Naar aanleiding van een bijdrage in de reeks “Breytenbach-notities”, over hiërarchie en dominantie én over paradigmaverschuivingen in een literair landschap, leg ik collega Alwyn Roux bespiegelingen voor. Thema’s komen aan bod zoals canoniseringsprocessen, de literaire canon als cultureel-identiteitsvormende en dus als ideologische construct.
Yves T'Sjoen (foto: Naomi Bruwer) en Alwyn Roux
1.
Yves:
In de Lage Landen was in september-oktober 2022 een debat gaande naar aanleiding van de resultaten van een Canonenquête die is geïnitieerd door de Taalunie, NL-Lab, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren, Raad voor de Neerlandistiek (Nederland) en Platform voor de Neerlandistiek (Vlaanderen) (https://taalunie.org/actueel/324/resultaten-nederlandstalige-literaire-canon-bekendgemaakt). De Canonenquête is georganiseerd met tal van partners. De resultaten zijn tijdens de Week van het Nederlands bekendgemaakt bij de start van een Canonfestival met “een reeks initiatieven die de Nederlandstalige klassieken uit het gehele taalgebied onder de aandacht brengt”. En op 30 september had zelfs een Nacht van de Canon plaats die de week inleidde.
Het publiek in Nederland en Vlaanderen kon deelnemen aan een bevraging over welke titels in een canonlijst moeten worden opgenomen. De lijst, bestaande uit honderd titels (voor de resultaten en het rapport, zie: https://literairecanon.be/nl/nieuws/de-resultaten-van-de-canonenqu%C3%AAte-in-detail en https://www.kb.nl/actueel/nieuws/resultaten-canonenqu%C3%AAte-2022-bekend), bracht zoals te voorspellen in de academische wereld nogal wat stennis teweeg, maar ook steun. De verzamelde opiniestukken en reacties hierop kunnen worden geraadpleegd op de website Neerlandistiek. Het gaat in de discussie over de zin van een dergelijke enquête, de criteria die ten grondslag aan liggen aan de vragenlijst, over genderverdeling, de presentatie van teksten van “schrijvers van kleur”, et cetera. Uiteindelijk ging het toch voornamelijk over de vertegenwoordiging van vrouwelijke auteurs en over titels die al dan niet door het publiek zijn gekozen. Ook de vraag in hoeverre een publieksenquête enige representativiteit biedt, behalve dan de representatie van pakweg tweeduizend lezers die de moeite deden om deel te nemen.
Afgezien van de vraag wat het maatschappelijk en cultureel belang is van een canon(enquête), van een historische en recente canon, is het duidelijk dat iedere canonlijst – er zijn de voorbije jaren al veel boekenlijsten de revue gepasseerd – het gesprek over literatuur gaande houdt. Waarbij we soms vergeten de teksten zelf nog te lezen. Of beter gezegd: we goochelen met titels en maken afwegingen, maar veronachtzamen de teksten beschikbaar te stellen in de boekhandel. De betrokken instituten die de canondiscussie faciliteren vergeten één ding: publieksboeken te maken die in bibliotheken, op school en op publieke fora eenvoudig verkrijgbaar zijn. Zeker wat de oudere teksten betreft is het van belang te investeren wetenschappelijk betrouwbare kritische leesteksten die vervolgens tegen democratische prijs als paperback kunnen worden aangeschaft. Er vloeit veel inkt over de samenstelling van een canon, maar aanzienlijk minder geld naar het onderzoek dat de geselecteerde literaire teksten in de openbare ruimte voor iedereen makkelijk toegankelijk maakt.
Aan de constructie van een canonlijst gaat zoals gezegd een hele discussie vooraf (over insluitings- en uitsluitingscriteria) die in hoge mate bepaalt wat het eindproduct is van de denk- en selectieoefening. Nu is er dus de publieksenquête, voorheen waren het letterkundige commissies van overwegend academici die bepaalden welke teksten als “klassiek” kunnen worden beschouwd. Vervolgens ontstond steevast roering. Waarom ontbreekt schrijver zus en roman of dichtbundel zo? Wat legitimeert de opname van een bepaalde tekst? Ook de uitsluitingsmechanismen die een academie oplegt, zijn voer voor debat. Voor de “dynamische” KANTL-canon (2015 en 2020) geldt dat de schrijver moet overleden zijn en dat de tekst minstens een kwarteeuw geleden moet zijn uitgegeven (https://literairecanon.be/nl/over/doel). De meest recente titels in de lijst van 2020 zijn Hugo Claus’ Het verdriet van België (1983) en Harry Mulisch’ De ontdekking van de hemel (1992). Op die manier werd een “historische canon” gecreëerd die weliswaar zijn merites heeft maar ook als een museale onderneming kan worden gezien. Voor studenten vandaag behoren Claus en Mulisch tot de “historische letterkunde”, niet de recente literatuur. Ten behoeve van de hedendaagse lezer – voor wie anders – en voor het onderwijs van vandaag is het van belang een bijdetijdse (“recente”) canon te presenteren, hoe particulier iedere tekstkeuze steevast is. Niet dat de jonge lezer zich per se moet kunnen identificeren (een van die hardnekkige misverstanden), maar die lezer moet zich wel aangesproken weten. Ook al prikkelt het proces van lezen, schuurt en wringt het, wordt de lezer geconfronteerd met een ander wereldbeeld, een verschillend perspectief. Dat is wat literatuur vermag. Naast klassieken moet ook recente literatuur op de lectuurlijst voor leerlingen en studenten staan (onder het mom van een canon desnoods).
