Tweespraak met Lynthia Julius: "Daar’s ’n kokerboom in my hart wat wil groei"

  • 0

Met de bundel Uit die kroes (Kwela) maakte Lynthia Julius in 2020 haar opgemerkte debuut in de letteren. Hoewel het dichtwerk op gunstige reacties kon rekenen, nam de schrijfster aanstoot aan de wijze waarop haar literaire persoonlijkheid op het openbare forum is gelabeld. Op sociale media plaatste zij als reactie een profielfoto waarop te lezen staat dat zij geen “bruin digter” is. Iets soortgelijks lees ik in het (onuitgegeven) proefschrift van Jolyn Phillips. Ook deze dichter is van meet af aan – vanaf het debuut Radbraak (2017) – in de kritische ontvangst vereenzelvigd met een raciaal-etnische identiteit, niet een particuliere identiteit die op het literaire werk zelf is gericht. Om evidente redenen claimen deze auteurs een individuele positie in het literatuurlandschap en op het openbare forum. Alleen het creatieve werk is daarvoor de maatstaf en niet de huidskleur, genderidentiteit of andere intersectionele profileringen, door derden zoals critici uitgevonden, waarvoor ze niet zelf kozen of verantwoordelijk kunnen worden geacht. Intussen publiceerde Julius de bundel Kinderlê (Queillerie, 2024), met alvast lovende recensies (zie onder meer https://www.netwerk24.com/netwerk24/kunste/boeke/boekresensie-n-testament-vir-weerlose-kinders-20240303). Kinderlê, zo vertelde zij op Netwerk24/Die Burger, was deel van haar meestergraad in Creatieve Schrijfkunst van de Universiteit van die Vrystaat. Vorig jaar ontving de auteur de Jan Rabie Marjorie Walace-beurs.

In deze tweespraak op de brug tussen culturen en talen focus ik niet zozeer op de thema’s en motieven in beide dichtbundels van Julius. Dat is in boekbesprekingen in Afrikaanse media al ruimschoots gedaan. Lynthia Julius is een van de vele schrijvers die gebruikmaken van een variëteit van Afrikaans als artistiek idiolect. In het geval van Phillips is dat het Overbergse Afrikaans, Julius schrijft in Gariepafrikaans. Garieprivier staat bekend als de Oranjerivier die langs de grens van Zuid-Afrika en Namibië loopt om uit te monden in de Atlantische Oceaan. Het is een jongere generatie, de “born free’s” (ook de titel van een gedicht in Kinderlê), die zich niet langer conformeert aan de linguïstische standaardnorm, maar resoluut kiest voor de taal van de gemeenschap waarvan zij deel uitmaken. In dat opzicht spelen Ronelda S. Kamfer en Nathan Trantraal, allebei schrijvend in Kaaps, een prominente rol als toonbeeld of zelfs wegbereider.

Op die ingeslagen weg gaat Julius verder in haar jongste uitgave, waarin zij de draak steekt met en op sardonische wijze in gesprek treedt met de Afrikaanse literaire traditie (referenties aan versregels en gedichten van onder anderen NP van Wyk Louw, Breyten Breytenbach) en ook weer de linguïstische kaart trekt van het Nama, verwijzend naar Lynthia’s geboortestreek Namakwaland (geboorteplek Springbok) in de Noord-Kaap. Naast haar dichtwerk is de filosofe Lynthia Julius ook geroemd – en bekroond – voor de theatertekst My kroon se krank (2023) samen met de dichter en actrice Veronique Jephtas. Jephtas was op haar beurt geselecteerd voor de shortlist van de Ingrid Jonker-debuutprijs met Soe rond ommie bos (2021). Vele schrijvers van kleur die niet langer in de opgelegde literaire taalnorm Standaardafrikaans maar dus in een taalvariëteit schrijven en een eigenzinnig idioom ontginnen, zorgen voor een levendige dynamiek in de Afrikaanse literatuur. Er wordt gesteld dat de toekomst van de literatuur in Afrikaans in de handen ligt van schrijvers van kleur. Zij verhouden zich tot de (Afrikaner) literaire traditie waarmee zij op school en elders zijn geconfronteerd en bieden met hun werk een noodzakelijk, zelfs een existentieel, tegengewicht. Een “counter-story”, waarin ongehinderd – onconventioneel – de taal van de gemeenschap wordt gebezigd, waarin de sociale problemen van het leven in die gemeenschap worden uitgedrukt, waarin geweld, wanhoop en woede maar ook hoop en vreugde worden gethematiseerd. Kinderlê laat dat geschakeerde affectieve palet zien. Bijzonder interessant is hoe deze dichters, verschillend van stijl, toonaard, thematiek en esthetische opvattingen, de Afrikaanse literatuur met hun unieke stemmen verrijken. Literaire uitgeverijen in Zuid-Afrika hebben almaar meer oog voor deze zinderende geluiden, wat voorheen gedurende decennia geenszins het geval was.

