Kaaps is my home language, my first language. There is no thought or decision-making involved in writing in it; it is natural. I am not interested in the narrative that somehow weaponizes Kaaps or has it used and perceived as a political tool. This is how my mother spoke, and this is how I speak. – Ronelda Kamfer
De dichtbundels Noudat slapende honde (2008), Grond/santekraam (2011), Hammie (2016) en Chinatown (2019) en de in Zuid-Afrika bijzonder lovend onthaalde roman Kompoun (2021, Nederlandse vertaling: Compoun, Wereldbibliotheek, Amsterdam, te verschijnen mei 2024) zijn in het Nederlands beschikbaar dankzij Alfred Schaffer. Inmiddels is Kamfer, onder meer dankzij de bemiddeling van haar vertaler en onmiskenbaar ook van Antjie Krog, een veel gevraagde gast op literaire podia in Nederland en België. Zij wordt uitgenodigd voor gastlezingen aan universiteiten, zoals recent in Leiden (https://neerlandistiek.nl/2024/02/8-maart-2024-schrijversbezoek-ronelda-s-kamfer/), er verschijnen interviews met de auteur in Nederlandse dagbladen en tijdschriften, zoals onlangs in De Groene Amsterdammer (https://www.groene.nl/artikel/als-mensen-mijn-poezie-te-heftig-vinden-is-dat-hun-probleem), en voor Poëziekrant is zij deze jaargang columnist. Tot het eind van deze maand is Kamfer daarenboven samen met haar echtgenoot Nathan Trantraal te gast in het Schrijvershuis op het Spui in Amsterdam (https://www.letterenfonds.nl/en/whats-happening/ronelda-s-kamfer-as-writer-in-residence en https://www.athenaeum.nl/nieuws/2024/5-vragen-aan-ronelda-kamfer-writer-in-residence). In mei en juni is het de plek waar Schaffer intrekt.
De processen van framing van Kamfers poëzie in het Nederlands verlopen om evidente redenen anders dan in Zuid-Afrika. Niet alleen zijn culturele referenties aangepast door de vertaler, zodat gedichten en binnenkort dus ook de roman voor een Nederlandstalige lezer, veelal weinig vertrouwd met de Zuid-Afrikaanse context, bevattelijk zijn zonder aan expressiekracht in te boeten. Het is zonder meer een huzarenstuk, ook een gedurfde en uitdagende onderneming, om het Kaaps van Kamfer en de specifieke beeldentaal in het Nederlands te presenteren, zonder daarbij de teksten geweld aan te doen. Op uitnodiging van SASNEV (Pinelands) voerden Schaffer en ik op 23 maart jongstleden hierover een gesprek: over hoe een vertaler steeds weer afwegingen maakt balancerend tussen "domestication" en vervreemding of "foreignization". (https://voertaal.nu/bruggenhoofden-alfred-schaffer-n-digter-en-vertaler-van-die-tussengebied/)
Doelstelling kan nooit zijn de bronteksten te vereenvoudigen, te domesticeren of aan te passen aan een doelcultuur. Het DNA van de literaire tekst dient te worden gehandhaafd. De lezer in de Lage Landen van Kamfers poëzie hanteert evenwel een anders cultureel ingebed referentiekader dat door de vertaalde gedichten wordt aangesproken. De verwachtingen van dat lezerspubliek zijn anders, de culturele omgeving waarin de teksten in vertaling functioneren verschillend. Door particuliere vertaalkeuzes moet natuurlijk ook die lezer worden geconfronteerd en op directe manier in een leefwereld worden ondergedompeld die, net zoals voor de Zuid-Afrikaanse lezer, ongemakkelijk voelt, voor discomfort zorgt. Het gevolg van die ingrepen, zoals de keuze van coverafbeeldingen, achterplatteksten en toelichtingen in de verantwoording, is een afwijkende framing van Kamfers poëzie in een andere omgeving dan die van het Afrikaans.
In de essaybundel Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach (2023) nam ik een opinietekst op waarin culturele toe-eigening en framing een centraal topic is. Teneinde hierover van gedachten te wisselen met de schrijfster herneem ik enkele stellingen.