In het canoniseringsproces spelen vele factoren een rol. Actoren zoals leden van een commissie, critici en docenten, of instituties zoals het onderwijs en de boekhandel, de uitgeverij en de literatuurkritiek, het academisch onderzoek en ook letterenfondsen en literaire prijzen (en hun jury’s), vertalers, redacteurs en lectoren van uitgeversfondsen, dragen bij tot de vorming van een canon. Spelers op het literaire veld, zoals Dorleijn en Van Rees stellen in hun inleiding op De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000 (Vantilt, Nijmegen, 2006), verlenen symbolisch kapitaal aan literatuur. Elke instantie heeft een eigen agenda en propageert een literair-esthetische smaak of een bepaalde visie op wat literatuur zou moeten bieden. Strategieën worden aangewend om bepaalde opvattingen van literatuur te promoten en te rechtvaardigen. Het literair veld is een steeds wisselend samenspel van actoren en instituties, een dynamisch veld van altijd wisselende (of hardnekkige) posities en standpunten, instanties en hun strategieën. In het veldtheoretisch onderzoek, gebaseerd op inzichten van Pierre Bourdieu, en het literair-institutioneel onderzoek worden de positionering en literatuuropvattingen van spelers in het literaire veld geanalyseerd en het dynamisch proces onderzocht dat een veld is.
Wanneer wordt gesproken over hiërarchie en dominantie gaat het dus allesbehalve over universele gegevens, maar een veranderend geheel van opvattingen over de betekenis en het belang van literatuur. De krachtsverhoudingen wijzigen voortdurend, tendensen worden dominant of zijn veeleer perifeer, om dan weer te verschuiven. Bepaalde avant-gardeopvattingen zijn soms later gerecupereerd en schuiven naar het centrum van het literair veld. En binnen de periferie respectievelijk het centrum zijn dan weer verhoudingen die dominanter of meer marginaal kunnen worden genoemd. Een literair veld bestaat uit subvelden en hun waardeverhoudingen (die worden bepaald door betrokken agenten), waarvan de constellatie verandert, die in de loop van de tijd andere gedaanten aannemen.
Het samenspel van dergelijke paradigmaverschuivingen karakteriseren een literaire cultuur. Wat vandaag “dominant” is, kan dat morgen niet meer zijn. Uitgeverijen, letterenfondsen of bijvoorbeeld docenten werkzaam aan universiteiten en hogescholen, leerkrachten en lezers hebben een eigen poëtica en strategieën om hun ideeën uit te dragen. Denkbeelden worden vertolkt door betrokken instanties. De wijze waarop het subsidiegeld wordt verdeeld, welke critici en hun particuliere oordelen aan bod komen, de rol van de media en van specifieke publicatiekanalen: alle factoren dienen in rekening te worden genomen wanneer literair veld wordt beschreven (zo een beschrijving is per definitie altijd een tijdelijke bestekopname). Daarbij kan worden aangestreept, in die bredere institutionele context, dat een canon vooral geen kwestie is van louter esthetische smaak, zoals betoogd door Laurens Ham in het debat over de canonenquête (https://neerlandistiek.nl/2022/10/de-canon-is-geen-kwestie-van-smaak/).
