Afscheid van de handkus (2023), met het journaal ‘Bladzijden van een brillenjood’ en de korte roman ‘Afscheid van de handkus’, bevat op bladzijden 49-54 een notitie met het autobiografisch relaas over een passage van Benno Barnard in Stellenbosch. De schrijver was er in maart 2020 te gast op uitnodiging van het Woordfees en sprak er over en las voor uit Die trouservies (2019), de Afrikaanse vertaling van Het trouwservies (2017) in een uitgave van Naledi (https://versindaba.co.za/2019/06/30/yves-tsjoen-benno-barnard-in-afrikaans/ en https://voertaal.nu/als-de-bundel-een-huis-is-doet-daniel-hugo-de-deur-open-en-leidt-de-bezoeker-rond/). Reeds in 2019 ontving de schrijver een uitnodiging van het Vrystaatse Kunstefees in Bloemfontein. Met een reisbeurs van de Vlaamse Regeringsvertegenwoordiging van de Belgische ambassade zou hij praten over de pas uitgegeven Afrikaanse vertaling. Persoonlijke omstandigheden verhinderden echter de reis naar Zuid-Afrika. Het volgende jaar kreeg de auteur een nieuwe gelegenheid, in de Kaap, en hij trad op tijdens het literaire woordfeest.
Die trouservies bevat naast de gedichten in de oorspronkelijke Nederlandse boekuitgave ook het lange openingsgedicht in Krijg nou de lyriek (2011). Uit diezelfde bundel publiceerde Barnards Zuid-Afrikaanse vertaler Daniel Hugo nog een afzonderlijk gedicht op Versindaba: https://versindaba.co.za/2020/03/21/benno-barnard-vertaling-in-afrikaans/. Toen op mijn uitnodiging de vertaler twee maanden te gast was aan de Universiteit Gent (oktober-november 2018), is het plan ontstaan om gedichten van Barnard om te zetten in het Afrikaans. Aanleiding voor de universitaire aanstelling als ‘vertaler op campus’ was de Afrikaanse vertaling van Hugo Claus’ Het verdriet van België (https://www.de-lage-landen.com/article/binnenkort-verschijnt-het-verdriet-van-belgie-van-hugo-claus-in-afrikaanse-vertaling). Tijdens het bezoek is het initiatief genomen om de dichtbundel Het zingen van de wereld (2017) van de Vlaamse schrijver Marc Tritsmans te vertalen. Ook Het trouwservies heb ik voorgelegd: in ijltempo is de Afrikaanse vertaling tot stand gekomen. Barnard en Hugo hebben elkaar bij deze gelegenheid in Gent ontmoet. Op Paukeslag is een foto gepubliceerd, genomen in de Documentatieafdeling van het Poëziecentrum zittend voor de poëziebibliotheek Ernst van Heerden. Hugo las later, tijdens het vermelde Vrystaatse Kunstefees in Bloemfontein (juli 2019) dat Barnard dus miste, zijn vertaling van ‘Het pissende vrouwtje’ (‘Die pissende vroutjie’). Een opname is hier te vinden: https://www.paukeslag.org/exhibits/show/barnard-krijg-nou-de-lyriek/item/52528 (bron: Stefaan Goossens). In Gent was het na geruime tijd een weerzien. In 2002 had de kennismaking plaats in Zuid-Afrika. Schrijver en vertaler hebben sedert het weerzien geregeld contact. Recent vertaalde Hugo nog vogelgedichten van Barnard, die op hun beurt inspirerend waren door Afrikaanse vogelgedichten van Breyten Breytenbach (https://voertaal.nu/vogelgedichten-voelgedigte-deur-benno-barnard-vertaal-deur-daniel-hugo/).
Het was in 2020 dus niet de eerste keer dat Benno Barnard te gast was in Zuid-Afrika. In 2002 kon hij er op uitnodiging van de Taalunie rondreizen en ontmoette volgens zijn getuigenis Daniel Hugo, Lina Spies, Wilma Stockenström, en anderen. Over de anekdotische context van wat Barnard ironisch een “dienstreis” noemt is verder weinig opgetekend.