In Poëziekrant (mei-juni 2021) spreekt de Zuid-Afrikaanse schrijfster in een vraaggesprek met Radna Fabias, intussen zijn beiden goed bevriend, over het markteconomisch fenomeen van ‘rebranding’: producten krijgen soms een nieuwe merknaam of een vers logo zodat ze anders in de markt worden gezet. Wanneer de naam niet (meer) verkoopt, dan wordt een ander retorisch arsenaal aangewend om het product meer sexy te maken en dus te doen verkopen. De troep blijft dezelfde, alleen de verpakking is opgefrist. Het is een ontwikkeling – vormverfraaiing of labeling en dus strikt genomen volksverlakkerij – die zij ook opmerkt in "de academische wereld, het feminisme, zwarte gemeenschappen waar black unity en black togetherness geromantiseerd worden alsof dat geen plekken zijn waar allerlei vormen van geweld […] gereproduceerd worden". Zo stelt Kamfer dat zij in de Afrikaanse literatuurkritiek wordt gelabeld als "activiste", terwijl ze in het geheel niet beantwoordt aan de omschrijving die de term activisme voor haar inhoudt. Ook de literaire postuur van Kamfer zelf, of anders gezegd de imagoconstructie, is een kwestie van 'rebranding'.
Wanneer het werk van een Zuid-Afrikaans en in het Kaaps schrijvend auteur wordt vertaald en in de markt gezet in een ander taalgebied – in dit geval het Nederlandse – dan worden de teksten in een specifieke manier in beeld gebracht en natuurlijk ook gelezen. Een vergelijkend receptieonderzoek kan dat overtuigend aantonen. Ruim tien jaar geleden ondernam ik hiertoe een eerste poging in Tydskrif vir Letterkunde. Het denkkader van de lezer die de Nederlandse uitgaven van Kamfer in het fonds van Podium en thans Wereldbibliotheek onder ogen krijgt, is overwegend eurocentrisch en bepaald door een literaire traditie, ook bepaalde opvattingen van literatuur, en een esthetisch verwachtingspatroon.
Kamfer groeide op bij haar grootouders in Grabouw, nabij Kaapstad, woonde een tijdlang in het witte dorp Stellenbosch en op de ruige Kaapse Vlakte. Ze verblijft nu al een zestal jaar in Makhanda (voorheen Grahamstad, in de Oost-Kaap), "het laatste Engelse bolwerk van het Britse rijk", aan een universiteit die nog altijd is genoemd naar de Britse koloniale geweldenaar Cecil Rhodes.
In het interview van Fabias met Kamfer weidt de schrijfster uit over het denkproces dat ten grondslag ligt aan de bundel Chinatown.
[Fabias] Toen ze [Kamfer] de academische wereld betrad, merkte ze dat de mensen die haar hadden grootgebracht helemaal niet voorkwamen in wat haar werd aangereikt. Bovendien werden daar de ervaringen van diezelfde mensen veelal afgewezen. Een dieptepunt was toen ze aan haar scriptie werkte. Omringd door kapitaalkrachtige oudere witte mannen die commentaar op haar werk leverden en enkele zwarte academici die voornamelijk in huidskleur verschilden van die mannen:
[Kamfer] "Het was zo overweldigend. Een van die mannen zei tegen me dat hij het feminisme, het gendergerelateerde geweld en het seksuele trauma saai vond. 'Trauma is boring', zei hij letterlijk. De combinatie van wat er op dat moment in Zuid-Afrika speelde en wat er in mij omging, omdat ik bepaalde dingen die ik heb meegemaakt niet wilde confronteren… En dan ook zelf voelen: ik wil over iets anders schrijven… De confrontatie met die persoon was toen een katalysator. Zo van: Weet je wat? Ik moet dit doen. We zullen er nooit bij horen. En als ik deze machtsstructuur – deze academische ruimte waar we nooit in passen – niet direct kan aanspreken, moet ik erover schrijven. Maar ik moest ook slim zijn en erover schrijven op een manier die niet te omzeilen was door degenen tegen wie ik schreef. Ik wilde dat mensen gestoord zouden worden. En boos. Dat was in zekere zin bevrijdend, maar ook frustrerend, want hoe meer ik erover schreef, hoe groter het werd. Groter dan wat ik aanvankelijk probeerde te zeggen."