Machtscentra verliezen in de tijd soms aan relevantie, literaire trends wisselen af of zetten zich door. Ook in Afrikaanse literatuur, zoals in het Nederlandse taalgebied en in anderstalige literaturen, zien we deze dynamiek. En daaraan moet worden toegevoegd dat ook dus taal- en cultuurgebieden weer interacties bestaan. Een literair landschap is “veelkleurig”, meertalig en allesbehalve autonoom. Vraag is in hoeverre met name de literaire systemen van het Afrikaans en het Nederlands met elkaar interageren, wie bepaalt dat welke teksten uit beide talen worden vertaald en in hoeverre tendensen in de respectieve literaturen elkaar beïnvloeden of mee bepalen (al dan niet bemiddeld door vertaling). Ook het uitgeverijlandschap van het Afrikaans ondergaat verschuivingen, met nieuwe initiatieven en huidige uitgeversfondsen die anders georganiseerd zijn dan pakweg tien jaar geleden. De uitgavenpolitiek op het gebied van het Afrikaans verdient een institutionele analyse.
Alwyn:
Aansluitend by jou betoog oor “wat vandaag ‘dominant’ is, kan dat morgen niet meer zijn”, skryf Antjie Krog in Plunder (2022): “binne ’n dekade gaan my soort afrikaans / my soort styl, tema en verwysingsveld / deur niemand meer aangrypbaar wees nie / verdrinkend in witmenskák”. Maar dit is tog ’n verregaande uitspraak van die spreker in Krog se gedig, nie waar nie? Krog is dan een van die mees belangrike digters wat Suid-Afrika tot nou toe opgelewer het. Die pleidooi wat die digter hier lewer (synde ’n gekanoniseerde digter in die Afrikaanse literêre sisteem), sluit myns insiens aan by die pleidooi om ’n literêre kanon te kultiveer wat dinamies en oop vir verandering is, eerder as ’n kanon wat vas en onveranderd is. ’n Dinamiese literêre kanon maak dit moontlik om ’n groter verskeidenheid stemme en perspektiewe in te sluit en bevorder diversiteit. Alhoewel daar meriete is in die sorgvuldige lees van tradisionele gekanoniseerde tekste, is ’n vaste kanon nie altyd relevant vir kontemporêre lesers nie. ’n Dinamiese kanon kan lesers aanmoedig om die werk van nuwe skrywers te verken. Terselfdertyd maak dit voorsiening vir die bespreking en debattering oor wat in die kanon ingesluit behoort te word.
’n Ander aspek wat vir my opvallend van jou betoog is, is die gedagte “dat iedere canonlijst […] het gesprek over literatuur gaande houdt”; alhoewel, “soms vergeten [we] de teksten zelf nog te lezen”. Dit is belangrik om verkenning in te stel na die hoe en waarom ons literêre tekste lees. Dit is juis dan ook waaroor Harold Bloom se teks How to read and why (2000) gaan, waarin hy lesers aanraai om hulself oop te stel vir die volledige lees van ’n literêre teks, sonder om vooropgestelde ideologiese verwagtinge na die teks toe te bring. Sodoende laat die leesaktiwiteit individue toe om hul eie oordele en opinies te vorm, en die individu toelaat om sigself voor te berei vir verandering: “You can read merely to pass the time, or you can read with an overt urgency, but eventually you will read against the clock. Bible readers, those who search the Bible for themselves, perhaps exemplify the urgency more plainly than readers of Shakespeare, yet the quest is the same. One of the uses of reading is to prepare ourselves for change, and the final change alas is universal” (Bloom, 2000:9).
2.
Yves:
Voor het eerst in de lange geschiedenis van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns is een Letterkundecommissie samengesteld met oog voor diversiteit. Op instigatie van de nieuw aangestelde voorzitter Willie Burger traden Valda Jansen en Bettina Wyngaard toe tot het eminente gezelschap. Dergelijke commissies, in zoverre ze een weerspiegeling willen zijn van het literatuur- en cultureel landschap, winnen aan draagvlak en geloofwaardigheid indien ze een (relatieve) dwarsdoorsnede betekenen van het literaire landschap in zijn “veelkleurigheid” en culturele diversiteit. De nieuwe samenstelling is in ieder geval, hoe beperkt ook, inclusiever dan alle commissies die de voorbije eeuw zijn samengesteld. Naar verwachting komen nu schrijvers in de running voor literaire prijzen die in het verleden wel eens over het hoofd zijn gezien. Het cultuurlandschap is “gekleurd”, zowel poëticaal als op gebied van ras en klasse. Zo hoort ook een letterkundecommissie samengesteld te zijn, met de vinger aan de pols van de literaire actualiteit in een taalgebied. Het betekent dat een al dan niet stilzwijgende consensus wordt doorbroken – een specifiek discours dat nu aan impact verliest – die lange tijd (vooral door een bepaalde behoudsgezinde machtspolitiek op cultureel gebied) aanspraak maakte op quasi-universaliteit of een specifieke opvatting van literatuur die ontegensprekelijk lange tijd als dominant is beschouwd.
