelen een rol in processen van macht, identiteitspolitiek, achterstelling en uitsluiting, aldus Van der Waal.

Van der Waal: “[W]iens ervaring wordt er in herinnering geroepen, en wiens ervaring moet liever vergeten worden? Hoe worden specifieke sociale groepen, sociale strata en gemeenschappen samengebracht – ‘samengedacht’ – door het circuleren van deze herinneringen in de publieke sfeer?”

Van der Waal verschuift – en dit verklaart de titel van haar oratie – de betekenis van “stemrecht” als democratisch grondrecht naar “stemrecht als het culturele recht om betekenis aan de wereld te mogen toekennen vanuit het vertrouwen dat die betekenis ertoe doet”. Het gaat er dus niet alleen om dat iemand iets moet kunnen zeggen; zijn stem moet ook gehóórd worden.

Van der Waal, nogmaals: “[W]elke instituties en instanties – die symbolische waarde toekennen – geven stemmen een podium? […] Welk perspectief wordt in beeld gebracht of voorgesteld? Wie spreekt en voor wie wordt gesproken? Dit zijn vragen die betrekking hebben op de bemiddeling en de toe-eigening van de stem van een ander.”

Skipskop: “wit mens se sad en onse sad / is different”

Van der Waal illustreert haar werkwijze aan de hand van drie teksten over het dorpje Skipskop aan de Zuid-Afrikaanse zuidkust. Dit dorpje moest in de jaren tachtig, de hoogtijdagen van het apartheidssysteem, plaats maken voor een rakettestbasis. Een prestigeproject waarmee de Zuid-Afrikaanse regering aan de wereld wilde laten zien dat Zuid-Afrika een moderne staat was.

Aanvankelijk waren het vooral witte boeren die hun land dreigden te verliezen die protesteerden, en natuurbeschermingsorganisaties die bezorgd waren over de flora en fauna van het gebied. In Skipskop had je echter ook een arme bruine vissersgemeenschap. En het dorp was een geliefde vakantiebestemming voor witte families die er een strandhuis hadden. De stemmen van deze twee groepen klonken in de nieuwsberichten uit die tijd nauwelijks door.

Rond 1985 schreef de Zuid-Afrikaanse zanger David Kramer echter het aangrijpende lied “So Long Skipskop”, dat na hem ook door vele andere Zuid-Afrikaanse artiesten is vertolkt en dat inmiddels tot de klassiekers van de Afrikaanse liedkunst behoort. In dit lied vertelde Kramer niet alleen het verhaal van de gedwongen verhuizing van de vissersgemeenschap. Hij deed dit bovendien in een taalvariant die duidelijk niet-wit was. Zo probeerde Kramer de vissers van Skipskop een stem te geven. 

Hoe goedbedoeld ook, zijn bemoeienis werd Kramer niet door iedereen in dank afgenomen. Van der Waal laat zien dat de bruine dichteres Ronelda Kamfer in haar bundel Grond/Santekraam (2011) expliciet naar “daai fokken Kramer-jong” verwijst. Volgens Kamfer hebben Kramer en zijn bewonderaars weinig van de werkelijke pijn van de bruine gemeenschap begrepen: “wit mens se sad en onse sad / is different hulle huil oor die plek / oor dit mooi was / onse mense huil oor hulle / net moes maak soos gesê was” (Kamfer 2011: 16).

Van der Waal constateert dan ook: “De vraag wie namens wie mag spreken – mag wit namens zwart spreken bijvoorbeeld? – blijft een beladen kwestie in Zuid-Afrika.”

De roman Die skaalmodel van Anneli Groenewald uit 2016 roept naast de pijn van de bruine gemeenschap ook het gevoel van verlies van de witte vakantiegangers in het dorpje in herinnering. Volgens Van der Waal weet Groenewald het gevaar van culturele toe-eigening te omzeilen door vooral de historische bronnen te laten spreken. In haar roman worden wit én bruin allebei geraakt door de ontruiming, wat iets laat zien van de verstrengeling van verschillende gemeenschappen in Zuid-Afrika en hun gedeelde verbintenis met het landschap om hen heen.

Kun je een verdwenen stem weer tot leven wekken?

Van der Waal besluit haar oratie met een laatste voorbeeld, dat los staat van de reeks Skipskop-gevallenstudies. De experimentele voorstelling Khoi’nPsalms, die in maart tijdens het Woordfees in Stellenbosch werd opgevoerd, laat zien dat herinneringen niet altijd object van strijd hoeven zijn. Met hun dwarsfluit, orgel, Khoi-boog en blik’nsnaar onderzoeken de muzikanten Marietjie Pauw, François Blom en Garth Erasmus hoe de eerste contacten tussen VOC-kolonisten en de oorspronkelijke bewoners van de Kaap verlopen kunnen zijn. Behalve door de typisch Europese instrumenten (orgel, dwarsfluit) wordt de cultuur van de kolonisten ook gesymboliseerd door negen psalmen (keurig in Totius-berijming). Die van de Khoisan door een inmiddels uitgestorven taal: het /Xam. De voorstelling vertelt een verhaal van macht, onteigening en uitwissing. Maar er wordt ook geprobeerd aan een verdwenen volk opnieuw een stem te geven.

De Khoisan zijn, net als de inwoners van Skipskop, gemeenschappen die – Van der Waal gebruikt hier een term van Rob Nixon uit zijn boek Environmentalism of the Poor (2011) – zijn “weggedacht”: unimagined communities als spiegelbeeld van Andersons imagined communities. “Het wegdenken van groepen mensen”, zegt Van der Waal, “is dus de keerzijde van het ‘bedenken’ van een gemeenschap, maar daar slaan we maar zelden acht op.”

Met dank aan prof. dr. M.C. van der Waal, die mij de tekst van haar oratie ter inzage heeft gegeven. De weergave van de inhoud ervan, evenals eventuele fouten of onzorgvuldigheden hierin, komen echter voor mijn rekening. Van der Waals tekst zal later dit jaar bij Amsterdam University Press in boekvorm verschijnen. De bijzondere leerstoel Zuid-Afrikaanse Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam wordt financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland.

 

Lees ook op Voertaal en LitNet

In Afrikaanse letterkunde word ons globale verbondenheid steeds meer sigbaar, sê Margriet van der Waal

Indigenous “Khoisan” languages: an interview with Menán du Plessis

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top