Kamfer verzet zich niet enkel tegen cultural appropriation (of dus neokoloniale toe-eigening) door een witte Afrikaanstalige middenklasse, overwegend het gegoede lezerspubliek van haar poëzie. Het dichtwerk behoort niet tot de "witte Afrikaanse literatuur" maar wordt er wel door omarmd, gelauwerd en geprezen, naar eigen zeggen zelfs vleugellam gemaakt en in sommige gevallen geromantiseerd. Zij wil allesbehalve behoren tot de schrijvers die voor de "veelkleurigheid" van literaire programma’s tot de groep "dial-a-'black person'" worden gerekend, teneinde politiek correct te zijn. Met haar werk wil ze vooral storen, ontwrichten, kwaad en onrustig maken, opdat de lezer zich schuurt aan de rauwheid van haar taal: "Weten dat wat ik doe, iemand anders hoofdpijn of een slechte dag kan bezorgen. Dat ik de energie kan verknoeien voor één persoon, wie dat ook mag zijn." Haar gedichten zijn een ongefilterde en rechttoe rechtaan expressie van woede. Door te bevragen, ijkpunten ter discussie te stellen en tegen salonfähige haren in te strijken verheft zij haar stem. Omdat ze zich niet gerepresenteerd weet in het discours dat domineert en haar werk en persoon in een bepaald licht plaatst (zodat het zelfs ongevaarlijk wordt).
Het vraaggesprek wordt in Nederlands en Engels gevoerd.
Ronelda Kamfer (Foto: Harriet Box)
Yves: Ook aan bovenstaande inleidende schets over het creatieve werk ligt natuurlijk een bepaald frame ten grondslag. In het proces van transculturele beeldvorming en teksttransmissie spelen tal van factoren een rol, niet in het minst de vertaler. Nadat Alfred Schaffer vanuit zijn institutionele positie de samenwerking al eerder belichtte, is het relevant ook de stem van de auteur zelf te horen. In hoeverre heb jij bemoeienis met de vertaalslag? Word je betrokken bij bepaalde vertaalkeuzes, tracht je op een manier greep te houden op de tekst? Vertaling is deel van de creatieve productie van literatuur: de vertaler interpreteert en herschrijft de tekst in een andere taal en manifesteert zich als evenwichtskunstenaar. Hoe ervaar jij de relatie met de vertaler van jouw werk?
Ronelda: Authors have limited control over how their work is interpreted. While there may be some subtle differences in how my work is received in Belgium and the Netherlands, they are not significant enough for me to discern. Inasmuch as I’m aware readers worldwide relate to similar themes in my work. I believe the average reader doesn’t actively seek to interpret a text through a specific lens. While this may occur subconsciously, a structured framework for reading and interpreting a text is primarily an academic concept.
I agree with Alfred's approach to translation. Whatever is lost in the translation process belongs to the space and places I write from. I have read many Japanese writers translated into English, and what the English versions provide are the parts that are essential to the reader. Even if I learned Japanese tomorrow, I would still be losing so much because there is a deeper, lived-in context that would still evade me. However, I am not losing something that belongs to me in the first place, and as a reader, I respect that.
I believe that the pervasive narrative around texts and the fear of losing some inexplicable thing in the process of translation have been delaying the translation of many works. It is very telling that suddenly Kaaps is too specific for the work to be translated. Now that it has been done, that has been proven to be an excuse and not a reason.
Yves: Je bent af en toe te gast in de Lage Landen, waar een ander imago bestaat van jouw poëzie dan in Zuid-Afrika. Ben je je daar bewust van, bijvoorbeeld door het type vragen dat interviewers stellen, de wijze waarop je werk wordt geïntroduceerd, hoe een voordracht wordt aangekondigd, door lezersreacties? Zijn er andere benaderingswijzen dan wat je leest in Zuid-Afrikaanse media?
Ronelda: I do my best to avoid reviews or reactions to my work. What I truly value is the personal connections readers sometimes share. Readers loving a character, relating to a poem, or being inspired to write are all universal experiences, shared by Afrikaans, Dutch, and French readers alike.