Yves: Lynthia, met Kinderlê heb je een tweede dichtwerk toegevoegd aan jouw fascinerende oeuvre in opbouw. Critici spreken zich bijzonder lovend uit. Er wordt gesteld dat je met Kinderlê niet zozeer voortborduurt op Uit die kroes maar een dimensie toevoegt aan eerder werk. Ook in die jongste uitgave wordt het Gariep- en Nama-Afrikaans als literaire taal ingezet – met achteraan en onder de afdelingstitels een verklarende woordenlijst. Ik citeer de promotietekst:

 In Kinderlê kom verse oor die kwesbaarheid van kinders, swangerskapsverlies, genderkwessies, erotiek en geestesgesondheid aan die bod. Die titel is die naam van ’n monument by Steinkopf in die Noord-Kaap ter herinnering aan ’n kinderuitwissing wat daar plaasgevind het – ’n historiese gegewe wat nie wyd bekend is nie. Julius tree dikwels in gesprek met haar literêre voorgangers en betrek die huidige sosiopolitiek. Sy verruim Afrikaans met die gebruik van Gariepafrikaans en Nama-woordeskat.

Hoe belangrijk is het dat de taal van de gemeenschap waarvan jij deel uitmaakt als literaire schrijftaal fungeert en wordt erkend. Is het Standaardafrikaans – jarenlang normatief (en dus superieur) in de Afrikaanse letteren – tekortschietend, verdacht of zelfs niet voldoende adequaat om verhalen te vertellen die resoneren en rondzingen in lokale gemeenschappen, lange tijd ook gemarginaliseerde groepen. Denk je dat die linguïstische norm van literaire uitgeverijen een obstakel was voor menig schrijver van kleur om zich publiek te kunnen en mogen uitdrukken? Adam Small, ook de migrantenschrijver Peter Blum, introduceerden Kaaps in de Afrikaanse poëzie – intussen meer dan een halve eeuw geleden. Wat is sinds de afschaffing van apartheid en de overgang naar een democratisch bestel in 1994 veranderd? Hoe zie jij letterkundige ontwikkelingen waar je met jouw werk bakens verzet?

Lynthia: Ek sê altyd, vandat ek in graad 1 was in die jaar 2000 tot in matriek in 2011, het ons nie een keer ’n gedig, roman of kortverhaal behandel in Gariepafrikaans nie. Ek het geweet as ek sulke boeke wil lees, moet ek hulle self skryf. Daarvan vat ek nie weg van skrywers van Gariepafrikaans wat voor my publiseer het nie. Ek dink Gariepafrikaans, my wêreld se Afrikaans, was veral met Kinderlê ’n struikelblok, omdat keurders dit nie verstaan het nie. As DJ Opperman skryf van oupa wat ’n “fark” ry, word hy geprys vir sy literêre vernuf sonder verduideliking, maar as ek woorde van my variant van Afrikaans skryf, moet ek of verduidelik of woorde verander sodat die mense van Standaardafrikaans my kan verstaan. Ek dink dis eenvoudig: As ek aanmekaar ’n bruin digter genoem gaan word, kan daar net sowel ’n bruin keurder aangestel word wat my Afrikaans verstaan.