Alwyn:
Dit is verblydend om ’n meer inklusiewe Letterkundekommissie van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns aan die stuur van sake te sien. Wanneer ’n dominante beskouing van letterkunde uitgedaag en vervang word deur ’n meer diverse en inklusiewe perspektief, maak dit voorsiening vir ’n groter oorweging van literêre aktualiteit en die insluiting van onderverteenwoordigde skrywers wat in die verlede dalk oor die hoof gesien is.
3.
Yves:
Er zijn zoveel canons als er een lezers van literatuur zijn. Ieder lezer heeft eigen voorkeuren, boeken waarnaar wordt teruggrepen en die in het particuliere leesparcours als maatgevend worden beschouwd. Bij uitbreiding heeft in een cultuurgemeenschap elke geleding een voorkeurslijst op grond van leeservaring en -opvoeding, maatschappelijke context, lezersverwachtingen, vertrouwdheid met literaire traditie, een leescultuur. In andere taalgebieden, buiten het moedertaalgebied waar bijvoorbeeld Nederlands de eerste taal is, bestaan ook divergente canons. Dat wil zeggen niet de canon zoals die in Nederland en Vlaanderen bestaat, maar een voorkeurslijst die mee is bepaald door culturele context, een andere visie op wat Nederlandse literatuur is. Er bestaan diverse canons, niet één normerende. Het is relevant om het te hebben over een Nederlandstalige canon binnen het Nederlandse taalgebied – met uiteraard verschillen tussen een Nederlandse en Vlaamse literaire canon – en bijvoorbeeld een per genre, zoals voor kinder- en jeugdliteratuur, voor literaire fictie en non-fictie (zoals literaire essayistiek, een verwaarloosd genre). Ook een school- of onderwijscanon is een optie, een museale canon (“historisch”) en een recente canon voor een hedendaags publiek. Ralf Grüttemeier, hoogleraar Nederlandse literatuur aan de Universiteit van Oldenburg, heeft het in een bijdrage aan de canonenquête-discussie over het belang van een canonlijst voor een student Nederlands als vreemde taal: titels die door een culturele groep als klassiek en maatgevend wordt beschouwd en als leidraad of introductie kan fungeren. Een canon teneinde toegang te verkrijgen tot de veelheid die een literatuurproductie biedt in een taal(gemeenschap) (https://neerlandistiek.nl/2022/10/leve-de-canonenquete/). Ook dit kan een functie zijn van een canonlijst (voor een anderstalig student, nog zoekende, om wegwijs te raken).
Alwyn:
Uit jou skrywe is dit duidelik dat ’n kanonlys meer as een funksie kan hê. Ralf Grüttemeier merk op dat daar aan hom “internationaal geen ander voorbeeld bekend [is] van een land waarin een canonenquête gehouden werd door gezaghebbende nationale instituties”. Dit wil voorkom asof dit ’n unieke Nederlandse en Vlaamse verskynsel blyk te wees (so ook De Nacht van de Poëzie en die stadsdigters-inisiatief) wat weliswaar invoerprodukte kan wees na Suid-Afrika. Daarom dat ek verlof neem om self te dink aan enkele faktore wat in ag geneem moet word by die opstel van ’n literêre kanonlys (sou so ’n inisiatief hier te lande kom). Myns insiens is die belangrikste faktore vir die opstel van ’n literêre kanonlys dat die werke van blywende waarde moet wees of ’n spesiale aantrekkingskrag behoort te hê. Ook moes die tekste wat opgeneem word ’n beduidende impak op die literêre landskap gehad het. Daarnaas moet die lys daarop gemik wees om ’n wye reeks werke en skrywers vanuit uiteenlopende kulturele en historiese agtergronde te verteenwoordig. Voorts is dit belangrik dat die boeke in harde- of sagteband of elektronies beskikbaar moet wees vir lesers om te verkry. Die waarde van so ’n kanonlys kan dan lei tot verskillende inisiatiewe, byvoorbeeld debatte by kunstefeeste oor die relevansie van sekere boeke vir die tydvak waarin ons leef, of die noodsaak van die vertaling van ander sodat burgers van ander taalgemeenskappe daartoe toegang kan verkry.
4.
Dorleijn en Van Rees stellen in de lijn van Bourdieu dat een literair veld is ingebed in een cultureel en een maatschappelijk veld. Gezien de diversiteit van een samenleving, cultureel pluriform, divers en veeltalig, is er alles voor te zeggen de canondiscussie in dat licht te plaatsen. Wie zijn eigenlijk de respondenten van de Nederlands-Vlaamse canonenquête, in hoeverre is het deelnemersveld een dwarsdoorsnede van het maatschappelijk veld? Hoe representatief is de publiekslijst in sociaal opzicht? In hoeverre konden bepaalde maatschappelijke groepen worden bereikt? Het is van belang culturele en maatschappelijke diversiteit zichtbaar te maken teneinde een canonlijst – in zoverre de goegemeente hiervan wakker ligt – een voldoende draagvlak te geven.