Yves: De keuze voor het Kaaps als literaire taal is natuurlijk geen toeval. Het is een zelfbewuste speech act, tezelfdertijd een politiek-ideologisch statement. Je kiest ervoor in de taal van jouw gemeenschap te schrijven, op de manier zoals ook Antjie Krog jou als mentor altijd heeft voorgehouden (zoals je in een interview toelichtte): dicht bij jezelf blijvend, geen compromissen zoekend, de eigen polsslag laten resoneren in de taal. Wanneer vervolgens een vertaling wordt gemaakt, dan tref je de thema’s en motieven aan in een taal die niet jouw eerste taal is, of die van de gemeenschap waar de verhalen zijn gesitueerd. Dit werkt vervreemding in de hand. Hoe ervaar je de confrontatie met de wijze waarop jouw teksten rondzingen in een andere cultuur, in een andere taal?
Ronelda: Kaaps is my home language, my first language. There is no thought or decision-making involved in writing in it; it is natural. I am not interested in the narrative that somehow weaponizes Kaaps or has it used and perceived as a political tool. This is how my mother spoke, and this is how I speak.
Yves: In kritische teksten worden jij en Nathan wel eens voorgesteld als bijzonder inspirerend voor schrijvers die resoluut en compromisloos kiezen voor de taal van hun gemeenschap, niet het normerende Standaardafrikaans maar dus een van de vele lokale variëteiten. Auteurs, onder wie Ashwin Arendse, Veronique Jephtas, Lynthia Julius, Ryan Pedro, Jolyn Phillips en Chase Rhys, worden dan meestal genoemd. Hoe belangrijk is het dat een literatuur in een waaier van talen wordt geproduceerd, en dan nog steeds "Afrikaanse literatuur" wordt genoemd? In hoeverre is die overkoepelende (reductionistische) terminologie nog van toepassing, terwijl het Standaardafrikaans al lang niet meer de norm is voor literaire uitgaven. Kunnen in die taalvariëteiten onderwerpen op directere manier worden aangekaart dan in een mogelijk als meer kunstmatig ervaren standaardtaal? Toen je vijftien jaar geleden je debuut maakte, is er ruimte ontstaan voor verbreding van het spectrum van de Afrikaanse literatuur, met aandacht voor gemeenschappen en onderwerpen die voorheen nauwelijks aandacht kregen. Natuurlijk zijn er in Zuid-Afrika "schrijvers van kleur" die al veel eerder bakens hebben verzet, maar meestal niét door het literaire canoniseringsproces, zoals gedirigeerd door academici, bloemlezers en andere boekhouders van de literatuur, zijn behouden of dus voldoende naar waarde geschat. Ik denk aan S.P. Benjamin, Diana Ferrus, S.V. Petersen, P.J. Philander, A.H.M. Scholtz, Adam Small, Peter Snyders, en vele anderen.
Ronelda: I don’t really acknowledge or recognize what is considered canon in Afrikaans literature. If I were to think in those terms, which I generally don't, I would place my own writing and that of any modern Afrikaans writer, whether in Kaaps or other varieties, alongside those writers you mentioned who were previously excluded. To me, a racist, apartheid-era canon falls outside the realm of normal literature. The writing is anti-African; how can it be considered representative of African literature?
Yves: Bovenstaand citaat uit het vraaggesprek met Radna Fabias handelt over activisme en de manier waarop het begrip activistische poëzie uitgehold is. Je spreekt over 'look activism'. Hoe vat jij activisme op en vooral: in hoeverre kan literatuur bijdragen tot de verwerking van verlies, het aankaarten van seksueel en verbaal geweld, et cetera?
Ronelda: I view my work as overlapping with that of activists, but I do not consider myself one. Activism has a long and powerful history in South Africa, and I think people are too hasty to bestow this title upon themselves. To me, activism is a full-time job, as is writing. While it is possible for an activist to occasionally write a book or for a writer to occasionally get involved in activism, very few people can consistently do both. I am a writer, and that is the extent of my contribution to the world.