Yves: Je bent betrokken bij een vertaalproject van UWK. Op instigatie van Antjie Krog en in samenwerking met Donovan Lawrence, Karin Benjamin en vertalers worden teksten van Simone Atangana Bekono, Radna Fabias en Babs Gons in Kaaps omgezet en teksten van Ronelda Kamfer, Jolyn Phillips en jou in het Nederlands. Kun je iets meer vertellen over jouw specifieke verwachtingen en welk het belang is van literaire vertaling? Zijn er trouwens plannen om een selectie uit jouw poëzie in Nederland uit te geven? Zoals Alfred Schaffer poëzie en nu ook het romandebuut van Ronelda Kamfer vertaalde in het Nederlands, denk ik dat werk van jou en van andere Zuid-Afrikaanse dichters een publiek verdient in de Lage Landen en elders in het Nederlandse taalgebied, zoals in Suriname of op de Antillen.

Lynthia: Ek dink vertaling bou ’n brug tussen taal en mens. Dit sal vir my baie beteken as my werk in Nederlands vertaal kan word of in enige ander taal. Toe ek my vertaalde gedigte deur Alfred Schaffer in Nederlands sien, het ek my familie gaan wys en my mense se harte was, soos myne, vol. Ek kon iemand wat Nederlands praat en verstaan, in my Afrikaanse wêreld toelaat. Ek dink dis belangrik.

Yves: Je bent niet alleen als dichter actief, ook als theaterschrijver en als filosoof. Over die kruisbestuiving tussen wetenschappelijke academische opleiding en creatief werk valt veel te zeggen. In hoeverre gebruik je inzichten ontleend aan de lectuur van filosofische teksten voor het concipiëren van jouw poëzie? Is er een inspirerende werking die uitgaat van filosofische opvattingen in de ontwikkeling van jouw esthetica of poëtica?

Lynthia: Ek het my honneurs in filosofie gedoen, omdat ek in my eerstejaar by Kovsies verlief geraak het daarop. Terwyl ek my honneurs gedoen het, het ek besef ek is ’n digter wat lief is vir die filosofie, nie ’n filosoof wat lief is vir poësie nie. Ek dink tog wat ek geleer het in die filosofie, sal altyd deel van my menswees en my uitkyk op die lewe wees. As dit deel van my menswees is, sal stukkies daarvan altyd in my kuns wees.

Yves: In het bijzonder indringende en confronterende Kinderlê verhoudt je werk zich onder meer ten opzichte van de Afrikaanse literaire canon. Die canon is aan een kritische revisie toe. Zoals literatuur in elke taal ondergaan ook de Afrikaanse letteren voortdurend transities die maatschappelijk en cultureel ingebed zijn. De parodiërende stijl die jij gebruikt in Kinderlê is hiervoor naar mijn oordeel een expliciete indicatie. Kun je uitweiden over die verhouding – het gesprek dat je in jouw gedichten aangaat met klassieke teksten die jarenlang, tot vandaag, de canon van de Afrikaanse poëzie vormgeven. Overwegend schrijvers van kleur voelen zich al heel lang niet comfortabel in die canon, en gaan daarom zelfbewust en trefzeker kritische gesprekken aan. Phillips deed het al met Bientang. ’n !nau gedig (2020) ten opzichte van epische gedichten van Afrikaanstalige schrijvers.

Lynthia: Johann de Lange het my geleer van ’n boek, The intimate art of writing poetry. Hy het my vertel dat dit sy “bybel” vir 15 jaar was. Daar is ’n aanhaling in daardie boek van Gilbert Murray: “A poet must love the Tradition; otherwise he will not love poetry. He must love language and be tender and reverent with it, as well as bold; or he will never have mastery of its secrets.” My dosent, Henning Pieterse, het toe ek nog ’n voorgraadse student was, vir my geleer om die drie Groot verseboeke te koop en van agter na voor te lees om te kyk waar my stem inpas. Ek lees wat my voorgangers geskryf het, dikwels om die agtste gebod te breek en te steel by hulle. Ek verstaan die ongemak met die Afrikaanse literêre kanon en digters het alle rede om daarmee ongemaklik te voel, maar toe my ma snags voor ek en my suster gaan slaap vir ons Afrikaanse gedigte opgesê het, was dit gedigte uit die kanon. Dáár het my liefde vir Afrikaanse poësie begin.