Ook in Barnards dichtwerk komen verwijzingen voor naar Zuid-Afrika en de Afrikaanse literatuur. Het gedicht ‘Origin Stellenbosch’, opgenomen in Het tongbotje. Gedichten 1981-2005 (2006) en afgedrukt op het achterplat van mijn opstellenbundel Rakelings (2017), refereert aan een gedicht van N.P. van Wyk Louw. Bekend is voorts het gedicht ‘Pont Mirabeau’ in de afdeling ‘Bloemen en onkruid’ van Het trouwservies en opgedragen aan Breyten Breytenbach (“Breyten, eredoctor”), met een reminiscentie aan de eredoctorstitel die de schrijver en schilder in december 2014 ontving van de Universiteit Gent. Ik schreef over Barnards opdrachtgedicht voor Breyten op LitNet: https://www.litnet.co.za/benno-barnards-gedicht-voor-breyten/. Er waren wel méér ontmoetingen en gesprekken met Zuid-Afrikaanse schrijvers. Op het festival Winternachten in Den Haag, bijvoorbeeld, trad Barnard in 2003 op samen met Etienne van Heerden en Henk van Woerden in het programma van ‘Winternacht 1’, gemodereerd door Michaël Zeeman, met als titel ‘Zuid-Afrika, Vlaanderen en Nederland: Eenheid van cultuur?’.
Yves: In een vraaggesprek met Willem de Vries op LitNet verwijs je nadrukkelijk naar jouw vader, Willem Barnard (bekend onder de schrijversnaam Guillaume van der Graft), die de poëzie van N.P. van Wyk Louw en Elisabeth Eybers als “geniaal” bestempelde. In Afscheid van de handkus wordt die waardering van jouw vader in herinnering gebracht: “de grote N.P. van Wyk Louw […] die ik mijn vader in de verte aan een twintigste-eeuwse eettafel hoor citeren: Kweek ’n slaaplose agterdog / teen alle stelsels wat die spanning / en tragiek van die heelal wil oplos”. In een interview met Willem de Vries zeg je over de versregels en de auteur: “Zo universeel, zo diepzinnig, zo actueel – en hij schreef dat diep in de vorige eeuw”.
Kun je iets meer vertellen over de liefde van Guillaume van der Graft voor de schrijver die in de Afrikaanse letterkunde nog altijd een onaantastbare canonieke status geniet? Zie je zelf bepaalde parallellen, misschien een poëticale verwantschap, met het werk van jouw vader? Of gaat het toch vooral over een bewondering voor de taal waarin Louw dichtte? In jouw ‘Bladzijden van een brillenjood’ belijd je een paar keer je liefde voor het Afrikaans.
Benno: Mijn vader las vaak klassieke gedichten voor aan tafel, Nederlandse, ik herinner me J.C. Bloem en Lucebert, maar ook Engelse, Wordsworth, Eliot, en Duitse, Hölderlin, Rilke… En Afrikaanse dus. Hij zag dat als een deel van mijn opvoeding, maar ik denk dat hij ook graag hardop las en daarvoor had hij een gehoor nodig. Afrikaans vond ik het spannendste, want dat waren originelen, geen vertalingen, en soms was het gissen naar de precieze betekenis van een woord of een zinswending. Ik herinner me die regels over de ‘slaaplose agterdog’ en zijn algemene waardering voor Van Wyk Louw en Elisabeth Eybers. Een speciale verwantschap met zijn eigen werk zie ik niet. Maar de aangehaalde regels waren een politiek programma voor hem. Hij had in Duitse gevangenschap gezeten en was als de dood voor elke strak omlijnde ideologische overtuiging. Hij bleef ook herhalen dat het stompzinnig was het Duits de schuld van het nazisme te geven of het Afrikaans van de apartheid, die hij verafschuwde. Hoe dan ook, zo werd ik dus verliefd op die betoverende taal.
Yves: Op Woordfees in Stellenbosch, oktober 2020, ontmoette je aan de “skrywers-langtafel [met] een dozijn schrijvers” onder anderen Fred Khumalo, Zoeloe-schrijver van The Longest March. In een gesprek met “drie boze activisten”, geleid door de dichter Loftus Marais die een “liefdesverklaring [uitsprak]” en voor wie jouw poëzie “een openbaring [was] voor hem”, heb je volgens de dagboekbladen het hierboven vermelde dichtfragment van Louw gereciteerd. Je verwijst naar een flard in isi-Zulu in Het trouwservies: “umuntu ngumuntu ngabantu” (“’n mens word ’n mens deur andere mense”). Hoe is dat citaat eigenlijk terecht gekomen in Het trouwservies? Waar heb je het vandaan?