Yves: Tot slot, Ronelda. Niet alleen instituties zoals universiteiten verdienen een kritische doorlichting. Ook het curriculum en bijvoorbeeld de literaire canon nodigen uit tot een meer inclusieve en vooral meer diverse invulling. Een canonlijst en andere bloemlezingen, teksten in schoolboeken, wat radioprogramma’s en literaire festivals programmeren, enzovoort bekrachtigen een maatschappelijke zienswijze. Probleem is meestal dat vele lezers zich door die tekstselectie niet aangesproken weten, zich ook niet kunnen identificeren met als "belangrijk" voorgestelde klassieke werken: ze handelen niet over hun leefwereld, de schrijvers zijn overwegend mannelijk en wit. In je poëzie heb je daarover geschreven, over de Ingrid Jonkers van de Afrikaanse letteren. Vele canonieke teksten staan helemaal buiten de wereld waarin bijvoorbeeld jonge lezers opgroeien. De consensus die we canon noemen, is daarenboven doorgaans het getuigenis van een conservatief gedachtegoed: een poging tot instandhouding van een specifiek discours, een maatschappelijke visie, een opvatting van literatuur. In je geschriften, ook in interviews, verzet je je tegen een dergelijke behoudsgezindheid die spreekt uit allerlei vormen van stereotypering. Evenwel: ook jouw werk wordt vandaag gerekend tot de canon van de Afrikaanse letteren, zelfs als referentiepunt beschouwd, en er zijn pogingen van academische onderzoekers en boekbesprekers jouw werk in te kapselen en zelfs dood te knuffelen (d.w.z. ongevaarlijk te maken door processen van recuperatie). Tegen dergelijke constructen teken je voorbehoud aan, terwijl de canoniseringsprocessen zich voltrekken. Maakt dat de schrijver desondanks machteloos? Hoe kijk je aan tegen het literair gesprek over Afrikaanse literatuur vandaag, zoals in gevestigde media?
Ronelda: Academics are paid to write papers, so perhaps their choice of text reflects current trends or their personal reading lists. Analysing apartheid literature alongside modern Afrikaans literature seems absurd and labelling our work as "canonical" appears to be a shameful effort to silence us. As if to say, you are now part of this group that you have so vehemently criticized in the past. To put it simply, I have never petitioned anyone to include me in their canon. Now, I find myself dragged into these discussions. They don’t concern me.
"You are part of the establishment now; how do you feel?" they ask. My feelings remain unchanged; it was never about them, their acceptance. There is such a heavy undertone to these kinds of questions, that remind me of the type of thing that was so often said in the early post-apartheid days, specifically, "We’ve given you your freedom, what are you going to do with it now?" To be sure, Afrikaans never made a room for Kaaps-speaking writers; the room wasn’t theirs to give.
My writing has always been about my experiences in an Afrikaans class in high school, wondering why I couldn't see myself in those books, yet I could in English, Russian, Irish, and Nigerian stories. Why not in Afrikaans? The impact of this rejection is profound, exacerbated by being told that my spoken language sounds illiterate or inferior.
The same applies to literary awards, which seem designed to shame those of us who have survived poverty and violence. We are expected to be grateful, to tolerate racism in the literature, dismissiveness toward our work, volatile outbursts from fragile whiteness, deliberate exclusion of our voices, cultural appropriation, and the internalized racism, sexism, and homophobia. Yet, we are to remain ethical, shunning money or awards tainted by racism, despite having extended families to support.
Yves: Veel dank, Ronelda. Ik waardeer het dat je tijd vrijmaakte voor een open gesprek op de brug tussen Afrikaans en Nederlands, op de brug van multiculturaliteit en meertaligheid.
Bronnen
- Radna Fabias, '"Ik wilde dat mensen gestoord zouden worden". Een interview met Ronelda S. Kamfer', Poëziekrant, 45 (2021) 3 (mei-juni), pp. 3-7.
- Yves T’Sjoen, 'Beloken blikvelden in de Lage Landen: eenentwintigste-eeuwse receptie van Nederlandse vertalingen van Afrikaanse poëzie (Ingrid Jonker, Antjie Krog en Ronelda S. Kamfer)', in Tydskrif vir Letterkunde. ’n Tydskrif vir Afrikaanse letterkunde/A Journal for African Literature 50 (2013) 1, pp. 1-20.
Deze tweespraak wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2024). In de reeks op Voertaal zijn dialogen gepubliceerd met Robert Dorsman, Antjie Krog, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Alwyn Roux, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Marlies Taljard, Hans ten Berge en Eben Venter. Tweespraken met Lynthia Julius, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, Jolyn Phillips, Adriaan van Dis en Ingrid Winterbach zijn de komende weken gepland. Volgende tweespraken over ontwikkelingen in de literatuur van Afrikaans en Nederlands zijn met Lynthia Julius en Danie Marais.