Yves: Zie je dezer dagen een omwenteling in de Afrikaanse literatuurkritiek, nu het paradigma van de letterkunde een gezichtsbepalende cultural turn heeft gemaakt? Post-1994 komen talen en gemeenschappen voor het voetlicht die tijdens apartheid zijn doodgezwegen, veronachtzaamd of onderdrukt. Ook dit is eigen aan literaire canoniseringsprocessen: in de literatuur manifesteren zich verschuivingen die pas later door critici en recensenten worden waargenomen en benoemd, eventueel omarmd. Doorgaans zien we afwijzingen van tendensen die zich in een literatuurproductie manifesteren, maar waarvoor besprekers doorgaans (nog) geen adequaat referentiekader hebben, zelfs geen kritische taal om dergelijke fenomenen en trends te duiden. Heb ook jij dat ervaren met jouw debuut Uit die kroes: met name een literatuurkritiek die weinig diepgaand spreekt over het werk zelf, maar vooral – mogelijk uit onvermogen, vanuit ongemak of onwetendheid – daarom maar focust op de persoon achter het werk? Zijn er meer schrijvers die voorlopig onder de radar van de literaire beschouwerspraktijk blijven, of teksten die momenteel te weinig naar waarde worden geschat en waarvoor je een lans wil breken?

Lynthia: Uit die kroes gepubliseer is, het ’n letterkundige na my verwys as ’n “onverskrokke, veglustige bruin vrou”. Nie my poësie was “onverskrokke en veglustig” nie, maar ek as mens, as vrou en as bruin vrou was só gesien en genoem. Ek sê dit keer op keer: Dit maak nie saak wat ek skryf nie, my werk sal altyd gesien word vanuit die lens van die rassegroep waartoe ek behoort. Daar is uitstekende skrywers, soos Ryan Pedro, Ashwin Arendse, Veronique Jephtas, Gaireyah Fredericks, Jolyn Phillips en ‘n klomp wat nog genoem kan word, wat die beste prosa of poësie skryf, en al daai skrywers word aanmekaar na verwys as “bruin skrywers”. Ek dink dis ’n stryd wat ons nooit gaan wen nie.

Yves: Veel dank voor jouw reactie, Lynthia. Ik kijk met jou uit naar vertalingen van jouw dichtwerk in het Nederlands, nadat Alfred Schaffer recent gedichten vertaalde in het Nederlands en opnam in ‘“O se boloke/Bescherm ons”. Stemmen uit Zuid-Afrika’ (DW B 2024).

De titel van deze bijdrage is ontleend aan het gedicht ‘Kokerboom’ uit Kinderlê (Queillerie, Kaapstad, 2024, pp. 62-63).

De tweespraak wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2025). De reeks op Voertaal bevat dialogen met schrijvers en vertalers: Benno Barnard, Simone Atangana Bekono, Zandra Bezuidenhout, Robert Dorsman, Babs Gons, Lynthia Julius, Antjie Krog, Tom Lanoye, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Francois Smith, Nicol Stassen, Marlies Taljard, Miriam Van hee, Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk, Eben Venter, Peter Verhelst, Gert Vlok Nel en Ingrid Winterbach.

Lees ook:

Tweespraak met Antjie Krog: De witte canon van de Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika, taalsleutels voor meerstemmig intercultureel verkeer

Tweespraak met Gert Vlok Nel: "Poësie het net vir twee jaar in my geleef en een oggend was sy weg."

Die Jan Rabie Marjorie Wallace-beurs 2024: ’n onderhoud met Lynthia Julius

US-taaldebat 2021: Toe, wanneer word jy baas oor ’n ander se mond?

  • 0
Verified by MonsterInsights
Top