Benno: Ik zei dat ik bang was voor radicale politieke systemen, en dat dichters daar ook niet in moesten geloven, want dan hield de poëzie op. Ik bedoel, dit waren schreeuwers, geen helden als Breytenbach, die juist vocht tegen zo’n systeem. In die context citeerde ik Van Wyk Louw. Fred Khumalo, intussen, bleek erg aardig en een uitstekende schrijver. Hij hoorde dat “umuntu” in mijn gedicht en belde onmiddellijk zijn vrouw: “Moet je nu ’s horen, een Nederlandstalige dichter citeert isi-Zulu!” Ik denk met grote warmte aan die man. Dat citaat had ik ergens gelezen, iemand citeerde het jaren geleden in een Vlaams krantenartikel over Zuid-Afrika. Ik heb ze toen overgeschreven en bewaard. Die woorden troffen me als nobel, een soort formule om me mee te wapenen, net als die regels van Van Wyk Louw.
Yves: In hoeverre ben je verder vertrouwd met de oudere of recente Afrikaanse literatuur? Ik lees dat je ook gedichten van de singer-songwriter Andries Bezuidenhout hebt gelezen en weet te smaken. In hetzelfde vraaggesprek met De Vries op Voertaal liet je verder optekenen: “Ik vind die hele Afrikaanse dichtkunst geweldig, niet alleen de bekende namen als Breytenbach en Krog”.
Benno: Nu, “die hele Afrikaanse dichtkunst” suggereert meer kennis dan ik bezit. Maar ik heb van menige dichter bundels staan. Misschien word ik vooral bekoord door de taal zelf, nog even los van de kwaliteit van het gedicht. Ik zie natuurlijk dat Wilma Stockenström erg goed kon dichten, maar er zijn mindere gedichten die me betoveren doordat het Afrikaans de oerkracht van sommige Nederlandse woorden als het ware herstelt. Al is het geen Nederlands, ik hoor toch het Nederlands, maar het is weer even magisch als toen ik een kind was en de woorden leerde kennen. Ik herinner me de fysieke rilling die ik als schoolkind bij “grillig” hoorde, “een grillig pad in het bos” in een of ander verhaal, en ik wist niet eens precies wat “grillig” betekende. Dat effect. Het kan zijn (lacht) dat ik slechte Afrikaanse gedichten daarom goed vind.
Yves: Die trouservies bevat naast de gedichten gekozen uit Het trouwservies zoals gezegd het openingsgedicht van Krijg nou de lyriek. Voorlopig is dit de enige tekst vertaald in het Afrikaans, naast ‘Telefoongesprek met ’n vriend wat k het. In memoriam Kamiel Vanhole’ (Versindaba: https://versindaba.co.za/2020/03/21/benno-barnard-vertaling-in-afrikaans/, 21 maart 2020) en de genoemde vogelgedichten (Voertaal: https://voertaal.nu/vogelgedichten-voelgedigte-deur-benno-barnard-vertaal-deur-daniel-hugo/, 15 januari 2024). Die online gepubliceerde poëzie is vooralsnog niet zijn gebundeld. Kun je iets meer zeggen over die laatste reeks en de manier waarop je je door het werk van Breytenbach liet inspireren. Waar kwam je in contact met Breytenbachs poëzie waarin het vogelmotief inderdaad recurrent opduikt. Breyten laat zich wel eens ‘Woordfoël’ noemen: een combinatie van woordvogel en woord-fool. Een dergelijke conversatie in de lyriek, in meertalige en transnationale context met beide gedichtenreeksen overziend een confrontatie tussen de Afrikaanse en de Europese blik, is nogal bijzonder. Prof Andries Visagie sprak er op 25 mei jongstleden over als mijn genodigde in ‘Bruggenhoofden’-gesprekkenreeks bij SASNEV (Suid-Afrikaanse Sentrum vir Nederland en Vlaandere).
Benno: Breytenbach heb ik ontmoet op Poetry International in Rotterdam, ik meen in 1983, hij was net vrijgelaten. Ik was diep onder de indruk van hem, zijn verskunst, zijn heldenstatus. Zijn gedichten waren natuurlijk veel moderner dan wat ik van thuis kende, al las mijn vader later wel degelijk ook Breyten. Op een onachterhaalbare manier zal die vogelnotie wel hebben meegespeeld, maar niet bewust. Mijn vogelgedichten werden een soort toevallige ode aan Breyten, waar hij weer heel elegant op reageerde met gedichten van hemzelf. Daar voelde ik me zeer door vereerd.