Alwyn:
Deur die lees en bespreking van literatuur uit verskillende sosio-maatskaplike en kulturele gemeenskappe, kan die literêre kanon dien as ’n manier om mense bymekaar te bring en begrip en waardering vir verskillende perspektiewe te bevorder.
Tog is dit belangrik om te vra tot in watter mate die plesier van lees selfsugtig eerder as sosiaal is. Bloom (2000:10) waarsku téén die verwagting dat lees direk die lewens van ander sal verbeter of bydra tot die openbare belang. Vergelyk Bloom (2000:12) se tweede van vyf leesbeginsels, wat hy in sy proloog van How to read and why soos volg formuleer:
“Do not attempt to improve your neighbor or your neighborhood by what or how you read. Self-improvement is a large enough project for your mind and spirit: there are no ethics of reading. The mind should be kept at home until its primal ignorance has been purged; premature excursions into activism have their charm, but are time-consuming, and for reading there will never be enough time.”
Die raad wat Bloom (2000:12) gee is met ander woorde om werke te vind wat jou persoonlik raak en gebruik kan word “om te weeg en te oorweeg”: “find what comes near to you that can be put to the use of weighing and considering, and that addresses you as though you share the one nature, free of time’s tyranny. Pragmatically that means, first find Shakespeare, and let him find you. If King Lear is fully to find you, then weigh and consider the nature it shares with you; its closeness to yourself.”
Hierin beklemtoon Bloom dat die beste manier om ’n literêre teks te lees, is om ’n teks te vind wat jou persoonlik aanspreek. Shakespeare word hier as voorbeeld gebruik, maar die beginsel kan op enige literêre teks van toepassing gemaak word. Deur ’n teks op hierdie manier te benader, is jy meer geneig om ten volle daarmee betrokke te raak en betekenis en insig daaruit te put. Sodoende kan ons tot ’n beter begrip hê vir waarom sekere tekste op ’n sekere kanonlys geplaas word, al dan nie.
5.
Zoals geen sprake is van een Zuid-Afrikaanse literaire canon, in een land met elf ambtelijke talen en de gebarentaal, is er ook geen Belgische canon (met drie taalgemeenschappen). Met behulp van vertaling kan de literatuur van een taal- en cultuurgemeenschap worden ontsloten voor een lezer van een andere taal. Een vertaalbeleid, indien voldoende subsidiërend, kan canonvormend zijn. In ieder geval kan de beschikbaarheid van vertalingen muren slechten en grenzen openbreken die sterk door taal en cultuur worden bepaald. Behalve een maatschappelijk of cultureel construct, en dus een ideologische en cultuurpolitieke handeling, kan een canon – behalve functies die hier niet-exhaustief zijn opgesomd – ook bijdragen tot gemeenschapsvorming en medemenselijkheid. In een land zoals Zuid-Afrika, maar ook in Europa, is het van belang zijn die specifieke invulling van de canon als maatschappelijk project te hanteren.
Alwyn:
Yves, jou voorstel dat dit belangrik is om die literêre kanon as ’n sosiale projek te beskou, is veral van toepassing op Suid-Afrika, gegewe die land se uiteenlopende taal- en kulturele landskap. Jy noem tereg dat Suid-Afrika elf amptelike tale het, plus gebaretaal, en dat die literatuur die ryk kulturele diversiteit van die bevolking weerspieël. Avbob se jaarlikse poësiekompetisie is ’n pragtige tentoonstelling daarvan, asook die SALA-toekennings – besoek gerus https://sala.org.za/ en https://www.avbobpoetry.co.za. In hierdie konteks kan die beskouing van die opstel van ’n literêre kanon as ’n sosiale projek help om begrip en waardering te bevorder vir die uiteenlopende stemme en perspektiewe wat in die Suid-Afrikaanse literatuur voorgestel word. Deur ’n verskeidenheid werke uit verskillende taal- en kultuurgemeenskappe in die literêre kanon in te sluit, kan lesers ’n dieper begrip en waardering kry vir die ervarings en perspektiewe van ander.
- In Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach (Skribis, Gent, 2023) verschijnt een bijgewerkte versie van de bespiegelingen die Yves T’Sjoen voorlegt aan Alwyn Roux (Unisa).