Yves: Mocht je zelf een voorstel kunnen formuleren voor een volgende Afrikaanse vertaling, welk boek van jou zou je dan in Zuid-Afrika ruimere ruchtbaarheid willen geven, en waarom?
Benno: Een keuze uit die dagboeken, misschien, volgens velen mijn beste proza en het proza waarin ik stilistisch misschien iets doe wat niemand anders doet? Of het romangedeelte uit Afscheid van de handkus? Maar dat is misschien wel erg Europees, gesitueerd als het is in het oude Oostenrijk-Hongarije.
Yves: Het is door jouw toedoen dat in de jaren negentig twee bloemlezingen verschenen van Zuid-Afrikaanse dichters in een vertaling van Robert Dorsman bij Atlas (Amsterdam): Om te kan asemhaal (Antjie Krog, 1999) en Vir die bysiende leser/Voor de bijziende lezer (Wilma Stockenström, 2001). Jij hebt die voorstellen gelanceerd bij de uitgever Emile Brugman. In hetzelfde jaar van Krogs anthologiebundel is bij Bert Bakker in Amsterdam Gerrit Komrij’s veelbesproken en ook wel gecontesteerde bloemlezing De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten verschenen. Een jaar later publiceerde Komrij Ik herhaal je, een fel gesmaakte en intussen vele keren herdrukte bloemlezing uit de poëzie van Ingrid Jonker met Nederlandse vertalingen.
Vanwaar de specifieke belangstelling voor Afrikaanse dichters? Heeft Komrij’s belangstelling voor de Afrikaanse literatuur hierbij een rol gespeeld? In een interview liet je blijken dat je nog steeds hoopt dat méér poëzie uit het Afrikaans wordt vertaald in het Nederlands. Je stelt: “Ik ben dan ook een groot voorstander van zoveel mogelijk samenwerking tussen de Nederlandstalige en Afrikaanstalige literatuur, om te beginnen de poëzie. Was ik rijk, ik investeerde in die Afrikaanse poëziereeks”. Ken je overigens het werk van Ronelda S Kamfer, vertaald door Alfred Schaffer? Bekend zijn natuurlijk de vertalingen van Breytenbachs werk in het Nederlands (o.a. Adriaan van Dis, Laurens van Krevelen) en Antjie Krog (Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer). Zou je jezelf wagen aan een Nederlandse vertaling van Zuid-Afrikaanse poëzie?
Benno: Komrij kwam pas toen ik allang afrikanofiel was. Zijn bijdrage is erg belangwekkend, maar die invloed had ik niet nodig. Ronelda S Kamfer ken ik niet, daar ga ik onmiddellijk naar op zoek. Prima kerel, die Schaffer, nog zo’n verbindende figuur. Maar of ik zelf uit het Afrikaans zou vertalen? Waarom niet? Om te vertalen moet je een diepgaande kennis hebben van de ontvangende taal, de taal waarin je vertaalt. De brontaal kun je tot in de kleinste details uitgelegd krijgen. De precieze betekenis zou ik aan Daniel Hugo kunnen vragen. Misschien een keuze uit zijn eigen gedichten? Er is ongetwijfeld de meest uiteenlopende Afrikaanse poëzie die een vertaling verdient. Het grootste probleem is altijd een uitgever vinden, dat was twintig jaar geleden makkelijker. Ik zit momenteel een Oekraïense dichteres te vertalen, met als tolk een Russische slaviste. Die leidt me in elk gedicht rond en beoordeelt dan weer mijn vertaling, want haar Nederlands is uitstekend. Kijk, dat is nu het soort politieke activisme waarin ik geloof…
Yves: Veel dank voor dit gesprek, Benno.
De tweespraak wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2024). De reeks op Voertaal bevat vijfentwintig dialogen met schrijvers en vertalers: Benno Barnard, Robert Dorsman, Babs Gons, Lynthia Julius, Antjie Krog, Tom Lanoye, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alwyn Roux, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Marlies Taljard, Marc Tritsmans, Hans ten Berge, Charlotte van den Broeck, Adriaan van Dis, Miriam Van hee, Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk, Eben Venter, Peter Verhelst en Ingrid Winterbach.
Lees ook:
Vogelgedichten / Voëlgedigte deur Benno Barnard, vertaal deur Daniel Hugo
"Als de bundel een huis is, doet Daniel Hugo de deur open en leidt de bezoeker rond"